Uit liefde voor de kunst    14-20

Irina Michajlova
Vertaling: Miriam Van hee

Ik zou dit verhaal over de situatie van de literair vertaler in het hedendaagse Rusland willen beginnen met een beschrijving van de toestand in het late Sovjettijdperk, waar de oorsprong ligt van alles wat zich vandaag op dat gebied in ons land afspeelt.

Voorgeschiedenis: de jaren tachtig – onmogelijkheid om vertalingen te publiceren
In de jaren tachtig tot begin negentig van de vorige eeuw bestonden er in de Sovjet-Unie alleen staatsuitgeverijen, wat maakte dat veel in het leven van de vertalers werd bepaald door de binnenlandse politiek van de Sovjetstaat. Men sprak toen van een ideologisch front: de staat zag nauw toe op wat de Sovjetlezer via vertaalde literatuur aan de weet kwam over het leven aan gene zijde van het IJzeren Gordijn, uitgeversprojecten moesten worden goedgekeurd ‘op het hoogste niveau’ (in de eerste plaats ging het om plannen van de uitgeverij Progress, later Radoega en de krant Innostrannaja literatoera). Alles bij elkaar werd slechts heel weinig vertaalde literatuur uitgegeven en het was schier onmogelijk om door te dringen tot de kring van happy few die daadwerkelijk vertaalopdrachten in de wacht sleepten. Ik weet dit uit eigen ervaring, want ik begon met literair vertalen in 1981, toen ik de opleiding tot literair vertaler volgde bij de Schrijversbond van de USSR. Ik volgde deze lessen tien jaar lang maar alles wat we vertaalden bleef in de la liggen, er kon van publicatie geen sprake zijn. Anderzijds kregen de vertalers die lid van de Schrijversbond waren honoraria waarvan ze ruim konden rondkomen, zonder rekening te hoeven houden met deadlines; ze hadden alle tijd om zich op de kwaliteit van hun vertaling toe te leggen. Ik herinner me nog goed onze buurman A.S. Bobovitsj, uitstekend vertaler van onder meer Tacitus, Montaigne en De Saussure, die in het pre-internettijdperk vaak mijn vader consulteerde om te zien of hij in de te vertalen tekst niet een of ander verborgen citaat over het hoofd had gezien.

In het begin van de jaren negentig, na de ineenstorting van de Sovjet-Unie, verschenen er privé-uitgeverijen, maar hoe ik ook bij hen de drempel platliep, voor mezelf een plek veroveren op het terrein van de literaire vertaling bleek dermate moeilijk dat mijn eerste vertaling uit het Nederlands in het Russisch in Londen verscheen, bij de emigrantenuitgeverij Overseas Publication Interchange Ltd. (Johan Huizinga, Over historische levensidealen en andere lezingen, 1992)

De chaos van de Perestrojka: een eerste mogelijkheid tot publicatie van vertalingen
In de loop van de jaren negentig rezen de privé-uitgeverijen uit de grond, controle van staatswege werd een fenomeen uit het verleden, het aantal vertalingen nam exponentieel toe. In de eerste plaats betrof het populaire lectuur (detectives, thrillers, liefdesromans en dergelijke), maar ook hoogwaardige literatuur die om een of andere reden tijdens het Sovjetbewind niet werd gedrukt, zoals Ulysses van Joyce en het grootste deel van A la recherche du temps perdu van Proust. Wat de situatie van de vertalers aangaat, werd deze periode gekenmerkt door drie elementen: 1) de uitgeverijen deden vaak aan ‘piraterij’: oude vertalingen werden heruitgegeven, in de regel zonder zelfs maar de naam van de vertaler te vermelden om zo geen honorarium of auteursrechten te hoeven betalen, 2) er werden vaak nieuwe vertalingen gepubliceerd, echter van slechte kwaliteit en onderbetaald; 3) omdat de roebel in vergelijking met de dollar of de toenmalige Europese munten erg laag stond, waren de uitgeverijen gebrand op het binnenhalen van buitenlandse subsidies, die een aanzienlijke toename vormden van het uitgeversbudget. De winkelschappen raakten gevuld met boeken die de gewone sterveling zich wel kon veroorloven omdat ze werden uitgegeven op vergeeld krantenpapier.

Met name in die tijd, in 1996, bezocht voor het eerst een delegatie van het Nederlands Literair Productie- en Vertalingenfonds (NLPVF) Sint-Petersburg om aan uitgevers en vertalers informatie te verstrekken over de aanvraag van subsidies. Het spreekt vanzelf dat ook Letterenfondsen uit andere landen zulks deden en zo ontstond er een bijzondere situatie: de uitgeverijen besteedden hun eigen middelen uitsluitend aan de publicatie van boeken die in grote oplagen konden verschijnen en voor snelle winst zorgden (detectives, fantasy, kinderboeken) terwijl serieuze literatuur alleen bij de gratie van buitenlandse financiële steun verscheen. Daarbij kwam nog dat er altijd literair vertalers te vinden waren die, nadat ze er tijdens de Sovjetjaren nauwelijks in geslaagd waren hun vertalingen gepubliceerd te krijgen, blij waren eindelijk een uitgever te vinden en zich in de verste verte niet bekommerden om hun honorarium, wat de uitgevers prima uitkwam. Ik herinner me hoe ik zelf, nadat mijn vertaling in Londen was verschenen, tot mijn grote vreugde eindelijk een opdracht kreeg van een Russische uitgeverij. Het Peterburgse tijdschrift Zvezda besloot om Kees Verheuls roman Villa Bermond uit te geven. Ik werkte hard en niet zonder moeite aan deze subtiele en complexe tekst, maar ervoer veel vreugde bij het werk, te meer omdat de auteur, die goed Russisch kent, mijn werk op de voet volgde, goede raad gaf en meer dan eens ‘bravo’ in de kantlijn noteerde. Toen ik van het tijdschrift mijn honorarium kreeg, berekend volgens de toen geldende Russische tarieven, kon ik lange tijd mijn ogen niet geloven. Van het honorarium voor mijn Londense vertaling kocht ik cadeaus voor mijn huisgenoten en een fles champagne en ook dan bleef er nog veel geld over, terwijl ik van het honorarium van Zvezda slechts een maand huur kon betalen en wanten voor mezelf kon kopen waarna er nog net geld genoeg overbleef voor een halve liter melk, die ik maar gelijk ging kopen. Daar, in het warenhuis, werd een nieuw merk wodka aangeprezen en rood van schaamte nam ik een glaasje gratis wodka tot mij, om zo toch tenminste te vieren dat ik een honorarium gekregen had voor anderhalf jaar werken. En de wanten naaide ik vast aan de mouwen van mijn jasje om ze, god beware!, niet te verliezen. (Deze geschiedenis kende evenwel een happy end. Een paar jaar later, toen de roman van Kees Verheul in boekvorm werd heruitgegeven, heeft het Productiefonds, bij wijze van uitzondering en op aandringen van de auteur, mij alsnog een vertaalsubsidie toegekend. Zo werd mijn werk ten slotte toch op correctere wijze gehonoreerd).

Nadat ik had kennisgemaakt met medewerkers van het NLPVF en het Vlaams Fonds voor de Letteren (VLF) en mijn weg vond in de hele subsidieregeling, lukte het me in de periode 1998 tot 2005 uitgevers te vinden voor een hele reeks vertalingen uit het Nederlands (A.F.TH. van der Heijden, Kees Verheul, Dans om de wereld, Maarten Meester, Martinus Nijhoff, J.H. Leopold, Guido Gezelle en anderen). De uitgevers raakten in de eerste plaats geïnteresseerd in de subsidies; ze namen vaak geen genoegen met het hen opgelegde aandeel in de productiekosten en eigenden zich een deel van de vertaalsubsidie toe. Andere uitgevers kwamen zelf naar me toe met een vertaalopdracht (Cees Nooteboom, Max Velthuijs, Gerrit Kouwenaar, Kees Ouwens), en ook zij eigenden zich een deel van de vertaalsubsidie toe. Dit is tot op heden de gang van zaken en de meeste vertalers hebben zich ermee verzoend (waarover hieronder meer).

Na 2005: de vertaalmarkt stabiliseert zich
Geleidelijk aan, tegen 2005, veranderde de situatie opnieuw. Ten eerste werd de roebel sterker zodat over het algemeen de prijzen in Rusland de Europese gingen evenaren of zelfs overtroffen. Ten tweede hebben sommige van de talrijke kleine privé-uitgeverijen die in de jaren negentig ontstonden hun activiteiten geheel gestaakt, andere zijn gegroeid en rijk geworden (hoewel enkele kleine uitgeverijen tot op heden zijn blijven bestaan). Ten derde zijn de uitgeverijen veeleisender geworden wat de kwaliteit van de tekst betreft en hechten ze meer belang aan redactiewerk. In de meeste gevallen maken ze zich overigens uitsluitend zorgen om de ‘aanvaardbaarheid’ van de tekst en concentreren ze zich op de vertaalde tekst, zonder na te gaan of de vertaling overeenkomt met het origineel. Ten vierde steeg de kwaliteit van de lay-out maar daardoor rezen de prijzen voor boeken de pan uit; de boekenmarkt raakte verzadigd en zelfs oververzadigd.

Voor ons vertalers hebben deze ontwikkelingen twee gevolgen. Ten eerste spelen de subsidies, toegekend door het NLPVF en het VLF geen allesbepalende rol meer bij de zoektocht naar een uitgever aangezien, in vergelijking met de hoge opbrengsten die voortkomen uit de publicatie van populaire literatuur in hoge oplagen, de subsidies in euro’s, besteed aan vaak totaal onbekende auteurs, van bescheiden aard lijken. Vooraleer ik uiteindelijk een uitgever vond voor de vertaling van Het zakmes van Sjoerd Kuiper en de Stormsonate van Kees Verheul was ik bij meer dan tien uitgevers langsgegaan, die mij allen als met één stem verkondigden dat de boeken niet zouden verkopen.

Ten tweede: hoewel de vertaaltarieven in absolute waarde niet zijn veranderd sinds begin 2000, is hun reële koopkrachtwaarde door de inflatie en andere economische processen aanzienlijk verminderd. De kwestie van de tarieven behandelen we uitgebreider. 

Over vertaaltarieven
Vandaag gelden voor literaire vertalingen de volgende tarieven: indien de uitgeverij niet kan rekenen op subsidie van welk fonds dan ook bedraagt het honorarium 1500 (voor beginners) tot maximaal 4500 roebel (voor ervaren vertalers) voor een zogenaamd drukvel, oftewel 40.000 tekens, wat overeenkomt met 1 tot 3 à 4 eurocent per woord. Als de uitgever evenwel subsidie ontvangt van een buitenlands of Russisch fonds dan zijn er drie mogelijkheden:

  • De subsidie gaat integraal naar de uitgever en heeft geen invloed op het honorarium van de vertaler (mij is bijvoorbeeld bekend dat het er bij vertalingen uit het Zweeds in de regel zo aan toegaat).
  • De uitgeverij verhoogt het honorarium van de vertaler, maar pikt voor zichzelf het leeuwendeel van de subsidie in (dat was in mijn geval de gewoonte en is verder een algemeen voorkomende praktijk, waarover verder meer).
  • De subsidie gaat volledig naar de vertaler als de betalende instantie (fonds) daarop aandringt en bereid is de subsidie rechtstreeks aan de vertaler te storten en niet via de uitgeverij, wat achter zelden voorkomt.

Ik zei al dat het merendeel van de vertalers ermee instemt een deel van de subsidie aan de uitgever af te staan maar echt van harte doen ze dat niet. Een paar jaar geleden vertaalde ik een kinderboek voor een Moskouse uitgeverij die mij daarvoor zelf had aangezocht. In het contract werd een tarief vermeld dat min of meer correct was, maar toch veel minder bedroeg dan ik, rekening houdende met de subsidie van het NLPVF, had verwacht. Op mijn vraag daarover antwoordde de uitgeefster dat ze niet meer kón betalen aangezien een deel van de subsidie geïnvesteerd moest worden in de ontwikkeling van de uitgeverij. Het ging om een interessant boek van bescheiden omvang en ik was hoe dan ook van plan het te vertalen, dus ik sloeg niet aan het discussiëren. En ik zou het erbij gelaten hebben, ware het niet dat deze uitgeefster een interessante en passionele persoonlijkheid was. Ongeveer een halfjaar later begaf ze zich op vakantie naar Zuid-Amerika en van daar deelde ze al haar correspondenten, onder wie ik, haar enthousiaste reisindrukken mee. Zo had ze bijvoorbeeld in een helikopter over de Amazone gevlogen. Toen ik dat las bekroop mij een diep klassegevoel… En ik moet toegeven dat dit klassegevoel mij wel vaker overvalt als ik de ruime en stijlvolle kantoren van de uitgevers betreed waar ze aan hun gepolijste tafels zitten.

‘Dit loon verleidt de mens niet tot luiheid’
Wie hoopt als vertaler zijn brood te verdienen moet, in het licht van de huidige tarieven, dag en nacht werken, zonder vrije dagen of vakantie. Dit doet erg denken aan de situatie zoals ze honderd jaar geleden beschreven werd in een humoristisch verhaal van Nadezjda Teffi (1872–1952), ‘De vertaalster’. We halen twee citaten aan:

De pen krast, het papier zingt, het woordenboek ritselt…
Sneller! Sneller!
Het is de diepe overtuiging van de uitgevers dat de voornaamste waarde van een vertaling bestaat in de snelheid waarmee ze tot stand komt.
En voor de vertaalster zelf is het beter om niet aan te modderen. Twaalf, vijftien roebel per pagina. Zo’n loon verleidt de mens niet tot luiheid.
De pen krast… 

En het tweede citaat:

Aangenaam werk. Je zit thuis, in de warmte. Je hoeft nergens heen. En in gesprekken met vrienden kun je altijd even laten vallen:
– Wij, letterkundigen….
– Sinds ik me aan de literatuur wijd…
– Ach, wat wordt literaire arbeid toch slecht betaald… Wij bezitten niets, behalve roem!
De pen krast, het papier zingt. Het woordenboek ritselt. Sneller! Sneller.

Als we het gekras van de pen vervangen door het tikken op het toetsenbord, dan is wat hierboven beschreven wordt nog steeds actueel.

Overigens is er in onze tijd vrijwel niemand meer die probeert rond te komen met de vertaling van literatuur. Onder mijn bevriende vertalers uit verschillende talen (ik heb er zo’n vijftig in gedachten) is er geen enkele die niet ook lesgeeft, als tolk werkt of redacteur is bij een uitgeverij. Op de internetsite Repetitor, waar privélessen aangeboden worden, kwam ik een hele reeks namen van professionele literair vertalers tegen. Ik zeg er onmiddellijk bij dat ik ook zelf nog privéles geef, naast mijn lessen op de universiteit, om aldus in mijn onderhoud te voorzien. Maar het liefste wat ik doe is literair vertalen, het schenkt me in de eerste plaats vreugde en geluk, in de tweede plaats respect en erkenning en ten slotte een aanvullend inkomen. 

Vertalers uit alle talen, verenigt u!
Op gezette tijden ondernemen mijn vertaalgenoten pogingen om een front te vormen en voor hun rechten op te komen.

Zoals ik al zei verging het de vertalers die in de Sovjettijd lid waren van de Schrijversbond van de USSR (afdeling vertaling) niet slecht. Na de val van de Sovjet-Unie verloor de Schrijversbond een deel van zijn prestige, toch bleef deze een instelling van gewicht. In 1991 is de organisatie uiteengevallen in, enerzijds, de Bond van de schrijvers van Rusland (de meer nationalistisch gezinde strekking) en, anderzijds, de Bond van Russische schrijvers (van meer democratische strekking). Beide organisaties hebben een afdeling vertaling. Als lid van de afdeling vertaling van de Bond van Russische schrijvers, voel ik een zekere verbondenheid met mijn collega-vertalers, hoewel dit lidmaatschap, behalve een zekere status, verder niets oplevert.

Bovendien werd er in 2007 een soort van genootschap opgericht: Mastera literatoernogo perevoda (Meesters van de literaire vertaling). De bedoeling was dat de beste Russische literair vertalers een eigen organisatie zouden krijgen. In de statuten ervan staat dat het genootschap als doel heeft het beschermen en ontwikkelen van een Russische vertalersschool, en het scheppen van voorwaarden waardoor het mogelijk is dat literair vertaler als hoofdberoep erkend wordt. Het genootschap is lid van de Internationale Unie van Vertalers. Het secretariaat van het genootschap bevindt zich in Moskou, bij de redactie van het tijdschrift Inostrannaja literatoera (Wereldliteratuur). Het genootschap organiseert literaire avonden met gerenommeerde vertalers in Moskou en, minder vaak, in Petersburg, die per mail aangekondigd worden. Elk jaar worden de beste vertalingen bekroond en er wordt regelmatig bericht over wat leeft onder de leden van het genootschap (in hoofdzaak gaat het om overlijdensberichten). Dankzij deze nieuwsberichten en de avonden met optredens komen we uiteraard meer te weten over het reilen en zeilen van onze collega’s en kunnen we onze ervaringen uitwisselen. Maar als het waar is dat het genootschap ernaar streeft om voorwaarden te scheppen waardoor men van het vertalen zijn hoofdberoep zou kunnen maken, dan is het nog ver van zijn doel verwijderd. Het idee om met één front ten strijde te trekken tegen uitgevers die te lage honoraria uitkeren, of om staatsinstellingen te wijzen op de noodzaak vertalers te ondersteunen met individuele beurzen zoals dat gebeurt in Nederland en Vlaanderen heeft nog geen vruchten afgeworpen. Overigens is de grote meerderheid van de beste literair vertalers geen lid van het genootschap en deze vertalers zijn ook niet van zins toe te treden omdat zij daar het nut niet van inzien. Zelf ben ik blij te zijn toegetreden en ik zie het vooral als een vereniging die het de vertalers onderling makkelijker maakt elkaar te contacteren en hulp te bieden. Op geregelde tijden worden mails rondgestuurd naar de leden met als onderwerp: ‘Vertaler in nood!’ En dan volgt het bericht dat deze of gene collega-vertaler niet de middelen vindt om een operatie te bekostigen of (minder vaak) om een nieuwe computer aan te schaffen als de oude ‘gecrasht’ is. En dan draagt iedereen iets bij om een collega uit de nood te helpen.

Staatssteun?
Op 21 juni 2007 werd bij besluit van wet (N° 796) door de president van de Russische Federatie Vladimir Poetin een fonds opgericht (Roesskij mir [De Russische wereld]) ter promotie van de Russische taal en cultuur en ter ondersteuning van onderwijsprogramma’s Russisch in het buitenland. Qua doelstellingen kan men dat fonds vergelijken met de Nederlandse Taalunie en het Nederlands Letterenfonds. De grondleggers ervan zijn het Russische ministerie van Buitenlandse Zaken en het ministerie van Onderwijs en Wetenschap. Dit fonds beschikt over een reusachtig budget en het ondersteunt vele Russische uitgeverijen en culturele instanties. Bij het Instituut voor Russische literatuur van de Academie voor Wetenschappen in Sint-Petersburg (het zogenaamde Poesjkinski dom) werd met ondersteuning van dat fonds een centrum voor de vertaling van Russische literatuur opgericht dat in 2010 voor het eerst prijzen uitreikte voor vertalingen van Russische literatuur (waaronder twee voor Nederlandse vertalingen). Vandaag wordt ervoor geijverd dat de activiteit van Roesskij mir ook in de andere richting zou plaatsvinden, namelijk ter ondersteuning van vertalingen uit de vreemde taal in het Russisch. We hopen dat de leiding van het fonds zich in de nabije toekomst rekenschap geeft van het belang van deze kwestie.

Hoe populair is het beroep vertaler: een tweesnijdend zwaard?
Ondanks de lage beloning van de literaire vertaalarbeid – zoals overigens geldt voor alle vormen van intellectuele arbeid in Rusland – oefent het beroep een grote aantrekkingskracht uit op de jonge generatie. De vertaalseminaries in het Nederlands Instituut van Sint-Petersburg kennen grote bijval, veel beginnende vertalers wenden zich tot mij voor steun en advies.

In 2009 liep op de zender Koeltoera een vijftiendelige documentaire, ‘Podstrotsjnik’ (Letterlijke vertaling) over het leven van de vertaalster Liliana Loengina (1920–1998),die elke Rus kent van haar vertalingen van Astrid Lindgren. Destijds werd een klassieke tekenfilm gemaakt, gebaseerd op haar vertaling, over Karlson, een personage dat verschillende generaties Russen goed kennen en graag citeren. Zowel de film ‘Podstrotsjnik’ als het op de film gebaseerde boek hadden een enorme weerklank. Kijkers en lezers werden erdoor aangegrepen en gingen nadenken, onder meer over het beroep van literair vertaler. Op dezelfde hoogte staat het boek Zjizn sama (2008) (Het leven zelf) van de beroemde vertaalster van Chesterton en C.S. Lewis (Theologische verhandelingen en Kronieken van Narnia) Natalja Trauberg (1928–2009). Voor beide vertaalsters, met hun rijke innerlijke wereld en hun uiterst moeilijke levensomstandigheden tijdens het Sovjetbewind, betekende het vertalen – dat niet steeds met het oog op publicatie gebeurde, maar louter als intellectuele bezigheid – een manier van protest tegen het totalitarisme.

De wens van vele jonge mensen om zich op het pad van de literaire vertaalarbeid te begeven zonder zich rekenschap te geven van het (lage) honorarium stemt natuurlijk optimistisch, want het geeft blijk van hun geestelijke ambitie. Toch zijn het anderzijds juist die idealisten (zoals ik er kort geleden ook een was) die het de uitgevers makkelijk maken lage tarieven te handhaven. Er bestaan natuurlijk uitzonderingen op de regel, maar als ze voor de keuze staan tussen ‘een goede vertaling’ of ‘een goedkope vertaling’ kiezen uitgevers voor de tweede variant en daarna maken ervaren maar eveneens onderbetaalde redacteuren er een onberispelijke Russische tekst van. Zo was het al honderd jaar geleden, toen Nadezjda Teffi haar verhaal schreef. Eerlijk gezegd, als ik moet kiezen tussen twee kwaden – het hoge honorarium van de schare gelukkigen die in de gratie verkeerden, zoals dat het geval was in de Sovjet-Unie, en de vrije concurrentie onder ervaren en onervaren vertaalsters, dan kies ik voor het laatste.