Waaier: De dwaze bijen van Nijhoff    62-76

De redactie

Abstract: Een waaier van teksten rond Martinus Nijhoffs gedicht ‘Het lied der dwaze bijen’ (1925), dat een bijzondere plaats inneemt in de Nederlandse poëzie omdat het vaak besproken is en vaak vertaald.

 

‘Het is vreemd: opeens zie ik allerlei aanstellerijtjes bij Nijhoff, onder meer in dit lied,’ schrijft Tonnus Oosterhoff in een briefje waarin hij belooft een ‘reactief ge­dicht’ op te sturen. In de tekst van Oosterhoff wemelt het van de grijze Nijhoff­zinnetjes ‘die als het ware uit het papier moeten opkomen’: een gonzende zwerm poëzie. De redactie van Filterhad de schrijver om een tekst naar aanleiding van het fameuze Nijhoff-gedicht ‘Het lied der dwaze bijen’ (1925) gevraagd. ‘Wanneer men de hartstocht en de frequentie waarmee aan “Het lied der dwaze bijen” beschouwingen worden gewijd, tot graadmeter voor de kwaliteit van dit gedicht neemt, dan heeft het een ereplaats in de Nederlandse poëzie van deze eeuw,’ schreef Wiljan van den Akker eens. Het gedicht is bovendien vaak ver­taald, hetgeen steeds een ware tour deforcemoet zijn geweest. Het ‘lied’ heeft diverse mondriaaneske kaders: de opgelegde, haast gemaakte alliteraties; het strakke rijmschema met die typische schroefbeweging waarin de klank van het niet-rijmende woord in de ene strofe voor de rijmklank zorgt in de volgende; de neologistisch gebruikte woorden die hun geijkte betekenissen subtiel uit het lood stoten (verdreef, ontvoerd, ontlijfd, ontzworven). Vestdijk, Fens, Piet Schrijvers en genoemde Van den Akker schreven fraaie essays over het lied, dat voor de een het echec van een bepaald dichterschap verwoordt, terwijl het voor de ander juist de verrukking van alle dichterschap weergeeft. De vertalers verwerken het gedicht allen op hun manier, een volstrekt andere en laten we zeggen: bedekte manier, waarbij vermeld moet worden dat Adrienne Rich haar vertaling opneemt in een eigen dichtbundel. Theo Hermans zet de Engelse vertalingen nader op hun plaats. H.C. ten Berge schreef in zijn laatste verhalenbundel een in memoriamvoor een oud-leraar Nederlands, meneer Du Burck, die hij ‘dikwijls in gedachten verzonken op een Berini (of was het een Solex?)’ voorbij heeft zien rijden: ontroe­rende beschrijving van de manier waarop poëzie zich vertaalt in iemands leven van alledag. Er is een mooie uitspraak van Nijhoff (in De pen op papier, 1926) die door Van den Akker in verband is gebracht met het ‘Lied’. De dichter heeft het over een persoon die er ‘na talloze vergeefse nachten van bittere inspanningen’ niet in slaagt zijn ‘ziel in haar intellectuele essentie omhoog te drijven tot “een zien van God”’ en zich daarna voorneemt het andere uiterste te kiezen: de ziel ‘bij mij omlaag te houden in het lichaam’ en ‘alleen nog maar datgene te schrijven, wat het schrijven zelf tot een fysiekgenot maakt, tot een avontuurof match’. De vertaler moge zich aan deze persoon spiegelen. (tn)

EEN GEUR VAN HOGER HONING (fragment)
H.C. ten Berge

Ik had gehoord dat hij een imker was. De korven zag ik nooit.

Het was zijn droom op latere leeftijd een nieuwe geschiedenis van de Ne­derlandse letterkunde te schrijven, een opvolger van de veelgebruikte Knuvelder die hem slechts matig beviel. Om zich daarop voor te bereiden had hij een syllabus over de middeleeuwen samengesteld. Die was niet slecht, maar ook niet beter dan bestaande publicaties die ik destijds onder ogen kreeg. Zoals al zijn werk droeg ook dit het stempel van grondigheid en toewijding.

De droom werd niet verwezenlijkt; er is zelfs nooit een proefstuk van zijn hand verschenen. Gelukkig maar, de onderneming zou op niets zijn uitgelopen. Hij was er de man niet naar zich publiekelijk op het literair­-historisch toneel te wagen. Door zijn acribische geest, zijn voorzichtigheid en al te grote nauwgezetheid vorderde hij te langzaam om zich een plaats op dat toneel te verwerven. Hij kreeg slechts moeizaam vat op de jongste letterkunde en slaagde er nauwelijks in verder dan Van Eeden, Gorter, Roland Holst en Bloem te komen. Het deed niets af aan zijn liefde voor de literatuur. Maar als hij les gaf omringde hij zich met zoveel bronnen en studies, dat het materiaal hem overmeesterde in plaats van andersom. Zijn publiek had geen oog voor de draagwijdte van zijn missie, slechts een handvol liefhebbers genoot van zijn moedige worsteling met de ma­terie. (Toen ik in de schoolkrant onder invloed van Rodenko een reeks artikelen over de Vijftigers schreef, merkte ik aan een paar bedekte toe­spelingen in de klas, dat hij zich daardoor ontslagen achtte van de plicht de jungle van hun poëzie te exploreren. Zijn houding was beslist niet afwijzend; hij wachtte af en onthield zich van een ongegrond oordeel.)

Het kon niet anders of hij was een bewonderaar van Nijhoffs poëzie. We lazen enkele gedichten van diens hand, maar moesten het meeste toch door zelfstudie verwerven. Voor een schoolvriend-in-nood maakte ik in ijltempo een scriptie over Nijhoff. Dat gebeurde met de nodige slordig­heid om geen verdenking te wekken. Ik stuitte daarbij op ‘Het lied. der dwaze bijen’. Wat me toen verbaasde was, dat meneer Du Burck – de bioloog, de bijenboer, de minnaar van zoetvloeiende lyriek – dit lied niet met ons gelezen had. Hoe reageerde hij op dit gedicht? En was er een re­den om het niet te bespreken? Wilde hij het niet bespot zien worden door de lamzakken die alles wat gedrukt was haatten? Misschien dacht hij heimelijk aan het lied wanneer hij achter in de tuin met kap en imkerpijp tussen de korven stond; misschien ook meed hij het schrikbeeld van ‘ontzworven’, Icarische bijen wier hoogmoed voor de val komt wanneer ze almaar stijgen om de zon te bereiken. Bijen die zich bij hun dagelijkse aromaten hadden moeten houden in plaats van ‘een geur van hoger ho­ning’ na te jagen. Het is geen wonder dat de bloemen in het lied verbit­terd raken: de bijen hebben iets beters, iets ‘hogers’ geroken; ze zijn om­hooggestegen ‘en verdwenen/als glinsteringen henen’.

Die week droomde ik van meneer Du Burck als imker. Hij rende heen en weer tussen de korven, zwaaiend met zijn bijenbril en darremes. De imkerpijp lag rokend op de grond. Waren de bijen aan het zwermen? Tachtigduizend, honderdduizend tegelijk? Stegen ze als Icarus omhoog naar de zon? Waar dat op uit zou lopen had ik bij Nijhoff gelezen. Ik zat in elkaar gedoken achter de haag, ‘Het lied der dwaze bijen’ in mijn hand. De platina-blonde vrouw verscheen in de openstaande keukendeur die ze geheel met haar gestalte vulde. Ze riep iets in een dialect dat ik ontcijferde als: ‘Joachim, thuiskomen! Eten!’ Wie dacht er nu aan eten, wanneer de man zijn bijen en zijn honing kwijt was? Meneer Du Burck draaide stuur­loos in het rond, de ogen vol tranen. Zijn rondedans was niet die van zijn dwaze vrienden. Een dierbaar gedicht werd een gruwelijke werkelijkheid. Overal in de tuin, ook op de plek waar ik verscholen zat, begon het plot­seling dode bijen te sneeuwen. Honderden borstelige goudbruine lijfjes landden berijpt op de grond. Eerst verschroeid door de zon, dan bevroren in de kosmos dwarrelden ze naar omlaag in de tuin die ik nooit had be­treden. Ik keek van mijn oude leraar naar het gedicht in mijn hand. Ter­wijl de vrouw in de keukendeur met hernieuwde kracht begon te roepen, zong ik hem de laatste strofe van het requiem der dwaze bijen voor:

Het sneeuwt, wij zijn gestorven,
huiswaarts omlaag gedwereld,
het sneeuwt, wij zijn gestorven,
het sneeuwt tussen de korven.

 

LA CANZONE DELLE API STOLTE

Un odore di miele piú alto
inamariva i fiori,
un odore di miele piú alto
ci scacciò dalla dimora. 

Questo odore e un dolce ronzio
raggelato nell’azzurro,
questo odore e un dolce ronzio,
un sempre ripreso non-chiamare,

ci indussero, ahimè temerarie,
ad abbandonare i giardini,
ci chiamarono, ahimè temerarie,
verso rose ignote. 

Dal nostro popolo e dalla vita lungi
fummo spinte giubilanti,
dal nostro popolo e dalla vita lungi,
ad avventure, piú oltre. 

Nessuno può per natura
frenare la sua passione,
nessuno può per natura
sopportare nel corpo la morte.

Sempre piú fortemente sedotte,
trafitte da sempre piu chiara luce,
sempre piu fortemente sedotte,
verso il segno che elude, 

salimmo e scomparimmo,
rapite, rubate del corpo,
sviate, salimmo e scomparimmo
via come scintillamenti. – 

Nevica, siamo morte,
giü turbinate verso la dimora,
nevica, siamo morte,
nevica tra le arnie. 

(vertaling Gerda Woudenberg
en Francesco Nicosia)

THE SONG OF THE FOOLISH BEES

A scent of higher honey
embittered all the flowers,
a scent of higher honey
enticed us from our dwelling. 

The scent, and a soft droning
frozen in the clear heavens,
the scent and a soft droning
over and over, nameless, 

called us, audacious creatures,
to come forsake the gardens,
called us, audaeious creatures,
to enigmatic roses. 

Far from our kind and kindred
we have been driven onward
far from our kind and kindred,
jubilant, on adventure. 

No one’s by nature able
to interrupt his passion,
no one’s by nature able
to suffer death incamate. 

Constantly yielding further,
constantly more translucent
constantly yielding further
to the elusive symbol,

we climbed aloft and vanished,
disbanded, disembodied,
we climbed aloft and vanished
away like things asparkle.

It’s snowing, we are dying,
fluttering worldwards, homewards;
it’s snowing, we are dying,
snowing between the beehives. 

(vertaling James S Holmes)

 

LA CHANSON DES ABEILLES FOLLES

Une odeur de miel suprême
Emplit les fleurs d’amertume.
Une odeur de miel suprême
Nous chasse de nos demeures. 

Cette odeur et un doux bourdon
Congelé dans de l’azur.
Cette odeur et un doux bourdon
Une résonance sans nom. 

Nous conseille, insoucieuses,
D’abandonner les jardins...
Nous aiguille insoucieuses
Vers roses mystérieuses. 

Loin de nôtres, de nos vies,
Nous sommes, à l’aventure,
Loin de nôtres, de nos vies...
En jubilant, entraînées. 

Nul ne peut, par sa nature,
Contrarier son instinct.
Nul ne peut par sa nature
Dans son corps supporter la mort. 

S’égarer plus loin toujours
Et révérbérer plus clair,
S’égarer plus loin toujours
Vers ce signe qui s’enfuit. 

S’élever et disparaitre
Ravies et désincarnées,
S’élever et disparaitre
Fondues en scintillements. 

Il neige, l’on est péries
En tourbillons sur le toit,
Il neige, l’on est péries,
Il neige entre les ruches. 

(vertaling André Piot)

HET LIED DER DWAZE BIJEN

Een geur van hooger honing
Verbitterde de bloemen,
Een geur van hooger honing
Verdreef ons uit de woning. 

Die geur en een zacht zoemen
In het azuur bevrozen,
Die geur en een zacht zoemen
Een steeds herhaald niet-noemen, 

Ried ons, ach roekeloozen,
De tuinen op te geven,
Riep ons, ach roekeloozen,
Naar raadselige rozen. 

Ver van ons volk en leven
Zijn wij naar avonturen
Ver van ons volk en leven
Jubelend voortgedreven. 

Niemand kan van nature
Zijn hartstocht onderbreken,
Niemand kan van nature
In lijve den dood verduren. 

Steeds heviger bezweken
En helderder doorschenen,
Steeds heviger bezweken
Naar het ontwijkend teeken, 

Stegen wij en verdwenen,
Ontvoerd, ontlijfd, ontzworven,
Stegen wij en verdwenen
Als glinsteringen henen – 

Het sneeuwt, wij zijn gestorven,
Huiswaarts omlaag gedwereld –
Het sneeuwt, wij zijn gestorven,
Het sneeuwt tusschen de korven – 

M. Nijhoff

 

THE SONG OF THE FOOLISH BEES

A smell of further honey
embittered nearer flowers,
a smell of further honey
sirened us from our meadow. 

That smell and a soft humming
crystallized in the azure,
that smell and a soft humming,
a wordless repetition, 

called upon us, the reckless,
to leave our usual gardens,
called upon us, the reckless,
to seek mysterious roses. 

Far from our folk and kindred
joyous we went careering,
far from our folk and kindred
exhuberantly driven. 

No one can by nature
break off the course of passion,
no one can by nature
endure death in hls body.

Always more fiercely yielding,
more lucently transfigured,
always more fiercely yielding
to that elusive token, 

we rose and staggered upward,
kidnapped, disembodied,
we rose and vanished upward,
dissolving into glitter. 

It’s snowing; we are dying,
homeward, downward whirled.
It’s snowing; we are dying;
It snows among the hives. 

(vertaling Adrienne Rich)

ROMANCE DEL ENJAMBRE LOCO 

Aromas de miel muy alta
han puesto la flor amarga,
aromas de miel muy alta
nos han sacado de casa. 

Ese olor y un zumbar leve
cristalizando en el cielo,
ese olor y un zumbar leve
como anónimos sefiuelos 

nos tentaban, temerarios,
a abandonar los jardines,
nos llamaban, temerarios,
a enigmáticos pensiles.

Lejos de nuestra colmena
subimos aguijoneadas,
lejos de nuestra colmena
por la aventura exaltadas. 

Nadie puede, por símismo,
su pasión interrumpir;
nadie puede, por si mismo,
parar su sangre y seguir. 

Más la muerte nos clareaba
cuanto más se encamecia,
más la muerte nos clareaba
rumbo a una flora evasiva. 

Remontando nos perdíamos
como cohetes pugnaces,
remontando nos perdiamos
como estrellitas fugaces. 

Ya nieva, ya caemos muertas
revoleando en barrena,
ya nieva, ya caemos muertas,
ya nieva entre las colmenas. 

(vertaling Francisco Carrasquer)

 

DAS LIED DER TÖRICHTEN BIENEN

Ein Honigduft, erhaben,
verbitterte die Blumen,
ein Honigduft, erhaben,
vertrieb uns vonden Waben. 

Der Duft und leis’ ein Summen,
in den Azur gefroren,
der Duft und leis’ ein Summen,
ein Reden-wie-von-Stummen, 

riet uns, ach Hemmungslosen,
die Gärten aufzugeben,
rief uns, ach Hemmungslose,
zu rätselhaften Rosen.

Weitab von Volk und Leben
vertrieb’s uns in die Ferne,
weitab von Volk und Leben
uns jubelnd hinzugeben. 

Wer könnt’ aus freiem Herzen
der Sehnsucht sich erwehren,
wer könnt’ aus freiem Herzen
leibhaft den Tod verschmerzen? 

Stets heftiger erlegen,
vom Lichte ganz durchflutet,
stets heftiger erlegen,
dem Schwindenden entgegen 

stiegen wir und verglühten,
entführt, entleibt, entronnen,
stiegen wir und verglühten
wie Funken, die versprühten. – 

Es schneit, wir sind gestorben,
heimwärts herniederschwebend,
es schneit, wir sind gestorben,
es schneit zwischen den Körben. 

(vertaling Ard Posthuma)

THE SONG OF THE FOOLISH BEES 

A scent of higher honey
embittered us the flowers,
a scent of higher honey
has driven us away. 

That scent and a soft humming
in the sky-blueness frozen,
that scent and a soft humming,
not-named repeatedly, 

called us, poor reckless creatures,
to give up our green gardens,
called us, poor reckless creatures,
to a rose of mystery. 

Far from our life and people
have we after adventures,
far from our life and people,
been chased jubilantly. 

No one who can by nature
well interrupt his passion.
no one who can by nature
endure death bodily. 

Succumbed forever farther,
shone through forever brighter,
succumbed forever farther,
to the elusive sign, 

We uprose and we vanished,
debodied and abducted,
we uprose and we vanished
all bright and glittery. 

It snows and we have died now,
Softly falling homeward,
It snows and we have died now,
It snows between the hives. 

(vertaling Hans Koningsberger)

 

Tonnus Oosterhoff

HET DWAZE BIJEEN 

Waarover wil je dat ik schrijf
Vraag het vandaag 

Hurken + gebukt staan bij een muis, dood,
in de nek gevreten door vier kevers,
oranje windstreken, zeer, zeer zacht snorrend.
een steeds herhaald niet noemen 

“Helikopter.” “Ja, helikopter.”
Helemaal niet; het omgekeerde. “Afblijven viezerd.”
Nu ligt mijn jongen naast me in de heide
En wijst me wat hij in de wolken ziet 

Een verder met andreaskruizen, bijenkorven, bloemkolende wolken
kruisen met een Unionfiets, kind voorop.
De oversteek is gevoelig. “Hoppelepop.”
“Ja hè? Hoppelepop. Zachte banden.” 

Een bij stuift voorbij in de wind langs.
Een zwartkop praat hard in de struiken,
zinsarm op de waaitak. 

als glinsteringen henen
“Hoppelepop, hè pappa?” “Wat?”
“Helikopter.” “Ja.” 

Het dwaze bijeen plus het dwaze bijeen
zijn het dwaze bijeen zijn.

LIED

 

VERTALINGEN GEPOSITIONEERD
Theo Hermans

Een drukletter kan niet van zijn stokje vallen. Maar kan een ‘d’ als een gymnast rondwentelen en als ‘p’ eindigen? Het moet wel: ‘ried ons/ riep ons’, schreef Nijhoff aan het begin van respectievelijk r. 9 en r. 11 van ‘Het lied der dwaze bijen’; ‘called upon us / called upon us’, vertaalde Adrien­ne Rich, niet noodzakelijk uit armoe of wanhoop, maar zo goed als zeker omdat zij een andere lezing voor zich had. Die drukte zij ook keurig af, in een soort aanhangsel bij haar Necessities of Life: ‘riep ons / riep ons’, staat daar in r. 9 en r. 11. Een onorthodoxe variant, godweet waar vandaan. (De driedelige historisch-kritische uitgave, M. Nijhoff Gedichten, 1993, biedt geen soelaas).

Overigens een vergeeflijke vergissing, of die nu afkomstig is van een overschrijver of van een letterzetter. In r. 9 en r. 11 gaat Nijhoff immers onaangekondigd tegen zijn eigen systeem in. De acht strofen van het ge­dicht zijn telkens op de herhaling van de eerste en de derde regel ge­bouwd. De enige plaats die een afwijking van dat patroon vertoont, is de ‘ried/riep’ variatie in 9/11. Dat die ene variatie nu in de Nederlandse tekst zoals die in Necessities of Life weergegeven is, per ongeluk niét voor­komt, maakt het zo merkwaardig dat Adrienne Rich op een andere plaats in haar vertaling zomaar, gedurfd dus, een eerste en een derde regel van een strofe varieert: ‘we rose and staggered upward/ we rose and vanis­hed upward’ (strofe 7). Niets in haar uitgangstekst noodde hiertoe im­mers uit.

De onverwachte variatie die de vertaalster invoert is weliswaar naar aard en plaats onvoorspelbaar, maar geheel onverwacht is ze niet. Dat komt omdat er een kader voor geschapen is waarin juist het onverwachte binnen zekere grenzen voorspelbaar wordt. De grenzen in kwestie wor­den gevormd door enige onduidelijke merkpalen van semantiek en ver­onderstelde lezersverwachting: wat de lezer zich denkelijk voorstelt bij het woord ‘translation’, bij het zien van een afdeling vertaalde verzen (‘Part Two: Translations from the Dutch’) in een poëziebundel van een erkend dichteres (Necessities was haar vierde bundel), en bij de blik op het commentaar van de vertaalster op haar eigen vertaalwerk. In dit com­mentaar valt op dat Adrienne Rich zelfbewust over zichzelf als ‘poet­-translator’ spreekt. Vertaler noemt men zichzelf al gauw, maar wanneer mag iemand zich de zoveel hoger gewaardeerde naam van dichter aan­meten? Aangenomen mag worden, in dit geval, dat de auteur zelf de titel als legitiem ervaart en bij de lezer hieromtrent op instemming rekent. Als die instemming komt, is daarmee het kader gevormd: ‘poet’ fungeert dan als opwaardering en verruiming van ‘translator’, dat als het ware een vrij­geleide meekrijgt. Wat geboden wordt, is zowel gedicht als vertaling. Er is zodoende meer mogelijk, en aldus schuiven de perken van het ver­wachtbare op.

De keuze die Adrienne Rich aan het eind van de vierde strofe maakt voor het woord ‘exhuberantly’ (in ‘exhuberantly driven’) is daar een an­der voorbeeld van. Het woord bestaat niet in deze spelling met ‘h’, ook etymologisch niet. Juist het kader maakt het echter onwaarschijnlijk dat de poëzielezer aan een schrijffout of aan vertalersonmacht mag denken. Waarschijnlijker is dat de ongewone spelling erom vraagt als uitnodiging, ja als uitdaging te worden gelezen: ontdek in mij een tweede zin, een an­der woord, het woord ‘hubris’ bijvoorbeeld. Waarom ‘hubris’? Wegens ‘sirened’ in de laatste regel van de eerste strofe (‘sirened us from our meadow’). Daar werd de eerste in het oog springende, poëtische keuze gemaakt. Van ‘verdreef’ uitgaande (‘verdreef ons uit de woning’) komt de vertalende lezer allicht vanzelf bij ‘has driven us away’, zoals Konings­berger schrijft, en misschien zelfs, met een perspectiefverschuiving, bij het ‘enticed’ van James Holmes, dat immers Nijhoffs herhaald onuitgespro­ken, steeds ontweken ‘lokken, weglokken’ zichtbaar maakt. Het ‘sirened’ van Adrienne Rich gaat met deze perspectiefverschuiving mee maar voegt er nog heel wat aan toe. De werkwoordsvorm is toegevoegd: ‘siren’ is in de dagelijkse omgang een substantief. De transformatie tot werk­woord past weliswaar in de taal (vergelijk ‘a handbagging too far’, alweer een stap verder) maar ligt niet voor de hand en voert bovendien een me­tafoor in, signaal van poëtische allure. Tegelijk met de metafoor treedt de verwijzing in: de allusie op de verlokkelijke, onheilspellende sirenen. Doordat de toespeling een Oudgriekse context en het dreigen van een fa­tale wending oproept, moet het toegestaan zijn ‘exhuberantly’ als wenk naar ‘hubris’ te duiden. De twee tezamen, ‘sirened’ in zijn toespeling be­vestigd door ‘exhuberantly’, ontwerpen een parallel universum voor Nij­hoffs bijen. Hun hoge vlucht en neerwaartse dwarreling krijgen mythi­sche en tragische dimensies, achter de hand gehouden in de uitgang­stekst, aangeraakt in de poëtische vertaling. Wellicht doelt Adrienne Rich daarop als zij in haar nawoord opmerkt dat de innerlijke structuur van de gedichten in haar vertaling intact is gebleven (‘But I believe that the inner structure of these poems remains in the translations’). Als dichter-vertaal­ster kan zij een en ander prijsgeven (‘Much of the onomatopoeic music of the Nijhoff poem is thus necessarily lost’), de winst zit in de tastbare be­vestiging dat de aanspraken van dichterlijkheid en vertaald-zijn gelijkelijk zijn vervuld. En als het verantwoord was bij ‘exhuberantly’ naar bijko­mende zingeving te speuren op een ander vlak, dan is het dat wellicht ook bij andere elementen. Op zijn minst intrigeert het in het woordenboek te vinden dat ‘siren’; ook nog de – weliswaar verouderde en zeldzame – betekenis ‘hommel’ draagt. De lezer die reden ziet om deze betekenis in de vertaalde tekst te activeren en dus aan dichterlijke intentie toe te schrijven, vraagt zich vast ook af of het ‘lucently transfigured’ in de zesde strofe geen vergelijkbare meerwaarde torst. Het werkwoord komt per slot heel dicht bij die andere Transfiguratie, uit Mattheus 17,2: ‘zijn aanschijn schitterde als de zon, en zijn klederen werden wit als sneeuw’, en het glinstert en sneeuwt in Nijhoffs slotstrofen.

Onderzoek de verpakking. Adrienne Rich presenteert in Necessities of Lifeeigen werk, en haar eigen naam staat voorop. De eerste en langste af­deling van de bundel bevat oorspronkelijke gedichten, de vertalingen (‘Translations from the Dutch’) komen daarna. In de inhoudsopgave zijn de namen van de Nederlandse dichters bijna een deel van de gedichttitels geworden. Ook al spreekt het nawoord bij de vertalingen van behoud en verlies, de traditionele biecht van de fidele vertaler, er klinkt geen spoor van schuldbewustzijn in door. Het tegendeel is waar: de afsluitende boutade, ‘as a poet-translator I have tried to do as I would be done by’, verzet de balans juist in de richting van de volwaardige dichter, weg van de weifelende, zichzelf wegcijferende vertaler. Dat in de bundel de Ne­derlandse uitgangsteksten toch afgedrukt staan, bij elkaar achterin, is meer een gebaar van grootmoedigheid, tenzij het dient om de poëzielezer gerust te stellen: dit is geen trucje met persona’s, het is echt vertaald. Met andere woorden: de positie die hier wordt ingenomen laat een dichter zien die ook het vertalen in zijn mars heeft, niet een vertaler die ook tracht te dichten. Vanuit die positie lukt het de woorden op het blad de hele poëtische molen in gang te trekken. Onder de kop ‘dichter ontmoet dich­ter’ wijzigt zich het uitzicht op de tekst, is de lezer bereid voor vondsten gehouden toespelingen een eindweegs te verkennen, en wint het niet-in­lossen van gangbare vertaalverwachtingen aan positieve duiding. Nog ter illustratie van dit laatste: Nijhoffs r. 26, ‘ontvoerd, ontlijfd, ontzworven’ (zonder hoofdletter aan het begin van de regel in de editie die zowel Rich als Koningsberger als Holmes gebruikt hebben) luidt bij Adrienne Rich: ‘kidnapped, disembodied ‘. De zo nadrukkelijke herhaling van het prefix in het Nederlandse vers is door de vertaalster als bijkomstig vormken­merk terzijde geschoven ten gunste van een treffende en letterlijke verta­ling van betekenis (‘ontvoerd/kidnapped’), een gedurfde, poëtische zet die ons vervolgens noopt de samenhang tussen ‘disembodied’ en ‘dissolving’ twee regels verder ook als inzichtelijk te waarderen.

Hoe anders is de versie van Hans Koningsberger ingekapseld. Een bloemlezing onder de titel Modern Dutch Poetry, met als uitgever warem­pel The Netherlands Information Service. Op het omslag is de titel beduidend groter dan de vertalersnaam. Een aparte noot moet de geloofwaar­digheid van de vertaler vestigen: geboren in Amsterdam maar woont al geruime tijd in de Verenigde Staten, heeft wel eens eerder in het Engels vertaald en ook zelf een boek in die taal geschreven. Koningsbergers ei­gen inleiding posteert zich resoluut midden in het meest herkenbare ver­talersdiscours: vertalingen als noodzakelijk kwaad, het vertalen van ge­dichten ‘unavoidably lessens their quality’ maar de verwantschap tussen Nederlands en Engels lenigt ‘the terrifying problems of translating a poem’, helaas zal het vertaalde altijd bij het model ten achter blijven. Ie­dere dichter in de anthologie krijgt een biografische noot. Dat hierin bij Nijhoffs dwaze bijen de indruk gewekt wordt dat het gedicht voor het eerst in druk verscheen in 1946, zal de Engelstalige lezer nauwelijks sto­ren. De blote vermelding dat in de vertaling van het gedicht het rijm niet is behouden, is minder gelukkig, want door het ontbreken van de Neder­landse teksten valt er niets te zien van het zo merkwaardige kettingrijm in Nijhoffs vers: de lezer komt te weten dat hij iets mist, maar wat?

In Koningsbergers bundel hebben vertalingen uitsluitend de status van vertalingen. Ook zonder de bron ernaast wordt de lezer dat in de tekst zelf gewaar. In de beide openingsregels: ‘A scent of higher honey/ embittered us the flowers’ vraagt en krijgt het metrum zeven lettergre­pen, maar waar Adrienne Rich als tweede regel ‘embittered nearer flo­wers’ heeft en Holmes voor ‘embittered all the flowers’ kiest, is Konings­berger ongrammaticaal. Zijn ‘us’ op die plaats kán niet. Van hier af aan wordt verder lezen geconditioneerd door de weigerachtigheid om de tekst als iets anders dan een spiekbriefje te zien. Omdat Nijhoffs r. 25 (‘Stegen wij en verdwenen’) weer met een ongrammaticaal ‘We uprose and we vanished’ gedekt is, wordt het vrijwel onmogelijk om in de daar­opvolgende regel Koningsbergers oplossing voor het lastige ‘ontvoerd, ontlijfd, ontzworven’ in een positief licht te stellen: ‘debodied and abduc­ted’ mikt op klankherhaling maar strandt in het niet bestaan (ook niet in de OED) van ‘debodied’. En waar het zelfverzekerde ‘dichter ontmoet dichter’ -kader van Adrienne Rich de lezer welhaast dwingt ieder woord, bestaand of onbestaand, als poëtische behendigheid uit te pluizen, schrompelt die bereidheid ten aanzien van Koningsbergers tekst geheel weg. De combinatie van ‘vertalingen-geheel-als-vertalingen’ met een fla­grant overschrijden van de grammaticale schreef heeft daarvoor gezorgd. Vertalingen met de status van hulpconstructie, en als tekst grondig ge­compromitteerd.

Het tijdschrift Delta moffelde zijn vertalersbent welbewust weg. De af­levering waar James Holmes’ versie van ‘Het lied der dwaze bijen’ in ver­scheen (jg. 3, 1960-61, nr. 4), bevatte tevens literair werk van Ivo Michiels, Du Perron en Multatuli, maar de inhoudsopgave vermeldt geen namen van vertalers. Die staan achterin opgehoopt, net voor de verplichte ‘Ac­knowledgements’. Op die manier blijft zowel de historische, handwerke­lijke ingreep door de vertaler als diens aanwezigheid als woordvoerder op het blad waar de tekst tot de lezer spreekt, buiten beeld. Zo ontstaat echter wel een tegenstrijdigheid: enerzijds kan Delta zijn eigen ondertitel ‘A Review of Arts Life and Thought in the Netherlands’ niet verdoezelen, anderzijds doet de presentatie de lezer bijna geloven dat vertaling niet heeft plaats gehad of hooguit op een vage, onbepaalbare wijze tussen­beide is gekomen. Het gevolg is dat het gedicht ‘The Song of the Foolish Bees’ ogenschijnlijk alleen Nijhoff als producent heeft. Het bezwarende weten omtrent een vertalende interventie blijft op de achtergrond. Bo­vendien is ook de Nederlandse grondtekst geweerd, zodat die geen kans krijgt zijn eerstgeboorterecht metterdaad op te eisen.

De Engelse tekst, in de inhoudsopgave al benoemd als ‘a poem’, be­antwoordt aan een beeld van poëzie. Hij rijmt wel niet maar de herhalin­gen doen hun werk. Opvallend zijn de klankpatronen, bijvoorbeeld ‘scent/enticed’ in de eerste strofe, ‘droning/frozen/over and over’ in de tweede, ‘called/ creatures/ come’, ‘gardens/ enigmatic’ en ‘audacious/forsake’ in de derde, ‘translucent/ elusive’ in de zesde, ‘disbanded/ dis­embodied’ en ‘aloft/asparkle’ in de zevende. Zolang de illusie geldt dat hier een Engels gedicht staat, is er voor de lezer van vertaling geen sprake. Pas wanneer de ambivalente positionering van de tekst tot het bewustzijn doordringt, past het kijken zich enigermate aan. Dat kijken le­vert overigens niet veel anders op dan bij de eerste argeloze lezing het geval was. De wat zonderlinge constructie van strofe 4 misschien: ‘we have driven onward... jubilant, on adventure’. Zou Adrienne Rich of een andere dichter zoiets schrijven? Koningsberger, ja, die wel. Alsof de dich­ter even terugglijdt in de richting van de vertaler. En zouden de bijen, zelf sprekend in het gedicht, op het eind naar hun eigen korven verwijzen met het redundante ‘beehives’, als zij toch zelf weten dat zij bijen zijn? Metrumdwang, zo te zien. De confrontatie met de uitgangstekst, ‘het sneeuwt tussen de korven’, bevestigt de indruk dat ‘bee-’ hier in het En­gels is ingelast als een extra lettergreep die het metrum vult en tegelijk binnen het semantische vertaalperk blijft – het perk waar de vertaler zich naar richt, waar de dichter-vertaler (Rich) afstandelijk tegenaan kijkt, waarin de spiekvertaler (Koningsberger) zich gekluisterd weet.

De ambivalente status die Holmes’ versie inneemt tussen gedicht en vertaling komt nog scherper in het vizier als de hele Nederlandse tekst – tegen de bedoeling van Delta in – er naast ligt. Dat het Engelse gedicht vertaald was, wisten wij natuurlijk altijd al, wij werden alleen verzocht het feit even bij wijze van ‘willing suspension of disbelief’ uit de geest te bannen. Dat lukt nooit helemaal, en iedere echte of vermeende oneffenheid rukt het verdrongen weten opnieuw naar voren. Op dat scherm la­ten zich die keuzen projecteren die tegemoet komen aan het dichterlijke binnen de verruimde perken van het vertaald-zijn. Neem bijvoorbeeld in de eerste regel van strofe 4 ‘Far from our kind and kindred’ voor ‘Ver van ons volk en leven’: het kan geen toeval zijn dat Koningsberger kiest voor ‘Far from our life and people’, precies wat het woordenboek al gedachte­loos dicteerde, maar dat Adrienne Rich het met ‘Far from our folk and kindred’ net als Holmes in de richting van het begrip ‘familie en andere kennissen’ zoekt. Ook ‘disbanded’ en vooral ‘asparkle’ (beide in strofe 7) kan vanuit dat oogpunt als niet-afgedwongen keuzen – dus als vondsten – een positieve evaluatie niet ontzegd worden. Maar het blijven, ten dele, geconditioneerde lezingen. Daarom is het nuttig te onderkennen dat deze keuzen zich voordoen in een zorgvuldig gepositioneerde vertaling, een die tijdelijk, ambigu, tegen beter weten in aanspraak maakt op de status van gedicht en er vervolgens alles aan doet om die illusie zo lang moge­lijk in leven te houden.

 

Bibliografie
Berge, H.C. ten. 1995. De honkvaste reiziger. Dagboekbladen, veldnotities.Amsterdam: Meulen­hoff, p. 194-196.

Carrasquer, Francisco. 1971. ‘Romance del enjambre loco’, in: id. (ed.) Antologia de la Poesia Neerlandese Moderna. Barcelona: El Bardo, p. 84-85.

Holmes, James S. 1960-61. ‘The Song of the Foolish Bees’, Delta 3: 4, p. 68.

Koningsberger, Hans. 1960. ‘The Song of the Foolish Bees’, in: id. (ed.) Modern Dutch Poetry.San Francisco: The Netherlands Information Service, p. 17-18.

Nijhoff, M. 1993. ‘Het lied der dwaze bijen’, Gedichten. Historisch-kritische uitgave, verzorgd door W.J. van den Akker en G.J. Dorleijn.Deel I/ Teksten. Assen/ Maastricht: Van Gor­cum, p. 270.

Piot, André. 1966. ‘La chanson des abeilles folles’, Ons Erfdeel10: 2, p. 39.

Posthuma, Ard. 1989. ‘Das Lied der törichten Bienen’, in: Martinus Nijhoff, Die StundeX; Ge­dichte, Niederländisch und Deutsch. Frankfurt: Suhrkamp, p. 19-21.

Rich, Adrienne. 1966. ‘The Song of the Foolish Bees’, Necessities of Life. Poems 1962-1965. New York: W.W. Norton & Co, p. 53-54.

Woudenberg, Gerda & Francesco Nicosia. 1959. ‘La canzone delle api stolte’, in: id. (eds.) Poesia olandese contemporanea. Milano: Schwarz editore, p. 83.