Het fluïdum van Patrick Modiano    57-60

Dirk Leyman

Vertalers willen nog wel eens mopperen over recensenten en de onachtzaamheid waarmee deze de vrucht van hun arbeid behandelen. Geef ze eens ongelijk: regelmatig wordt een oordeel over de vertaling in een recensie noodgedwongen afgehaspeld in een kort zinnetje, dat welluidend positief maar ook splijtend negatief kan zijn. Soms wordt de naam van de vertaler zelfs niet eens meer vermeld in de krant. In de in 2008 verschenen publicatie Overigens schitterend vertaald*. Voor het behoud van een bloeiende vertaalcultuur, waarin de precaire problemen van het vertalersgild onder de loep worden genomen, leidde dat tot de polemische vaststelling dat literair vertalers nu eenmaal ‘helemaal onderaan’ de literaire hiërarchie staan. Nochtans, zo wordt geïllustreerd met een ronkend citaat van Paul Auster, zijn vertalers in wezen ‘de schaduwhelden’ van de literatuur. Vertaler Rien Verhoef noemt ze zelfs terecht ‘de monumentenverzorgers van de taal.’ Het valt op dat vertalers het voorbije jaar meer op hun strepen zijn gaan staan: een Europese studie van de CEATL (Conseil Européen des Associations de Traducteurs Littéraires) trok aan de alarmbel over de slechte omstandigheden waarin Europese boekvertalers moeten werken. ‘Nergens in Europa kunnen boekvertalers normaal rondkomen van hun beroep onder de omstandigheden die de markt hen oplegt’, zo luidde de allesbehalve vrolijke conclusie. Die situatie heeft ook gevolgen voor de kwaliteit van hun werk, waardoor ze ‘hun werk moeten afraffelen om brood op de plank te krijgen.’ Dát wordt in de uitgeverswereld inderdaad wel eens te vaak usance: haastwerk en slechte redactionele omkadering, waardoor boeken manifest veel fouten tellen, die soms ten onrechte op het conto van de vertaler worden geschreven. Het impliceert mede dat vertalers een extra kwetsbare beroepsgroep zijn en de gevoeligheden groot.

Modiano

Een misverstand mag niettemin de wereld uit geholpen worden: het lijkt me beslist geen vooropgezet plan van recensenten om de vertaler in het verdomhoekje te houden. Ook de integere criticus is zich ten volle bewust van het huzarenwerk van de vertaler, die zijn morzel erkenning ambieert en graag zijn vak – want dat is het – ten volle serieus genomen ziet. Ook hij spant zich, als voorproever tussen schrijver en lezer, in om alle aspecten van het boek te behappen. Niettemin spreekt het voor zich dat de criticus in de hem toegemeten ruimte soms ook bepaalde keuzes moet maken. Dat hij daarbij voorrang verleent aan de analyse van het boek, de situering van de auteur en zijn oordeel over de inhoud klinkt logisch en prijzenswaardig. Het oordeel over de vertaling kan dan secundaire informatie lijken, behalve als die onnoemelijk of flagrant slecht is of opvallend briljant. Het is ook onbegonnen werk om in elke recensie telkens een vast vertalerskapitteltje in te bouwen. Niettemin is het voor de criticus essentieel om telkens een paar steekproeven te doen en het origineel erbij te halen, om na te gaan of de vertaler het boek recht doet. Evident, maar een moeite die veel recensenten zich beginnen te besparen, omdat ze gewoonweg de taal niet meer onder de knie schijnen te hebben.

Meestal is een vertaling door de band onopvallend en degelijk. Moet je er dan veel woorden aan vuil maken? Toegegeven, ik vind het al een hele prestatie als een vertaling gewoonweg efficiënt en accuraat is, want is het aan de vertaler om te gloriëren met andermans tekst? Persoonlijk knap ik af op vertalers die boeken gaan herschrijven en de tonaliteit te zeer wijzigen en daarbij hun leeswijze hardnekkig opdringen (tenzij de auteur daar zijn fiat voor geeft). Al hangt dat natuurlijk ook sterk af van het boek. James Joyces Ulysses of Georges Perecs La disparition of Robert Bolano’s 2666 vereisen nu eenmaal een uitgesproken visie, omdat de vertaalproblemen zo immens zijn. Overigens zie je dat bij dergelijke belangwekkende boeken het vertaaldebat in de media wel degelijk intense afmetingen kan aannemen, zeker ook wanneer stervertalers – ik gebruik het woord niet zonder enige ironie – als Paul Claes, Frans Denissen en Bindervoet & Henkes een werkstuk afleveren of wanneer klassieke teksten in het geding zijn. Kijk maar naar wat een van de vertaalhoogtepunten van 2008, Jonathan Littells De welwillenden (De Arbeiderspers), losmaakte. Vertalers Jeanne Holierhoek en Janneke van der Meulen mochten van de uitgever gelukkig ten volle de tijd nemen, wat het resultaat zeer ten goede is gekomen. Toch was er heel wat minder te doen omtrent de niet minder kapitale vertaling die Anneke Alderlieste afleverde. Haar versie van Luitenant-kolonel de Maumort van Roger Martin du Gard (Meulenhoff) kon mede het licht zien dankzij een bijdrage van de P.C. Hooftstichting, op voorstel van Sem Dresden. Luitenant-kolonel de Maumort is een schoolvoorbeeld van hoe een vertaler zijn werk dient te omlijsten, hoezeer dat ook extra inspanningen zal hebben gekost: met een personenregister, een nawoord en verantwoording, verklarende voetnoten én een introductie tot leven en werk van Roger Martin du Gard. Maar allicht heeft de vertaalster ook hier de juiste omstandigheden gekregen om haar werk in alle rust tot een goed einde te brengen.

Je leest het: een recensent Franse literatuur die terugblikt op de vertaaloogst van 2008, kan niet anders dan zich verheugen, ook omdat de aandacht voor de Franse literatuur in de Lage Landen weer iets lijkt op te veren, na bijna bangelijk magere jaren. Allicht kan ook de Nobelprijs voor J.M.G. Le Clézio een impuls geven aan een hernieuwde belangstelling voor de Franse literatuur in vertaling. Duidelijk is dat ook een aantal uitstekende, bevlogen Franse vertalers hier de hand in hebben – ik denk aan Martin de Haan, Rokus Hofstede en Mirjam de Veth. Zij demonstreren niet alleen ten volle dat ze over de contouren van hun vak nadenken en dat ze het werk van een aantal auteurs uitermate goed in de vingers hebben, maar zijn ook bekommerd om het stimuleren van jonge vertalers: iets wat ook merkbaar is in de Perlousesreeks van uitgeverij Voetnoot. Ik onthoud uit 2008 de vertalingen van Tom is dood van Marie Darrieussecq (vertaald door Mirjam de Veth), In de menigte van Laurent Mauvignier (vertaling door Manik Sarkar) en De loslippige sieraden van Denis Diderot (vertaald door Tajana Daan), zij het dat dat laatste boek nog door enige schoonheidsfouten werd ontsierd. Een tegenvallende vertaling was die van Fréderic Beigbeders Vergeef me, door dezelfde Manik Sarkar: de toneelschrijver Tennessee Williams wordt er zelfs opgevoerd als een vrouw en talloze referenties worden er niet eens geduid of verkeerd weergegeven. De enerverende taal van Beigbeder loopt af en toe vast. Het is opvallend hoe uitgeverij De Geus – die qua Franse vertalingen een stevig fonds heeft – soms nalaat zijn vertalingen te situeren en de lezer te vaak laat ronddobberen.

De vertaling die mij uiteindelijk het meest wist te begeesteren, was deze van Patrick Modiano: In het café van de verloren jeugd. Dat heeft zo zijn redenen. In de eerste plaats ben ik natuurlijk mateloos verslingerd aan de Parijse schemerige labyrinten van Modiano, die telkens paradoxaal genoeg ook vertrouwd én geruststellend aandoen. Dat betekent dat ik me bij elke nieuwe Modiano naar de boekhandel spoed, om die roomkleurige Gallimardeditie meteen in het Frans te lezen.

Modiano’s personages lijken vluchtig als ether en een voor een worden ze uiteindelijk allemaal opgeslokt door de maalstroom van de anonieme stad. Modiano weet je met spaarzame, maar meerduidige zinnetjes mee te voeren in het perpetuum mobile van zijn oeuvre. En hoe meer je van hem leest, hoe sterker de samenhang van dit spoorzoeken in een niemandsland je duidelijk wordt. In het café van de verloren jeugd, de navrante geschiedenis van het stuurloze meisje Louki, is geheugenkunstenaar Modiano erin geslaagd om vanuit vier in elkaar grijpende gezichtspunten al zijn thema’s en spiegeleffecten in te vlechten.

Modiano vertalen lijkt makkelijk, maar niets is minder waar. Dat wordt ten overvloede gedemonstreerd door de oekazes die gelegenheidsvertaler Bernlef over zich heen kreeg, toen hij in 2005 werd aangezocht om het uitgebeende, haast louter registrerende Un pedigree in het Nederlands om te zetten. Allicht wilde men Bernlefs naam en reputatie inzetten om het in onze contreien al te moeizaam verkopende werk van Modiano beter te slijten en had de schrijver affiniteit getoond met de Parijse schrijver. Maar de inkt van de vertaling van Stamboek was amper droog of er ontstond deining over de twijfelachtige kwaliteit van Bernlefs werkstuk. Martin de Haan, zelf vertaler maar ook recensent (een combinatie die meer voorkomt dan je denkt) toonde in een stuk in de Volkskrant systematisch aan dat Bernlef de fouten op elkaar had gestapeld, de ziel van het boek had verraden of zelfs niet goed begrepen. Tal van recensenten traden hem bij en er ontspon zich vervolgens zelfs een debat over het belang van kwalitatieve vertaalopleidingen.

Het was uitkijken hoe uitgeverij Querido zou reageren bij de volgende vertaling van Modiano. Zou er worden teruggegrepen naar Maarten Elzinga, die sinds enige tijd de vaste Modianovertaler was, of kreeg Bernlef een tweede kans? Of werd Edu Borger opgetrommeld, die lange tijd – tot ieders tevredenheid – Modiano vertaalde. Uiteindelijk werd Elzinga weer uit de coulissen gehaald en dat blijkt een verstandige keuze. Met In het café van de verloren jeugd levert hij misschien wel zijn meesterproef af, die alleszins het werk van Modiano en de ‘meerzinnigheid’ en suggestiviteit volkomen recht doet. De toon van het origineel is heel goed gehandhaafd, het fluïdum van Modiano’s stijl krijgt een Nederlands equivalent dat ‘juist’ klinkt. Maar tegelijk hecht Elzinga – die in zijn eerste Modianovertalingen nog wel eens tastend was – veel belang aan uiterste precisie en een discrete dienstbaarheid aan de tekst. Bijzonder is bijvoorbeeld Elzinga’s zorgvuldige omgang met de talloze eigen- en straatnamen, die hij wijselijk niet vertaalt om het mysterie – waar ze in al hun preciesheid juist toe bijdragen – niet te laten wegvloeien. Titels van boeken, die bij Modiano als vanouds ook een voorname rol spelen, vertaalt hij wel, al had dat zeker niet altijd gehoeven. Elzinga verantwoordt keurig zijn vertaling (iets wat standaard zou moeten gebeuren, ik blijf erop hameren) maar opteert ervoor om – zoals hij schrijft – ‘het vederlichte proza van Modiano niet op te zadelen met het plompe gewicht van voetnoten.’ Toch vond hij het raadzaam om een paar indicaties en connotaties mee te geven, die zeker bij de minder vertrouwde lezer van Modiano de zin zal aanscherpen. Je merkt dat Elzinga zijn huiswerk zorgvuldig heeft gemaakt en bij zijn vertaling ook de rest van Modiano’s oeuvre volkomen mee in rekening brengt. Daarmee revancheert ook de uitgever zich en moeten we ervan uitgaan dat de krukkige Bernlefvertaling slechts een accident de parcours was. Modiano was sedert Stamboek in Nederland van uitgeverij Meulenhoff naar Querido verhuisd.

Als het vertaaljaar 2008 iets bewijst, dan is het misschien dat de stille, noeste maar gedreven vertaler toch aan herwaardering toe is en dat ook uitgeverijen inzien dat een keurige, goed omkaderde vertaling geen loze investering is. Ook tijd en rust behoren immers tot het kapitaal van de vertaler. En de recensent, die bidt – allicht vergeefs – om meer ruimte in de krant om zijn al dan niet malse oordeel over vertalingen beter te kunnen onderbouwen.
 

Patrick Modiano, In het café van de verloren jeugd. Vertaald door Maarten Elzinga. Amsterdam: Querido, 2008.