Nominaties Filtervertaalprijs 2025    

 

Goverdien Hauth-Grubben voor Pericallosa. Herinnering aan een verborgen verleden van Evelyn Roll (Pluim)

Kierkegaard schreef dat het leven voorwaarts wordt geleefd en achterwaarts wordt begrepen. De Duitse journaliste Evelyn Roll volgt in haar ‘tweede leven’ zo’n kierkegaardsches Rückwärts: nadat in haar hoofd een slagader rond het corpus callosum is geknapt, een zogeheten aneurysma pericallosa, overleeft ze als bij wonder de daaropvolgende hersenoperatie. Na haar revalidatie komt ze verdrongen herinneringen aan haar kindertijd op het spoor. Ze bijt zich vast in het leven van haar ouders (vooral haar vader, voormalig ‘verdrevene’ uit Polen), en onderzoekt de ‘verdringingen, levensleugens, familiegeheimen en blinde vlekken’ van haar welgestelde familie, trauma-erfenissen die van generatie op generatie worden doorgegeven.

Pericallosa is vooral zo fascinerend omdat Roll zich, voordat ze het slachtoffer van ‘Godzilla Aneurysma’ werd, al had gespecialiseerd in hersenonderzoek. Niet alleen fileert ze het collectieve familiegeheugen alsof ze een hersenoperatie uitvoert, ze lardeert haar memoir met fascinerende observaties over de mysteries van ons brein. Roll heeft een fabelachtig vermogen om de stand van de huidige neurologische kennis soepel te integreren in haar literaire project.

Een zo complex en gelaagd boek stelt aan een vertaler de allerhoogste eisen. Goverdien Hauth-Grubben slaagt erin sierlijk en soepel mee te bewegen met de enorme wendbaarheid van Rolls autobiografische essay. Hauth-Grubben kwijt zich met voorbeeldige helderheid van de lastige passages die de werking van het brein beschrijven, maar kan ook voortreffelijk uit de voeten met al dan niet speelse verwijzingen naar de naoorlogse Duitse cultuur of met gedetailleerd beschreven reminiscenties:

Ik herinner me de Märklin-modelspoorbaan op een spaanplaat zo groot als de eetkamertafel, met bomen, groene heuvels, bruggen, een seinhuisje met locomotiefloods en het station. Ik herinner me de koperen stoommachine en mijn geliefde winkeltje in de keuken van Omeli, van oma. Ik proef de treurige papsmaak van pastelkleurige gepofte rijst uit de kleine, van karton gevouwen Persil-doosjes die bij mij te koop waren. De bitterzoutige smaak van de bakstenen, die eruitzagen als legoblokjes maar van echte roestrode klei waren gebakken.

In Pericallosa peilt Evelyn Roll onverschrokken de diepte van haar eigen psyche en van de Duitse geschiedenis – met een grote greep die soms doet denken aan de Annie Ernaux van De jaren, hoe verschillend ook hun project en hun stijl. In Goverdien Hauth-Grubben heeft Roll een uitmuntend vertolker gevonden, die haar scherpe, soms warme, soms ironische stem wonderwel tot leven wekt. Pericallosa is, ook in het Nederlands, indringend als een roman.

 

Annelies de hertogh & Els de Roon Hertoge voor Stalingrad van Vasili Grossman (Balans)

'Luchtaanvallen. Beschietingen. Een hels gedonder. Lezen is onmogelijk. […] Het enige wat je kunt lezen is Oorlog en vrede.’ Aldus meesterschrijver Vasili Grossman, met postuum gevoel voor actualiteit. Het leven van Vasili Grossman (1905-1964) ontvouwt zich langs bittere en tragische gebeurtenissen, waar hij zowel de menselijke als de onmenselijke kant van heeft opgetekend. Aanvankelijk was hij opgeleid als mijningenieur, later stortte hij zich op het schrijven. Tijdens de Tweede Wereldoorlog ging hij vrijwillig naar het front, om daar verslag te doen. Grossman zou zijn hele schrijversleven blijven vechten tegen censuur.

In Stalingrad beschrijft hij de opmaat naar de Slag om Stalingrad, die begon in de zomer van 1942. Het is het deel dat voorafgaat aan zijn wereldberoemde boek dat bij ons Leven en lot heet. Grossman zoomt voortdurend in en uit in zijn Stalingrad. Op de ene pagina beschrijft hij kleine, gedetailleerde taferelen als deze:

Op een bankje bij de voordeur van een wit gebouw van vijf verdiepingen zaten twee knappe jonge vrouwen. De ene, de vrouw van de huismeester, verstelde een kinderjurkje, de andere breide een sok. De vrouw van de huismeester was een roddeltante.

Twee pagina’s later wordt de eerste Duitse aanval beschreven op Stalingrad en je ziet hoe vaag de scheidslijnen zijn tussen literatuur en verslaggeving:

Meteen daarop begonnen de sirenes van de luchtafweer, de fabrieken en de Wolgastomers krachtig en mistroostig te loeien. Het gehuil hing als een voorbode van dood en verderf boven de stad en leek de pijn van de bevolking tot uitdrukking te brengen. […] Alleen een roestige ijzeren keel kon dit geluid voortbrengen, waarin zowel dierlijke angst als menselijk hartzeer doorklonk.

Stalingrad kent een roerige uitgavegeschiedenis. Grossman begon met schrijven in 1943 en voltooide het in 1949. De eerste publicatie – hevig geredigeerd en minstens vier keer herschreven, op bevel van het Sovjetregime – volgde in 1952. Er kwamen meer Russische edities, in 1954-55 en 1956, die allemaal sterk van elkaar verschillen. Naast deze publicaties zijn er nog elf versies in het literaire archief in Moskou. In het nawoord van de Engelse vertaler Robert Chandler licht deze toe waarom het zo moeilijk is om voor een bepaalde versie of passage te kiezen. Ook al wordt Grossman onder druk gezet door redacteuren om bepaalde passages te schrijven of te herschrijven, het is en blijft immers nog steeds zijn eigen werk, een literaire onderhandeling met de autoriteiten en tegelijk een persoonlijke maar ook zo objectief mogelijke verslaglegging van de gruwelen van oorlog.

De slag bij Stalingrad zelf, in combinatie met de chaotische editiegeschiedenis, geeft de moeilijkheid weer waar het Vlaams-Nederlandse vertaalduo Annelies de hertogh en Els de Roon Hertoge voor heeft gestaan. Ze baseren zich op de Engelse versie en de daaraan ten gronde liggende research maar opereren ook autonoom, uit verantwoordelijkheid voor hun eigen Nederlandstalige versie: zij hebben gekozen voor een mix van tekstversies omdat elke versie naar verluidt haar eigen historische implicaties heeft. Ook hebben zij er bewust voor gekozen om zoveel mogelijk Grossman zelf aan het woord te laten en hebben zij zijn stijl – of stijlen – moeten doorgronden om de juiste toon uit de vele verschillende teksten te kunnen halen. Zo hebben zij eerst zelf een (bron)tekst samengesteld, die ten grondslag heeft gelegen van de uiteindelijke vertaling. Het getuigt van durf om af te wijken van de Engelse editie, ook al was het de eerste wens van de uitgever om die als uitgangspunt te nemen. Met deze indrukwekkende vertaling voegen De hertogh en De Roon Hertoge andermaal een stuk roerige geschiedenis toe aan het lange verhaal van Stalingrad dat ook in de huidige tijd lijkt voort te duren.

 

 

Patrick Lateur voor Tragedies van Aischylos (Athenaeum – Polak & Van Gennep)

Zoals de ouden al zeiden: er is niets nieuws onder de zon en daarom kunnen klassieke verhalen ook modern aanvoelen. Ze blijven tot de verbeelding spreken, want we hebben steeds te maken met dezelfde menselijke motieven en tekorten: met recht en onrecht, hoogmoed, lust, jaloezie, wraak, macht en onmacht, rouw, angst en ambitie. In de stukken van Aischylos komt veel samen. Het centrale thema bij hem is dat de mens de goddelijke wetten overtreedt en daarmee zichzelf en zijn nakomelingen belaadt met schuld. Juist daar vechten zijn helden tegen, ze aanvaarden hun noodlot niet zonder slag of stoot en dat levert spannende literatuur op, nog altijd. Aischylos, geboren rond 523 v.Chr., was de oudste van de belangrijkste Griekse tragediedichters, Sophokles en Euripides waren de andere twee. Van zijn ca. negentig stukken zijn er slechts zeven overgeleverd: Perzen, Zeven tegen Thebe, Smekelingen, Agamemnon, Offerplengsters, Eumeniden en Prometheus geketend.

Omdat de achterliggende verhalen niets aan betekenis hebben ingeboet, vragen ze telkens weer om een nieuwe vertaling. In het Nederlands zijn vier integrale vertalingen van Aischylos verschenen, bezorgd door L.A.J. Burgersdijk (1903), P.C. Boutens (1947), Emiel De Waele (1975) en nu door Patrick Lateur (2024). Onder de auteurs die hedendaagse vertalingen maakten van één of meerdere stukken zijn Gerard Koolschijn en Marietje d'Hane-Scheltema niet de minsten. Nu is er deze integrale vertaling van Patrick Lateur. Zijn vertaling is, naar eigen zeggen, vooral bedoeld als een leestekst die nauw wil aansluiten bij Aischylos’ verzen. Het is aanlokkelijk de vertaling van Lateur met die uit de jaren negentig te vergelijken. Waar Gerard Koolschijn vooral streefde naar helder en eigentijds Nederlands, legt Patrick Lateur meer het accent op ritme en wat hij noemt: welluidendheid. Lateurs vertaling is goed leesbaar, hij levert een uitermate soepele tekst aan en doet expliciet recht aan Aischylos’ dichterschap en stijlvarianten. Waar Koolschijn zich niet direct richt op behoud van het oorspronkelijke metrum kiest Lateur in de dialogen voor de zesvoetige jambe, waarbij telkens de eerste lettergreep van twee onbeklemtoond blijft, terwijl de gezongen koorpartijen in vrije verzen worden weergegeven. Daarbij combineert Lateur behendig zowel de hogere als de lagere taalniveaus. En juist die combinatie, aandacht voor de vorm en voor de leesbaarheid, zorgt ervoor dat Tragedies een genot is om te lezen. Zo spreekt bijvoorbeeld Kassandra, ‘misschien wel Aischylos’ wonderlijkste creatie’, zoals Lateur schrijft in zijn inleiding:

Voortaan gaat mijn voorspelling niet meer achter sluiers
schuil, als een jonge bruid, maar duidelijk wordt zij
gelijk een wind die raast vanwaar de zon verrijst
zodat een nog veel groter ongeluk dan dit
zal golven als de baren, breken in de branding.
Ik zal niet meer in raadsels spreken en u moet
getuige zijn dat ik het spoor ruik van aloude
misdaden en ze op de voet blijf volgen. Nooit
verlaat een koor van stemmen dit paleis, het zingt
eenstemmig, ja, maar echt niet mooi, het spreekt van onheil.

Lateurs vertaling, prachtig uitgegeven, uitgebreid toegelicht en het resultaat van noeste arbeid en lange ervaring, heeft alles in zich om een nieuwe generatie lezers voor Aischylos te winnen. 


Frank Lekens voor De Verlossers van William Gaddis (Kievenaar)

Carpenter’s Gothic, de originele Amerikaanse titel van De Verlossers, geeft meteen aan waar het in dit boek om gaat: het huis waar zich het verhaal afspeelt is een ‘klassiek staaltje Hudson River-timmermans-gotiek’, ‘ze tekenden alleen de buitenkant en propten de kamers er later wel in’. Het huis staat symbool voor illusie en bedrog: William Gaddis (1922-1998), die gold als een prominent postmodern romanschrijver, excelleerde in het oproepen van het soapdecor van schijnheiligheden en leugens waar hij zijn personages in verstrikt liet raken.

De bewoners zijn Paul Booth, een getraumatiseerde Vietnamveteraan die in corrupte zaakjes verwikkeld is, en zijn ongelukkige, vereenzaamde echtgenote Elizabeth, een rijke erfgename. Zij huren van ene McCandless, een schimmige figuur. We leren ze alleen kennen via (steeds onderbroken) monologen, dialogen en onaffe telefoongesprekken. Gebeurtenissen spelen zich buiten beeld af, alle informatie komt via de telefoon, de kranten en de post, en een enkele onaangekondigde bezoeker

Alles ademt chaos, vervreemding en mislukking. In de tekst komt dat tot uiting in mooie sfeerbeelden en observaties. Ledematen en dingen lijken een eigen leven te leiden, passend bij de onmacht van de personages: ‘een hand ging naar zijn glas’; ‘haar voeten voerden haar naar de woonkamer’; ‘de neus van de schoen trok zich terug’; ‘het glas belandde […] op tafel, wankelend in een blinde zoektocht naar een plek’. Het draagt bij aan de vervreemdende sfeer. In het Nederlands is deze actieve constructie minder gebruikelijk, maar de vertaler heeft die met opzet – en zeer overtuigend – gehandhaafd.

A qué hora… Zelfs hier, waar het door de bladeren gebroken zonlicht opkroop van haar ontblote schouder tot boven haar geopende mond, de beweging zich voortzette over de oogleden die zich ertegen sloten, doordrong in een diffuus clair-obscur tot waar de beweging de stilte vormde en zij in zichzelf besloten lag, de tijd op drift terwijl de zon verder tastte, verbrijzeld door de telefoon. Met de hand die ernaartoe ging stootte ze de melk om.

In zijn dialogen raakt Gaddis aan de ranzige Amerikaanse realiteit van de jaren zeventig en tachtig, met foute boutades en al, waarin christelijk rechts en libertair links elkaar de dampen aandoen:

Ach ga toch weg, Liz. Waarom ligt zij daar überhaupt met Jack Orsini te pielemuizen in de hottub, doe je hier even water bij wil je? Ik dacht dat ze getrouwd was met die Indische gladjakker die zei dat ie medicijnen studeerde in zijn lange vuile luiers vorige winter ik dacht dat ze nu mevrouw Jheejheeboy heette, waar is meneer Jheejheeboy dan ineens?

Zelden is een verhaal over leegte en teloorgang zo virtuoos beschreven. Ondanks de donkerte is het ook bijzonder komisch, door de vele misverstanden en miscommunicatie tussen de personages. Monologen en dialogen worden snel en verrassend afgewisseld met poëtische beschrijvingen, over de herfst buiten en de somberheid binnen, die de claustrofobische sfeer versterken. Interpunctie ontbreekt, er zijn regieaanwijzingen tussendoor (gekletter van emmers, scheurend papier), stemmen warrelen door elkaar. Je kunt dit boek niet lui achteroverleunend lezen, je moet bij de les blijven en zelf de toedracht van de gebeurtenissen, de aard van de persoonlijke verhoudingen reconstrueren. In één moeite door krijg je een dieptepsychologische studie van de Amerikaanse samenleving voorgeschoteld die niets aan wrange actualiteit heeft ingeboet.

Welnu, de tomeloze vaart, het wervelende ritme, de levensechte dialogen, de poëtische sfeerbeelden, het grove taalgebruik zijn in de handen van vertaler Frank Lekens volledig tot hun recht gekomen: een ware tour de force, waarmee Lekens groot ontzag inboezemt.

 

Jan Sietsma voor De verwarring van een jonge Törless van Robert Musil (Koppernik)

Amper tweeëntwintig was Musil toen hij aan zijn Törless begon, een revolutionaire roman die tot op de dag van vandaag niets aan werking heeft ingeboet. Musil noemde zich wel Monsieur le Vivisecteur. In zijn Törless ontleedt hij de verwarde gevoelens van een puber die zijn kostschooltijd doorstaat op een elitair, semimilitair instituut. Zijn verwarringen zijn talloos: gehoorzaam zijn en tegelijk opstandig, wreedheden ervaren en genieten, geen verantwoording nemen, meeloper zijn, heimwee, opwinding, geilheid, genderflexibiliteit, willoosheid. Al vroeg beseft Törless een buitenstaander te zijn en van op zekere afstand naar zichzelf te kunnen kijken, als handelende én passief-onderdanige persoon.

Je moet van goeden huize komen – en thuis zijn in de Duitse syntaxis – om een vertaling te maken van de ingewikkelde manier van waarneming en formulering die Musil eigen is. Elke zin bij Musil is complex, zowel grammaticaal als reflectief, als taalvorm en gedachte. Frank Diamand vertaalde het boek in 1968 als De ervaringen van de jonge Törless – het verscheen met een voorwoord van Kees Fens, die de ‘grote kracht’ van de roman prees. De vertaling van Jan Sietsma – bij Koppernik verschenen als De verwarring van een jonge Törless – is wezenlijk anders. Sietsma gaat mee met de lange, virtuoos geconstrueerde zinnen waarvan de woorden voortdurend lijken af te tasten wat ze willen uitdrukken. Het verschil is goed te zien aan deze zin:

Als hij de kleren van het lichaam wegdacht, kon hij onmogelijk de gedachte aan een kalme slankheid volhouden. Ogenblikkelijk zag hij kronkelende bewegingen, een wringen van ledematen, een torsie van de ruggegraat, zoals te zien is op alle afbeeldingen van martelaren of de groteske nummers van kermisartiesten. (1968)

Als hij de kleren van het lichaam wegdacht, was hij volstrekt niet in staat om de voorstelling van een kalme slankheid vast te houden, maar kwamen hem juist terstond onrustige, kronkelende bewegingen voor ogen, een verdraaiing van de ledematen en een verkromming van de ruggengraat, zoals te vinden is op alle uitbeeldingen van de Kruisdood of bij groteske vertoningen van kermisartiesten. (2024)

Diamand deed het zeker niet onverdienstelijk, maar Sietsma is preciezer en evenwichtiger en volgt de volzinnen waar hij kan. In de geciteerde zin doorziet hij woorden als ‘Martyrium’ en ‘Schaubietungen’ feilloos. In zijn vertaling, die gekenmerkt wordt door een verleidelijke soort helderheid, wisselt hij bovendien de soms plechtige toon opvallend vaardig en consistent af met de eerder lyrisch-zoekende passages waarin Musil de gevoelens van zijn hoofdpersoon verkent en zinnen te berde brengt die evenveel emotionaliteit in zich dragen als vlijmscherpe, rationele analyse. Dit levert een meesterlijke en verfijnde vertaling op van een – vertaaltechnisch – hondsmoeilijke tekst die de hedendaagse lezer nog steeds krachtig bij de keel grijpt.