Een beknopte biografie van de Portugese dichter Jaime Montestrela zou er als volgt kunnen uitzien. Hij wordt in 1925 in Lissabon geboren, begint na een studie medicijnen in 1949 aan een carrière in de psychiatrie en is enkele maanden lid van de clandestiene Portugese communistische partij, waarna hij in 1950 door de PIDE, de politieke politie van het Salazarregime, gearresteerd wordt. Hij wordt op ruwe wijze verhoord en gemarteld en mag na een week de gevangenis verlaten. In 1951 besluit hij in ballingschap te gaan naar Brazilië, een land dat hij na de staatsgreep van 1964 verruilt voor Frankrijk. Hij wordt daar erelid van Oulipo – de ‘werkplaats voor potentiële literatuur’ waar ook schrijvers als Italo Calvino, Raymond Queneau, Georges Perec en Oskar Pastior mee verbonden waren. Montestrela overlijdt in 1975 aan de gevolgen van een beroerte.
In de bundel Contes liquides (2012) presenteert de Franse schrijver Hervé Le Tellier, die in 2020 de Prix Goncourt ontving voor zijn roman L’anomalie en sinds 2019 voorzitter is van Oulipo, een keuze van tachtig ‘miniaturen’ van Montestrela. In het voorwoord schrijft Le Tellier dat hij een keuze heeft gemaakt uit ‘een verzameling van meer dan duizend barokke verhalen van nauwelijks een paar regels’. Montestrela zou tussen 1968 en 1972 ongeveer één verhaal per dag geschreven hebben. ‘Het was zijn “gymnastiek”, zoals hij in zijn “logboek” noteerde,’ aldus Le Tellier.