Bij de vertaling van politically correct    67-68

Frank Ligtvoet

‘Verwacht geen politiek correcte praat van mij, die krijgt u wel van een ander,’ zei schrijver Leon de Winter, volgens de Volkskrant van 21 juni, tijdens een solidariteitsbijeenkomst met Israël in Amsterdam. Hij bedoelde ermee dat hij geen zin had om in te gaan op de ellende en de rechten van de andere partijen in de oorlog met Hezbollah, maar alleen aandacht zou hebben voor de Israëlische zijde van het conflict. Hij gebruikte ‘politiek correct’ op een manier die in Nederland gang und gebe is geworden, namelijk met een negatieve connotatie. Politiek correct is ‘onwaarachtig’, ‘onrealistisch’ of ‘slap’, en wordt na bijvoeglijk gebruik dan ook niet alleen gevolgd door ‘praat’, maar vaker nog door ‘gelul’.

‘Politiek correct’ is natuurlijk een vertaling van het Amerikaanse politically correct, een uitdrukking die je in die samenleving meestal in corrigerende commentaren aantreft: dit of dat is niet politically correct. Mensen die bijvoorbeeld leden van de zwarte gemeenschap aanduiden met de term negro, worden terechtgewezen omdat die term verwijst naar de voormalige slavenstatus van die groep. Het politiek correcte woord is African-American, ‘politiek correct’ of PC verwijst dus naar de – hogere, de niet-kwetsende of confronterende – norm. Over het algemeen tref je PC in een context aan waarin het gaat om ras, geslacht of seksuele voorkeur. Stereotyperingen – vrouwen als huisvrouwen, joden als musici, arabieren als terroristen, mannelijke homoseksuelen als modeontwerpers – worden als niet-PC beschouwd.

Ik woon inmiddels meer dan tien jaar in de Verenigde Staten en ben gewend geraakt aan het merendeels positieve gebruik van de term politically correct. Ik heb die term en de norm die erachter schuilt in het dagelijkse leven ook hard nodig: ik woon als witte man met een even witte andere man en twee geadopteerde Afrikaans-Amerikaanse kinderen naast een drukbeklante moskee. Aan de andere kant van het godshuis woont een echtpaar met hun zoontje Ben, dat de buurtsynagoge bezoekt. Omdat alle bewoners en bezoekers van deze drie panden de politiek correcte norm hebben geïnternaliseerd kunnen zij naast en met elkaar leven, ook tijdens de oorlog die het Midden-Oosten verscheurt en waarover wij allen vermoedelijk radicaal andere opinies hebben. Wij zeggen elkaar allemaal steeds vriendelijk gedag en maken burenpraatjes, de imam zegent onze kinderen en zegent Ben, wij op onze beurt doneren wat we kunnen aan de moskee. Ons oudste kind gaat op advies en op voorspraak van de joodse buren naar het kinderdagverblijf van hun synagoge. We weten allen dat als wij PC zouden laten volgen door ‘gelul’, wij niet zo makkelijk meer naast elkaar zouden kunnen blijven wonen. De politiek correcte norm, dat wij in de eerste plaats buren zijn, en niet in de eerste plaats jood, zwart, vrouw, man, moslim of gay maakt het samenleven in onze straat mogelijk.

Veel Nederlanders hebben op zijn zachtst gezegd geen gevoel voor deze vorm van beschaafde onderschikking aan een hogere norm die politieke correctheid met zich meebrengt en die ongevoeligheid komt op allerlei manieren tot uiting. De strips van Gummbah (vrouwen) en Sigmund (vrouwen, moslima’s) in de Volkskrant en de conferences van Hans Teeuwen (‘Mohammed’) en Youp van ’t Hek (‘pratende kut’) bijvoorbeeld, maken gebruik van wellicht geestige, maar desondanks denigrerende stereotyperingen. Door de ‘verlichte’ podia waarvan ze gebruik maken suggereren ze alsof ze politieke correctheid voorbij zijn dat ze – in een impliciet terzijde aan hun verlichte publiek – ook wel weten dat deze grappen eigenlijk ‘niet kunnen’, maar het is de vraag of dat standpunt vol te houden is als je oog in oog met je komische slachtoffer zit. De meeste grappen verliezen bovendien hun maatschappelijke houdbaarheid als je voor vrouw of moslim jood invult.

Voor een Amerikaanse Nederlander met zwarte kinderen is die ongevoeligheid in taal het meest zichtbaar in het vrijelijk gebruik van het woord neger, dat nog niet zo lang geleden in het Nederlands een synoniem van slaaf was. Dat zwarte Afrikanen uit Afrika en Suriname zich dat laten welgevallen is op zijn minst verbazingwekkend. De verschrikkelijkste uiting van die Nederlandse ongevoeligheid is echter het onaantastbare sinterklaasfeest, waarbij elk jaar opnieuw de ongelijkwaardigheid van witte en zwarte mensen door het naspelen van een wezenloze christelijke mythe verbeeld wordt. Het feest maakt desondanks deel uit van ons nationaal opvoedingscurriculum en elk jaar krijgen honderdduizenden kinderen, ook via de publieke omroep waar (als was het de werkelijkheid) de aankomst van de ene witte Heiligman met zijn honderden zwarte knechten uitgezonden wordt, intensief les in racisme.

Ik weet nu al dat veel lezers van dit stukje na de derde alinea hun wenkbrauwen fronsten en dat zij na de vijfde verzuchtten: ‘Wat een politiek correct gepraat! Geef mij die De Winter maar!’ Misschien kunnen zij en ik elkaar dan ten minste wel vinden in de opvatting dat de vertaling van politically correct niet zonder meer ‘politiek correct’ is.