Hoewel ik het werk van Tesselschade Roemers (1594-1649) al vier jaar bestudeer, betrap ik mezelf nog geregeld op een zucht boven haar gedichten. Het is een zucht van bewondering én wanhoop. Haar taal fonkelt, is scherpzinnig en speels, maar wat bedoelt ze nu precies? Neem alleen al de eerste regel van het gelijknamige gedicht: ‘Ghelijck als Onder ‘t Juck van sinne slavernijen’. Natuurlijk, het juk is een last. Maar waar verwijst ‘sinne’ naar? De zinsbouw is ongewoon, de verwijzingen vragen om een zeventiende-eeuws intellect, archaïsmen en neologismen tuimelen in dit gedicht over elkaar. Als ík dit al lastig vind als neerlandicus, hoe moet een middelbare scholier zich dan voelen die deze tekst voorgeschoteld krijgt in de klas? Of een gemiddelde lezer?
Taalhobbels zijn, denk ik, een belangrijke reden waarom historische literatuur weinig gelezen wordt, zowel in de klas als daarbuiten. Daarom bedacht ik het project Historische klassiekers: een podcastreeks binnen het schrijverscollectief Fixdit, waarin hertalingen van het werk van elf vroegmoderne vrouwelijke auteurs besproken worden met de hertaler en een wetenschapper.1 Maar hoe maak je teksten van vier eeuwen geleden toegankelijk voor hedendaagse lezers zonder de eigenheid ervan te verliezen? Ik stelde me iets voor in de trant van wat biograaf Sandra Langereis deed. Zij vormde De lof der zotheid van Erasmus om tot het opgewekte, scherpe stuk dat het geweest moet zijn in zijn eigen tijd. Een kwestie van herhalingen schrappen, oerdegelijke met eigentijdse woorden mengen en het origineel terugsnoeien tot zijn krachtige kern. Functionele equivalentie heet dat, begreep ik toen ik op zoek ging naar houvast in de vertaalwetenschap: in het heden evenaren hoe de brontekst op de bronlezer moet zijn overgekomen.