De sokken van Jack Gilbert    29-36

Reisbericht van een vertaalavontuur

Jur Koksma
Joep Stapel

Poëzie vertalen is lastig, om allerlei redenen: je wilt de muziek van een taal laten doorklinken, de spanning tussen vorm en inhoud intact laten, recht doen aan betekenislagen. Toen wij verslingerd raakten aan het werk van de Amerikaanse dichter Jack Gilbert en ontdekten dat hij nooit in het Nederlands vertaald is, besloten we hem zelf in ons taalgebied te introduceren. Daarbij stuitten we op een andersoortige moeilijkheid. Gilberts gedichten zijn weliswaar toegankelijk en ongekunsteld, de oppervlakte van de tekst levert weinig hoofdbrekens op; toch dwong de intensiteit die Gilberts Collected poems ademen ons gaandeweg steeds een stap verder terug te doen, dieper te graven, zelfs onze vertaalopvatting te bevragen. Volstaat het in het geval van Gilbert je uitgebreid in zijn werk te verdiepen? Of moet je als vertaler een sprong wagen en je eigen hart op het spel durven zetten, net als de dichter doet? In dit reisbericht van ons vertaalavontuur proberen we een antwoord te formuleren.

De grote outsider
Jack Gilbert stierf in 2012 op 87-jarige leeftijd en de Engelstalige literatuurpagina’s pakten uit met forse necrologieën, die zonder uitzondering beklemtoonden hoe obscuur Jack Gilbert was. ‘Off the literary grid’ positioneerde The New York Times hem. Volgens The Guardian was hij ‘both an outsider and a major figure in modern American poetry’. Andere typeringen zijn ‘de meest onderschatte’ of ‘de grootste onbekende dichter’. De paradoxen zijn opvallend.

Over aandacht heeft Gilbert nooit te klagen gehad. Nog voor verschijnen kreeg zijn debuut Views of jeopardy (1962) de kroon van de Yale Younger Poets Prize opgezet en wijdde de beruchte redacteur Gordon Lish het eerste nummer van zijn tijdschrift Genesis West aan Gilberts poëzie, begeleid door lovende woorden van grote namen als Kenneth Rexroth, Theodore Roethke, Stanley Kunitz en Stephen Spender. Drie van Gilberts boeken waren finalist voor de Pulitzer en in 2005 won hij met zijn vierde bundel, Refusing heaven, de National Book Critics Circle Award.

Gilbert hield zich echter zo veel mogelijk afzijdig van het establishment. Sterker nog, de plotse, omvattende roem die volgde op zijn debuut – de ongebruikelijke eer van filmsterfoto’s in Vogue en Glamour – vormde aanleiding om de VS te ontvluchten.

Gilbert bleef lang weg en in zekere zin keerde hij nooit terug. Hij vertrouwde de roem niet, wat de roem met hem zou doen. Zijn bedje in de Amerikaanse letteren was gespreid, de toekomst zou de carrousel van beurzen, lucratieve lezingen en universiteitsaanstellingen zijn; ijdelheid was Gilbert niet vreemd, maar toch koos hij er bewust voor om geen carrièredichter te worden. Poëzie ‘was maybe seventh on my list’, zei hij toen hij aan het eind van zijn leven de balans opmaakte.

De ironie wil dat Gilbert een groot deel van zijn leven elders heeft gewoond – in Parijs (dat hij na drie jaar verliet omdat het geen ‘duende’ had), Londen, Perugia, Mexico, op Griekse eilanden, in Kopenhagen en in Japan –, terwijl zijn poëzie de VS nauwelijks heeft verlaten.

Op het internet staan enkele losse gedichten in het Frans en Italiaans en we hebben één bloemlezing in het Spaans gevonden.1In het Nederlands lijkt zijn werk non-existent, op twee bewerkingen van Judith Herzberg na.2 Gezien de grote schare volgelingen (en critici) die Gilbert in het Engels heeft, mag dat geringe aantal vertalingen opmerkelijk heten. Je kunt je voorstellen dat zijn compromisloze visie en toegankelijke stijl ook lezers in Parijs, Kopenhagen of Santorini aanspreken. Gilberts gedichten schijnen bovendien over louterende kwaliteiten te beschikken, afgaande op goeroe-achtige momenten tijdens lezingen, wanneer mensen uit het publiek hem lieten weten hoe zijn gedichten hun leven hadden gered. Wij denken dat ook het nuchtere Nederlands Jack Gilbert verdient. 

Alleen Pittsburgh is meer dan Pittsburgh
‘Iedere bespreking van Gilberts poëzie roept onvermijdelijk verhalen over zijn leven op,’ schreef de LA Review of Books in zijn necrologie. Iedere vertaling van zijn werk des te meer. Die verhalen duiken op in alle artikelen en interviews, maar leveren qua levensbeschrijving een versnipperd beeld op.

Jack Gilbert werd in 1925 geboren in Pittsburgh, Pennsylvania, en groeide op tijdens de Great Depression. Hij was een lastige leerling en een voortijdig schoolverlater. Zelf noemt Gilbert zijn jeugd, in een presbyteriaans gezin met vier kinderen en een moeder die zondags zingend het huis schoonmaakte, gelukkig – en avontuurlijk. Overdag waren de kinderen Gilbert alleen in een groot, gekraakt huis aan de rand van de stad: het was een koninkrijk zonder toezicht en niet zonder gevaar. ’s Nachts sloop de jonge Jack soms het huis uit om naar de poema’s in een nabijgelegen park te luisteren.

Door een fout van een medewerker werd hij zonder diploma toegelaten tot de universiteit van Pittsburgh, waar hij bevriend raakte met de dichter Gerald Stern. Dankzij Stern begon Gilbert in deze periode ook zelf poëzie te schrijven. Hij werkte als ongediertebestrijder, staalarbeider en deur-aan-deur verkoper, maar behield een baantje nooit langer dan zes maanden. Geen eigen huis, geen bankrekening. Geen kinderen. Waar anderen zich nuttig (en druk) maakten, tuurde Gilbert halve dagen naar de zee of naar een muurtje.

Een rauwe industriestad met staalfabrieken lijkt geen voor de hand liggende bakermat voor de volbloed romanticus die Gilbert zou blijken. Toch keek hij liefdevol terug op zijn geboortestad en beschouwde hij de immensiteit die hij er leerde kennen als zijn persoonlijke en poëtische maat der dingen. ‘Only Pittsburgh is more than Pittsburgh,’ lezen we in het gedicht ‘Tear it down’ (1994). 

Advocaten en boeren
In een essay in briefvorm, ‘Real nouns’ (1984), vertelt Gilbert over zijn weerzin tegen versiering. Sowieso heeft de Amerikaanse poëzie een traditie van opsmukloze stijl, aldus Gilbert, zeker sinds Pound en Eliot een meer informele toon introduceerden en natuurlijke spraakritmes boven metrum stelden. Maar zijn eigen weerzin is anders, geen stilistische voorkeur: Gilbert wil weten of hij een gedicht kan vertrouwen. En dat kan hij beter bepalen als de dichter geen stijlbloemen gebruikt, maar ‘real nouns’. 

‘Rhetorical language is like lawyers, it can be put to use of any master,’ oordeelt Gilbert. Het gaat hem niet om het verbieden van stijlfiguren of overdrachtelijk taalgebruik. Hij wil het gedicht kunnen geloven. Echte woorden en namen, geen verstoppertje spelen, geen puzzels. Aan de oppervlakte maakt dat vertalen een eenvoudige klus. Er staat weinig ingewikkelds. Maar werk je dan niet als een ‘advocaat’, voor een toevallige meester? Moet je niet investeren, ook als vertaler, in je geloofwaardigheid? ‘I’m not a professional of poetry, I’m a farmer of poetry,’ zegt Gilbert in een interview. Ook een vertaler moet het land bewerken om te kunnen oogsten.

De walvis en de witte os
Onze aanvankelijke inschatting, dat we Gilberts heldere taal prima konden omzetten door gehoor te geven aan Karel van het Reves oproep te vertalen ‘wat er staat’, bleek verkeerd. Neem ‘Maybe no one should be opened’ (1962), dat zo begint: 

You know I am serious about the whales.
Their moving vast through that darkness,
silent.
It is intolerable.

Aan de plompverloren openingsregel heb je als vertaler gelijk je handen vol. Je kunt moeilijk volstaan met de bewering dat de ik-figuur serieus is over de walvissen. ‘Ik meen het van’ of ‘het is mij ernst met’ maakt het alleen maar erger.

Voordat je verder kunt moet je dus zien te achterhalen wat walvissen voor Gilbert betekenen. Je zou het hem zelf willen vragen. Gelukkig is dat net wat Gordon Lish in 1962 deed in een interview: wat bedoel je nou precies met die walvissen? Waarop Gilbert antwoordde dat geen enkele dichter iets precies bedoelt (touché). Dat het motief voor hem heel veel dingen betekent, bijvoorbeeld ‘the impossibly literal world’: momenten waarop je van je sokken wordt geblazen door een plotseling besef van zowel de rauwe werkelijkheid als de onmogelijkheid die te bevatten. Het heeft veel weg van de filosofische notie van ‘het sublieme’, dat in de esthetica van Immanuel Kant verwijst naar het onbevattelijke en overweldigende, zoals dat zich kan voordoen in een grootse natuurervaring.

Walvissen als magnifieke vertegenwoordigers van een universum dat zich niet laat vertalen in menselijke termen. Gilbert is daarbij geobsedeerd door schaalgrootte, door de ‘sense of magnitude’, hoe die ons denken op de proef stelt en wat dat in beweging brengt. Hij vergelijkt het met de sprong die Rilke maakt in zijn beroemde gedicht ‘Archaïscher Torso Apollos’: ‘You must change your life’ (‘Du mußt dein Leben ändern’). In een ander gedicht uit dezelfde periode schrijft hij: ‘I’ll try to explain about the fear / again / since you think my trouble with the whales / and elephants is a question of size.’ En even verderop: ‘I know the business of the whales / may bring me there.’

Dit is wat walvissen met Gilbert doen. Waar het intellect tekortschiet, groeit de wil om het leven ten volle te leven. Het is opmerkelijk dat hij dit programmatische motief al vóór zijn debuut en zelfgekozen ballingschap ontwikkelde. Zo wil hij leven, vertelt hij Lish: ‘I intend to go on wandering around having my life and watching for whales – willingly. And with delight.’ 

Gilbert achterna reizend, in het zog van de walvissen, zou je het zinnetje bijna vertalen als: ‘Je weet dat ik altijd naar ze op zoek ben.’ Maar dat drijft wel erg ver weg van wat er staat. Toch kunnen we op zijn minst zeggen ‘dat de walvissen [hem] niet loslaten’.

Gilbert schreef veel van zijn debuutbundel in 1960, toen hij de dichtersgemeenschap in de San Franciso Bay Area had verlaten voor een verblijf aan het Lago de Chapala, het grootste zoetwatermeer van Mexico. Chapala was een populaire bestemming voor Amerikaanse kunstenaars en schrijvers. D.H. Lawrence bestempelde het als ‘Het Paradijs’ en schreef er The plumed serpent in de schaduw van een boom. Paul Bowles, Norman Mailer en Robert Penn Warren keerden er steeds terug. Na eerdere perioden in Parijs en Italië (waarheen hij zijn eerste grote liefde Gianna Gelmetti volgde) lijkt Gilberts periode in Mexico een derde vingeroefening voor zijn latere, meer bestendige ballingschap. Zo ook bevat zijn eersteling alle elementen van Gilberts dichterschap, maar in een ongelijkmatige, niet geheel gerijpte vorm. Pas na twintig jaar in Europa en Japan zal hij zijn gereedschap in Monolithos vervolmaakt hebben.

Het midden van zijn levensweg, de vijfendertigste verjaardag die hij vierde in Chapala, in een huis van vreemden, bereikte Gilbert met een scherp gevoel van urgentie. In ‘The whiteness, the sound and Alcibiades’3 plaagt hij zichzelf door de ik-figuur op Dantes heuveltop te laten aankomen ‘met een paar kapotte schoenen, geen werk, en een handje gedichten’. Hij wijt die karigheid aan zijn eigen keuzes, zijn obsessie voor ‘walvissen en liefde’, maar toont zich in de slotregels toch dankbaar voor wat zijn koppige houding hem heeft opgeleverd.

Gilbert is een ‘dichter van het hart’, maar niet een die meedrijft op emoties en intuïties. Zijn poëtica draait juist om de denkkracht waarmee hij de gevaarlijke situaties waarin hij zijn hart brengt tracht te duiden. Hij is een imperialist van het zelf. Hij eist grote toewijding en aandachtige waarneming. In de laatste strofe van het verjaardagsvers uit Chapala vertelt Gilbert dat hij tien jaar lang geprobeerd heeft om de os te doorgronden die hij net daarvoor ten tonele heeft gevoerd: 

Jaren geleden, in Latium
zat ik langs de weg en zag
een os verschijnen aan de kim.
Krijtwit in de verte.
Nu en dan onder een boom.
Verschoten in de schelle zon.
Effen tussen glanzende schaduwen.
Stijfselwit haast in de schittering.
In de beschutting bijna bloemblad-wit.
Linnen, steenwit en melk.
Oswit recht voor me en dan voorbij,
opgaand in het daverende licht. 

Een Amerika zonder oren
In een beroemde passage uit Portrait of the artist as a young man verklaart Joyces alter ego niets te dienen waarin hij niet meer gelooft, geen thuis of kerk of vaderland. Dat hij een vrij leven zal nastreven en zich slechts met drie wapens zal verdedigen: ‘silence, exile, and cunning’. Wie heeft er niet gekoketteerd met dit idee? Zeker een jongeman in de jaren zestig, die hoort te dagdromen over vertrekken met de noorderzon. Alleen wie doet het ook echt? Wie houdt het vol?

Gilbert deed het en had in zijn volharding wel iets weg van een heremiet. Maar dan wel een kluizenaar met de gave te kunnen genieten. Dat zet veel van zijn gedichten ook zo mooi onder spanning, de paradox tussen een toegewijde, haast oosterse levenshouding en datgene waar die toewijding op gericht is, het overvloedige leven, het grootse van de werkelijkheid om ons heen.

Welk Amerika heeft Gilbert eigenlijk verlaten? Een Amerika dat niet zat te wachten op een ‘dichter van het hart’? Zelf zegt hij daarover: ‘There is a widespread discomfort with feeling now to the point in post-modern circles you’re not even supposed to be sincere. And you sure as hell aren’t supposed to talk about your heart.’ Sommige critici zetten Gilbert weg als een dichter die zijn hoop gevestigd heeft op ‘voorspelbare persoonlijke epifanieën’, die narcistisch is, hopeloos romantisch, en die zich bedient van een belegen vocabulaire. Je kunt Gilbert ook een verademing noemen naast de postmoderne ironie die zo in zwang raakte in zijn tijd. Of hem prijzen dat hij niet meegaat in de dichtersroes van de Beathype, waar hij middenin zit en die hij afdoet als infantiel. Daartegenover stelt hij een dichterschap dat zwaarbevochten is, inzet op de lange adem. Wij lazen en vertaalden zijn gedicht ‘Orfeus in Greenwich Village’ (1962) als afscheidsbrief aan een Amerika zonder oren:

Wat nou als Orfeus,
zelfverzekerd in zijn zwaar-
bevochten meesterschap,
zou afdalen in de hel?
Weg uit dit schone licht omlaag?
En dan, omsingeld
door de naderende beesten
en met zijn lier in de aanslag,
plotseling zou opmerken
dat ze geen oren hadden?

Terug van weggeweest: Monolithos (1982)
Michiko Nogami, beeldhouwer, was vijfentwintig toen ze een relatie kreeg met de eenentwintig jaar oudere Jack Gilbert. Ze leerden elkaar in 1971 kennen in San Francisco, woonden in de VS en Japan en reisden samen de wereld rond. Michiko was Gilberts derde en laatste grote liefde. Toen ze in 1982 overleed aan kanker was ze pas zesendertig jaar oud. 

1982 was ook het jaar waarin Monolithos verscheen. Wanneer interviewers hem vroegen waarom die tweede bundel zo lang op zich had laten wachten, gaf Gilbert als antwoord: ‘I was falling in love.’ Eerst met Linda Gregg, zijn tweede liefde, daarna met Michiko. Hij leefde zijn leven. Hij schreef wel gedichten, maar was niet bezig met publiceren. Toen de bundel er toch kwam, op aandringen van Gordon Lish, sloeg deze in als een bom en werd genomineerd voor alle grote Amerikaanse literatuurprijzen. Opvallend: de hele bundel gaat over Linda. Michiko, met wie Gilbert de voorgaande elf jaar heeft samengeleefd, schittert door afwezigheid. Begint Gilbert pas te dichten wanneer iets voorbij is?

Gilberts obsessieve aandacht voor de romantische liefde wordt hem weleens nagedragen, omdat deze vrouwen tot één type zou reduceren. Bij Gilbert komen we echter geen geïdealiseerde Laura of Beatrice tegen. Zeker, Gilbert ‘gebruikt’ zijn vrouwen in zijn gedichten, waardoor ze als persoon op de achtergrond raken, maar de optelsom van gedichten waarin ze voorkomen (steevast onder hun eigen naam) maakt de lezer wel met hen vertrouwd. Het risico dat de vrouwen qua persoonlijkheid weinig reliëf hebben lijkt hij op de koop toe te nemen: het gaat hem per slot van rekening om zijn eigen doorleefde ervaring.

Met dichter Linda Gregg (Czesław Miłosz noemde haar een van de ‘beste Amerikaanse dichters’)4 had Gilbert zes jaar een relatie en bleef hij zijn leven lang nauw bevriend. Ze woonden samen op de Griekse eilanden Paros en Santorini, onder meer in het dorpje Monolithos, lichtjaren verwijderd van de culturele centra. Gilbert omschrijft het dorpje als ‘four fisherman huts along the water’, in een gedicht dat de uitdagende titel ‘Not part of literature’ draagt. Wat hij deed, de twintig jaar dat hij van de radar was? De slotzin luidt: ‘Me cleaning squid. Linda getting up from a chair.’

Gilbert spant zich overigens nauwelijks in om contact met de lokale bevolking te maken of een andere taal te leren. ‘I use Greece,’ zegt hij onomwonden. Hij gaat erheen voor het licht dat Aristoteles heeft gezien. Het gaat hem om de zee die water is en de rotsen die steen zijn – hij wil de dingen ervaren in hun meest elementaire vorm. In het eerder genoemde essay ‘Real nouns’ brandt hij de Griekse Nobelprijswinnaar Odýsseas Elýtis tot de grond toe af. Diens idioom is gezwollen en ongeloofwaardig en Gilbert weet hoe dat komt. Na het lezen van Elýtis’ bekendste werk, Áxion esti, over ‘zijn verering […] van het lieflijke eiland Lesbos, waar zijn ouders en voorvaderen leefden,’ komt hij erachter dat Elýtis ‘nooit de moeite heeft genomen om op de veerpont te stappen en er te gaan kijken’. Dat is een gilbertiaanse doodzonde. Iets verzinnen kan iedereen, schampert hij, maar de fysieke werkelijkheid ten diepste in jezelf laten resoneren en daarvan eerlijk verslag uitbrengen, dat is de kunst.

Niet de schitterende daad
De enige Gilbertsporen in het Nederlands danken we aan Judith Herzberg, die eigen versies gepubliceerd heeft van twee gedichten, allebei afkomstig uit Views of jeopardy (1962). Het meest substantieel is haar bewerking van ‘The abnormal is not courage’, wat een cruciale Gilberttekst is.5 Sterker nog, toen Gilbert Monolithos uitbracht, nam hij er een aantal gedichten uit zijn debuut opnieuw in op en plaatste hij dit gedicht vooraan. Het dient haast als motto:

The Poles rode out from Warsaw against the German
tanks on horses. Rode knowing, in sunlight, with sabers.
A magnitude of beauty that allows me no peace.
And yet this poem would lessen that day. Question
the bravery. Say it's not courage. Call it a passion.
Would say courage isn't that. Not at its best.
It was impossible, and with form. They rode in sunlight,
were mangled. But I say courage is not the abnormal.
Not the marvelous act. Not Macbeth with fine speeches.
The worthless can manage in public, or for the moment.
It is too near the whore's heart: the bounty of impulse,
and the failure to sustain even small kindness.
Not the marvelous act, but the evident conclusion of being.
Not strangeness, but a leap forward of the same quality.
Accomplishment. The even loyalty. But fresh.
Not the Prodigal Son, nor Faustus. But Penelope.
The thing steady and clear. Then the crescendo. 
The real form. The culmination. And the exceeding.
Not the surprise. The amazed understanding. The marriage,
not the month's rapture. Not the exception. The beauty
that is of many days. Steady and clear.
It is the normal excellence, of long accomplishment.

In eerste instantie gaat ‘The abnormal is not courage’ over een historische gebeurtenis: Poolse soldaten trekken te paard op tegen Duitse tanks. Ze zijn kansloos, maar de vergeefsheid van hun exercitie bezit een heldhaftige glans. De historische gebeurtenis blijkt echter slechts een aanleiding, een criterium dat Gilberts eigen project dient. Het gaat hem niet om de Poolse heldenmoed, maar om de resonantie ervan in zijn eigen leven.

Herzberg (‘Het ongewone is geen moed’6) blijft dicht bij dit verhaal over oorlog en heroïek, door halverwege acht regels, ruim een derde van het origineel, te schrappen.7 Zo vergroot ze het gewicht van de militaire opening en vereenvoudigt het contrast met Gilberts idee van wat moed dan wél is. ‘Trouwen, / niet de ervaring van een maand,’ vertaalt Herzberg. Wat is een ‘ervaring van een maand’? En trouwen kun je in Vegas ook. ‘Het huwelijk, / niet de verrukking van de maand’ dekt volgens ons de lading beter.

Wat er in het door Herzberg geschrapte middendeel gebeurt is exemplarisch voor wat Gilbert noemt: ‘in poëzie denken zoals poëzie denkt’. Hij bedoelt dat verkapte essays met rijm en regelval hem niet interesseren. Hij redeneert niet als een filosoof, maar laat zijn hart spreken, in een bondige betoogtrant en stapeling van beelden. Korte zinnetjes. Hij bewandelt de via negativa – niet dit, niet dat –, maar deinst er evenmin voor terug te zeggen wat het wél is. Daarin schuilt ook zijn aforistische kracht. De intensiteit zit in de ideeën en wordt ondersteund door de vorm, de gefragmenteerde zinnen, de syntaxis die net uit het lood staat. Toch blijft hij helder, benoemt al zijn gedachtesprongen en verbergt zich niet achter een glanzende oppervlakte.

Door dit hoekige, doordrammende denkproces te kortwieken ontbeert Herzbergs versie de intensiteit van het origineel, het gevoel dat er iets op het spel staat. Er wordt getrouwd en geploeterd (Gilberts slotclausule luidt bij haar: ‘Het gewone magistrale, waar jaren ploeteren in gaat.’), maar ook dat zijn momentopnames. De moed die Gilbert beschrijft wordt gevoeld op een ander, in zekere zin tijdloos niveau. Het gaat er niet om je lot te dragen, ook al dwingt het leven je te sloven; wat Gilbert met horten en stoten preciseert is een soevereine zelfacceptatie die voortkomt uit begrip van je eigen in-de-wereld-zijn.

Iets vinden
In ‘Finding something’ uit The great fires (1994) beschrijft Gilbert hoe Michiko onder erbarmelijke omstandigheden haar einde tegemoet gaat. Ze heeft kanker en is stervende. Hij helpt haar bij het doen van haar behoefte op een emmer in de hoek van hun kamer. En dan komt de mokerslag: ‘How strange and fine to get so near to it.’ Dat zou je hard en gevoelloos kunnen noemen, alsof hij zelfs oog in oog met zijn stervende geliefde alleen maar aan zichzelf denkt. Je kunt het ook hartverscheurend eerlijk noemen, bereid het héle leven te omarmen. De unieke ervaring is voor Gilbert nooit een wingewest voor de poëzie, ook al deinst hij er niet voor terug haar onder woorden te brengen. Michiko’s dood is een hoofdmotief in zijn late werk. Maar in plaats van zijn droefenis uit te venten is de overheersende emotie er een van acceptatie en dankbaarheid, zoals in ‘The mistake’ uit zijn laatste bundel, The dance most of all (2009): ‘It is worth having the heart broken, / a blessing to hurt for eighteen years / because a woman is dead.’

Zo dichtbij mogelijk geraken, dat is Gilberts adagium geweest. Het is ook wat wij hebben geprobeerd. Gilbert vertelde ooit dat hij niet naar een poëzielezing zou gaan om een paar gedichten te horen, maar om te zien ‘hoe de kerel zijn water dronk, wat voor sokken hij droeg’. Hij wilde zien hoe de dichter zijn gedichten ‘tegemoet trad’.8 Die implosie van de scheidslijn tussen vorm en vent is karakteristiek en behelst een vertaalopdracht. Om Gilbert recht te doen moet je niet alleen in zijn schoenen gaan staan, niet alleen zijn voetsporen naspeuren. Je moet ook zijn sokken aantrekken.

We hebben overwogen de veerpont naar Santorini te nemen, wat altijd een goed idee is, want ook al is Gilberts Santorini verdwenen, het licht dat Aristoteles gezien heeft is er nog wel. Reizend in het spoor van Gilbert hebben we van alles gevonden en ondervonden. Niet in de laatste plaats dat je als Gilberts vertaler iets moet vinden van wat je vertaalt. Je kunt niet zelf buiten schot blijven. Om Gilbert te kunnen volgen, moet je op zoek naar eigen vertrekpunten die raken aan de zijne. Met het hart als com-passus kun je van daaruit samen op pad.

 

Noten
1 De Spaanstalige bloemlezing is El dialecto olvidado del corazón, de Jack Gilbert. Traducción de Eva Gasteazoro. New York: DíazGrey Editores, 2013. De vertaalster kondigde haar boek in het tijdschrift Caratula aan als de eerste uitgave van Gilbert in een andere taal (‘Es la primera vez que Jack Gilbert es publicado en otro idioma.’). Caratula no. 56 (Octubre 2013): http://www.caratula.net/ediciones/56/poesia-jgilbert.php
2 Twee erotische novellen die Gilbert samen met Jean Maclean schreef onder het pseudoniem Tor Kung, uitgegeven in Denemarken, zijn overigens wél in het Nederlands vertaald: ze werden opgenomen in erotische omnibussen die verschenen bij W&L in Amsterdam. De vermoedelijke vertaalster is Anita C. van der Ven, die ook Winnetou, Edgard Allen Poe en de erotische klassieker Fanny Hill vertaalde.
3 Alcibiades, de Atheense golden boy die gewetenloos zijn eigen gewin nastreefde en zelfs overliep naar Sparta, is een belangrijke trope in het vroege werk van Gilbert.
4 In de bloemlezing A book of luminous things: an international anthology of poetry die Miłosz samenstelde (Mariner Books, 1998).
5 Het andere gedicht dat Herzberg vertaalde is het korte ‘Games’, als ‘Spelletjes’ opgenomen in haar bundel Dagrest (1984).
6 ‘Het ongewone is geen moed’ verscheen in Tirade nr. 240 (november/december 1978) en in Herzbergs bundel Botshol (Van Oorschot, 1980).
7 Herzberg laat regels 10-15 en 17-18 weg.
8 Beide citaten zijn afkomstig uit een lezing die Gilbert gaf, samen met Linda Gregg, aan het Indian Valley College in Novato, Californië, op 24 maart 1976. Een video van de lezing staat op YouTube: www.youtube.com/watch?time_continue=6&v=CNkHYLGzVxY
 

Jack Gilbertbibliografie
Genesis West #1: A garden to grow the world again (A celebration of Jack Gilbert). Gordon Lish (ed.). Burlingame, CA: The Chrysalis West Foundation, 1962.

Views of jeopardy. Yale University Press, 1962.

Monolithos. New York: Knopf, 1982.

‘Real Nouns’ in: 19 new American poets of the Golden Gate. Edited by Philip Dow. San Diego: Harcourt Brace Jovanovich, 1984.

Kochan. With four poems by Michiko Nogami. Syracuse, NY: Tamarack editions, 1984.

The great fires: poems 1982-1992. New York: Knopf, 1994.

Refusing heaven. New York: Knopf, 2005.

Transgressions. Selected poems. Edited by Neil Astley. Tarset: Bloodaxe Books, 2006.

The dance most of all. New York: Knopf, 2009.

Collected poems. New York: Knopf, 2012.