Lef ze, vertalers!   24-06-2025

Ton Naaijkens

Het boek dat op dit moment nog niet voor me ligt heb ik niet gelezen. Ik weet er niets van, schatplichtig als ik wil zijn aan het dubbelzinnige motto ‘Lees maar, er staat niet wat er staat’. Waarom zou je zo’n boek nog lezen? Zeker als het heet zoals het heet: Vertalen wat er niet staat. Een dezer dagen is het er. Ik bespreek wat ik nog niet las.

In het laatste nummer van Filter – dat De laatste vertaler heet en inmiddels nagenoeg is uitverkocht (het zal aan het omineuze onderwerp liggen) – noemde ik Robbert-Jan Henkes een vertaler van ‘de speelse lijn’. Thuis heb ik een stapeltje van zijn vertalingen liggen en wat opvalt is het inderdaad flinke aantal opgewekte vertalingen. En dan ga ik af op de toon, maar ook op de nawoorden. Die zijn nog een fractie speelser. Voor de herfst-Filter hopen we dat RJH een nawoord over zijn nawoorden schrijft. Maar misschien heeft hij dat al gedaan in dit boek, dat ik vooralsnog niet gelezen heb. Of liever gezegd: nauwelijks, want er zullen stukken in staan die eerder gepubliceerd zijn, onder meer bij ons.

Wat heeft RJH gedaan met Alice in Wonderland, een van zijn laatste meesterproeven? Vertaald wat er niet stond? Kroop de vertaler zelf in het konijnenhol om daar te gaan krimpen en groeien, analoog aan Alice? Onlangs schafte ik een ander boekje aan – schoorvoetend want prijzig, 25 euro voor amper zestien bladzijden, meer dan een euro per pagina dus. Het gaat bovendien om slechts één gedicht, dat vier pagina’s beslaat (6 euro per pagina). Daarna volgen een nawoord en een post-scriptum van zeven pagina’s. De paratext zoals dat heet is dus dubbel zo lang als de tekst die erdoor omgeven wordt. Daar was ik blij om. Ik was ook benieuwd naar het nawoord. Als aantrekkelijke toegift zijn er letterkraaltjes aan het boekje geregen met de naam van de auteur: Artaud. Ik schafte het boekje behalve schoorvoetend ook gretig aan.

Het gaat om de tekst ‘La culture indienne’, De indiaanse cultuur, bij ons in de verte bekend uit het pocketje Gedoemde dichters van Paul Rodenko uit 1957. Voor de duidelijkheid: ik was toen vier en wist pas een paar decennia later van het bestaan ervan af. Het gaat andermaal om een boek dat ik een groot gedeelte van mijn leven niet gelezen heb. Ik viste het op, ergens achter in mijn boekenkast, en verbaasde me erover dat deze Ooievaarspocket geen vertalingen bevat maar oorspronkelijke Franse gedichten. Dat kon toen nog. Met een uitgebreid en indrukwekkend voorwoord – in het Nederlands. Artaud is de laatste gedoemde, zegt Rodenko. Heeft RJH hem daarom uitgezocht?

Staat dat in zijn nawoord? Ik lees het om te achterhalen wat bedoeld wordt met ‘vertalen wat er niet staat’. Tussen neus en lippen door – tussen de regels door, wat essentieel is in dezen – verlangt RJH naar een ‘traduction automatique’, waardoor je denkt: O, bedoel je dat met vertalen wat er niet staat? Een beetje wel, begrijp ik, want het gaat om meedeinen met rijm en ritme zoals Artaud zelf al deed, zonder je te bekommeren om de impact van wat hij zegt. Het is 1946, dat waren ‘zijn [Artauds] vruchtbaarste jaren’, zegt het nawoord, en kort voordat hij [Artaud] door 59 elektroshocks, zegt het nawoord, ‘bijna verpulverd’ werd.


Zelfportret Antonin Artaud 

Er staat nog meer schokkends in het nawoord (iets als scholen sluiten, musea in de as leggen, boeken vernielen) maar dat dit ‘wijze woorden!’ genoemd worden, zet ik in hetzelfde rijtje als die van het lichtkunstwerk dat je in Utrecht iedere dag kunt ervaren als je langs Hoog Catharijne fietst: dan zie je de woorden ‘burn the village / feel the warmth’ oplichten. Ik denk dat kunstenaar Nathan Coley een lieve man is. RJH vast ook. Dat denk ik niet van Artaud, en wel dus van zijn vertaler. RJH laat zich gaan in zijn nawoorden (lees vooral zijn opwinding als het gaat om het dansen van de indianen in het gedicht). Laat hij zich ook zo gaan in zijn vertalingen? Ik denk dat hij zich daar flink in toom houdt, maar wel met een geest die zo ver mogelijk openstaat, waar zoveel mogelijk idioom in- en uitvliegt, waar de creativiteit aangewakkerd wordt door de vlammen die noch de musea noch Utrecht in de as gaan leggen. In toom wil zeggen: hij is heel precies en gaat behoedzaam om met de tekst die hij onder handen heeft.

RJH is geen pyromaan, hij is een vertaler. Een bloedserieuze vertaler – ik zou Alice, Anatoli Mariëngof en George Saunders willen aanroepen, of ‘De indiaanse cultuur’ in haar geheel willen voorlezen als dat niet te ver zou gaan. De kwestie is: heeft hij daar vertaald wat er niet staat? Zo te zien niet. Ik neem het pocketje nog eens ter hand en kan het zo’n beetje zien. Het blijft even obsceen, de Indianen, de Tarahumara, de roes van de Ciguri waardoor Artaud in de Mexicaanse oase Chihuahua de drie gelukkigste dagen van zijn leven doormaakt. Zegt het nawoord. Hij [RJH] vertaalt wat er staat – maar dan zoals ik de leus lees: wetende en doorgevende wat eronder erboven ernaast eromheen staat. Het bezetene van Artaud, het bezetene van de peyotldansen, het bezetene van Alice, het bezetene van de nawoorden, het bezetene van het vertalen – het zit allemaal in RJH, die ik van harte feliciteer met dit nieuwe boek. Ik ga het toch maar lezen.

*** 

Toen las ik toch. Vertalen wat er niet staat is een mooi en levendig boek. Er valt heel veel over te zeggen. Het wil vertaalangst uitbannen en is een pleidooi voor vertaallef: een prima doel. RJH beschrijft zijn vertalersleven, hoe hij zich met Erik Bindervoet zo’n beetje meteen aan het vertalen van Finnegans Wake zette (daar waren ze ‘zeven jaar zoet’ mee). Toen de Beatles, Dylan. Je moet de vrijheid nemen, was de leus. ‘Vertaal vrij! Zonder angst of vrees, zonder last of ruggespraak. Leef je in en leef je uit. Zonder vrijheid wordt het sowieso niks. Maar die vrijheid is in Vertalië dun gezaaid. Vertalers mogen dan doorgaan voor “de beste lezers” (omdat niets ze mag ontgaan), maar ook zijn het vaak bange mensen.’ Dit boek, zeer onderhoudend, gaat vervolgens over van alles en nog wat: hennen en hetten, kruidmoes, meelpijpjes, hot en wrongel, een ronde tafel in ovale vorm, persklaarversmurfers, rennende vissen en een vies geel optreksel. Dat is nog maar voornamelijk het eerste deel, dat over stijl gaat.

Verder te veel om op te sommen. Het vertaallandschap, ook wel Vertalië genoemd, mag niet verdorren, zegt RJH. Voor wie zijn blog volgde of zijn nawoorden en her en der gepubliceerde stukken las: herlezen kan geen kwaad, het blijft vrolijk. RJH vertaalt behalve uit het Frans ook uit het Russisch en het Engels, Mariëngof bijvoorbeeld of onlangs Alasdair Gray. Als hij schrijft en vertaalt gebruikt hij alle bronnen, bijvoorbeeld alle Kuifje- en Suske-en-Wiskealbums: voor de aparte woorden. Ontroerend om de namen terug te zien van alle studenten die hij en Erik B ooit met aparte opdrachten onder creatieve druk hebben gezet; interessant om de kiemen te zien van de kindergedichten; onderhoudend om de Alice-essays over je tong te voelen gaan; leuk om te zien hoe een stok gestoken wordt in de wielen van vertaalmachines; intrigerend ook om de sweeping statements te zien in al hun bloeiende veelvoud. ‘Vertaalmachines blijven uit de aard der zaak Deep-Fake. De programma’s zijn alleen nuttig om te zien hoe je het niet moet doen.’ Of: ‘We blijven dieven van onze eigen taalportemonnee met onze ozo beperkte toegestane standaardwoordenschat.’ In het afsluitende deel vat RJH zijn ‘Tips en trucs’ samen, een rijtje sprankelende imperatieven die moeten aanzetten tot creatief vertalen. Met als opwekkende slotwoorden: ‘Laat je niet inpakken door de machine. Word übercreatief. Eet van alle walletjes. Schep het origineel naar zijn evenbeeld. Grijp boven je macht. Durf. Moed. Lef. En verwonder.’ Vooral de imperatief lef zal me eeuwig bijblijven.

 

Antonin Artaud, De indiaanse cultuur. Vertaald en van een nawoord voorzien door Robbert-Jan Henkes, Bleiswijk: Uitgeverij Vleugels, 2025.

Robbert-Jan Henkes, Vertalen wat er niet staat, Amsterdam: De Arbeiderspers, 2025.