Een tijdje geleden meldde Fedde van Santen dat hij aan de Vertalersvakschool ‘iets’ rond literair vertalen en techniek (of technologie) wilde organiseren. Zijn timing leek wat ongelukkig. Reeds in 2002 maakte Martin de Haan bekend dat hij de vertaalsoftware Tovertaal had aangeschaft. ‘Vraag me niet hoe,’ schreef hij toen verbaasd, ‘maar hij doet het’ (2002). Zijn verbazing moet zo groot geweest zijn dat één column in Filter niet kon volstaan: in de loop van dat jaar verschenen er nog drie. In die bijdragen besteedde hij evenmin aandacht aan de systeemeigenschappen van het programma. Welke algoritmen eraan ten grondslag lagen, dat interesseerde hem hoegenaamd niet. Wel kon de lezer merken dat De Haan steeds meer met het systeem vertrouwd was geraakt; de ene ‘functionaliteit’ was nauwelijks besproken of de volgende passeerde de revue. Spoedig was het voor iedereen duidelijk waarom het product als de ‘TOtale VERTAALoplossing’ werd omschreven. Dus waarom zou je vijftien jaar later nog ‘iets’ rond literair vertalen en techniek, of technologie organiseren? Lovende kritieken als die van De Haan kunnen toch onmogelijk ongemerkt voorbijgaan? De techniek, de technologie is ongetwijfeld in genade aangenomen.
We zullen niet om de hete brij heen draaien. Fedde van Santen heeft geen belangrijke ontwikkelingen over het hoofd gezien. Het Tovertaalicoon heeft immers nooit echt op Martin de Haans bureaublad geprijkt. Nadat de vertaler in zijn laatste column te kennen heeft gegeven dat het programma, na invoering van onderwerp, genre, toon, stijl, lengte en wat al niet, zélf kan schrijven, komt de bijkans flaubertiaanse aap uit de mouw: ‘Ik ben Tovertaal’. De Haan had op verdraaid vernuftige wijze een running gag herhaald. Wie in vertaalkringen de lachers op zijn hand wilde/wil hebben, deed/doet er verstandig aan de machinevertaling en haar onverbeterlijke gebreken breed over een presentatie uit te smeren. Anno 2017 waart de vertaaltechnologie nog altijd als een spook door literaire vertaalmiddens: in bepaalde gevallen werkt haar witte laken op de lachspieren, in sommige gevallen jaagt zij schrik aan, en in veel gevallen wordt haar bestaan geloochend.
Machinevertaling
Waarom wordt de vertaaltechnologie op afstand gehouden? Wij formuleren het doorsneeantwoord: de technologie wordt als een bedreiging gezien. Dat was nog niet zozeer het geval ten tijde van De Haans columns: toen waren CAT-tools nog dure ondingen met beperkte mogelijkheden, kenden we nog geen andere vertaalmachines dan ‘rule-based’ systemen – vertaalsystemen die uit een saussuriaanse en/of een chomskiaanse bevlieging waren voortgesproten1 – en was er weinig betrouwbare informatie online te vinden. De menselijke meerderwaardigheid was toen onbetwist.
Inmiddels is er veel veranderd. De dreiging is reëler. Door de toegenomen concurrentie zijn er een aantal betaalbare en handige CAT-snufjes op de markt. Sedert tien jaar kunnen we bovendien kosteloos gebruikmaken van Google Translate, een statistisch systeem dat met grote hoeveelheden tekst en relatief eenvoudige waarschijnlijkheidsberekeningen de kwaliteit van machinevertaling heeft verbeterd. Daarnaast wordt er steeds sterker op digitalisering ingezet: hele bibliotheken zijn op het internet raadpleegbaar. Met die informatierijkdom en handige shortcuts (denk maar aan: shift f) zijn delen van de gedroomde totale vertaaloplossing overal en altijd binnen handbereik. De mogelijkheden van de technologie lijken eindeloos. Zo eindeloos dat langzaam maar zeker hele beroepsgroepen binnen de dienstensector door haar van de kaart worden geveegd: vriendelijke diensten worden ras smart services. Dat alles kan niet anders dan beangstigend klinken. Gevaar houd je dan ook maar beter op afstand.
Hoe vervangbaar we zijn, blijkt uit rapporten uit de vertaalindustrie. In het recentste Translation Technology Report staat dat negenennegentig procent van alle vertalingen tegenwoordig door machines wordt geproduceerd (TAUS 2016). Hoe dit is vastgesteld, is ons niet helemaal duidelijk, maar de mensen van TAUS hebben een redelijke kijk op de ontwikkelingen in de vertaalindustrie. Dat de dreiging door dit soort gegevens onterecht wordt uitvergroot, blijkt ook uit datzelfde rapport. De vertaalindustrie is in de afgelopen decennia door een groeiende vraag uit haar voegen gebarsten. De miljarden aan inkomsten die de vertaalindustrie ieder jaar genereert, zouden spontaan verdampen indien de technologische middelen niet voorhanden zouden zijn. Vertaler en technologie zijn onherroepelijk tot elkaar veroordeeld.
Toch kan de vertalersgemeenschap zich, zelfs na de lancering van Google Translate, troosten met de gedachte dat vertaalmachines contexten niet goed kunnen onderscheiden en inschatten. In The Possibility of Language (1995) geven Alan Melby en Terry Warner aan dat die onderscheidings- en inschattingsproblematiek verhindert dat het ideaal van een ‘FAHQT of UT’ (fully automated high quality translation of unrestricted text) wordt verwezenlijkt. Het contextuele falen van de vertaalsystemen heeft ervoor gezorgd dat de gebruikersverwachtingen zijn bijgesteld. Die verwachtingen zijn na de lancering van Google Translate niet veel hoger gespannen. In de New York Times concludeert David Bellos in een ingezonden stuk dat ‘Google Translate could not do anything useful in th[e literary] domain. It is not conceived or programmed to take into account the purpose, real-world context or style of any utterance’ (2010). Tussen haakjes voegt hij daar nog aan toe: (Any system able to do that would be a truly epochal achievement, but such a miracle is not on the agenda of even the most advanced machine translation developers.) (ibid.).2
Dat Bellos geen inzage heeft gehad in de agenda van softwareontwikkelaars is vorig jaar gebleken. De contextuele troost blijkt namelijk, na jaren experimenteren, een schrale: in september 2016 kondigde Google aan dat het bedrijf het kwalitatieve gat tussen machinevertaling en menselijke vertaling met Neural Machine Translation definitief wilde dichten (vgl. Wu e.a. 2016). De naam van het nieuwste Google-speeltje is enigszins misleidend; wie goed kijkt, zal spoedig oordelen dat het om een geavanceerd statistisch systeem gaat. Het is niet zo dat er bij de ontwikkeling van de software heuse menselijke neuronen aan te pas zijn gekomen. De keuze is op ‘neural’ gevallen omdat het systeem is gebaseerd op het functioneren van onze neocortex, het hersendeel dat complexere functies (onder andere ons talig en abstractievermogen) aanstuurt – of meer specifiek: op de wijze waarop neurale verbindingen tussen lagen worden gelegd. Opmerkelijk is dat het NMT-systeem door de neocorticale gelijkenissen contexten beter weet te ‘lezen’ en te vertalen.3
Singularity
Kunstmatige intelligentie weet steeds hogere toppen te scheren. Door het ongebreidelde technoptimisme, een optimisme dat in vertaalkringen sinds het befaamde ALPAC-report (1966) ernstig was getemperd, ligt het woord singularity in de mond van menig enthousiasteling bestorven. In 1993 kondigde mathematicus Venor Vinge al aan dat singulariteit, de overtreffing van de menselijke verstandelijke vermogens door kunstmatige intelligentie, niet lang op zich zou laten wachten. In het abstract van zijn NASA-lezing meldt hij dat ‘[w]ithin thirty years, we will have the technological means to create superhuman intelligence’ (1993). Bij technologische singulariteit is vooral het prefix ‘super-‘ van belang. In beginsel is NMT vrij eenvoudig en transparant: het product is, om het heel boud te stellen, niets anders dan een syntactisch gecorrigeerde woord-voor-woordvertaling. Wat echter buiten het bereik van ons zintuiglijke en ons verstandelijke vermogen ligt, is het vertaalproces zelf. Zelfs specialisten ter zake (vertaalwetenschappers, computerlinguïsten, programmeurs) kunnen de weg van brontekst naar doeltekst onmogelijk reconstrueren (vgl. Luong & Manning 2015; Bentivogli e.a. 2016; Kenny 2016, 2017).
Googles wegen zijn dus ondoorgrondelijk geworden. Conform de verwachtingen van Vinge en consorten is er met NMT een entiteit ontwaakt die een geheel eigen levenswandel kent en die een geheel eigen logica volgt (ibid.). Hoe zelfstandig de entiteit is, kan het beste met een voorbeeld worden geïllustreerd. Recent hebben Google-programmeurs een opmerkelijke ontdekking gedaan. Om de envergure van de ontdekking te kunnen begrijpen, zullen we eerst een blik op de voorganger van [G]NMT moeten werpen. Het traditionele SMT-systeem was erg afhankelijk van taalpaargebonden invoer. De kwaliteit van een Nederlandse vertaling van een Engelse tekst was om die reden doorgaans vele malen beter dan een Nederlandse vertaling van een Bulgaarse tekst. Google wilde dit euvel verhelpen door vol in te zetten op kwalitatief acceptabele 'zero-shotvertalingen' (Johnson e.a. 2016). Ian Goodfellow definieert ‘zero-shot learning’ als volgt: ‘being able to solve a task [without] having received any training examples of that task’ (vgl. Goodfellow e.a. 2016). In een recente Google-publicatie kunnen we lezen dat er met NMT daadwerkelijk grote vooruitgang is geboekt: zelfs zonder taalpaargebonden training weet Google Translate nu of in de nabije toekomst acceptabele vertalingen te produceren (Johnson e.a. 2016).
Op zich kan je met die constatering al thuiskomen. Het enige jammerlijke aan dit hele verhaal is dat de computernerds zich niet de moeite hebben getroost om even in de literatuur te duiken. Een term als ‘zero-shotvertaling’ had niet hoeven te worden gemunt, aangezien de term ‘radicale vertaling’ al meer dan een halve eeuw in omloop is. De filosoof die tegenwoordig ongelezen blijft en daardoor onvolprezen is, is William Van Orman Quine. In een klinische redenering heeft hij onomstotelijk aangetoond dat betekenis niet empirisch waarneembaar is (1960). Hij leverde hiervoor het bewijs door een gedachte-experiment rond radicale vertaling – vertaling uit een volledig onbekende taal – op te zetten. Stel je voor dat je in een vreemd land bent en dat de persoon naast je ineens ‘Gavagai’ roept. Je zal de goede mens niet verstaan. Stel je voor dat diezelfde persoon nogmaals ‘Gavagai’ roept en dat er aanstonds naar een konijn wordt gewezen. Je zal uit de uiting en het gebaar afleiden dat de goede mens tweemaal ‘konijn’ heeft geroepen. Zeker van je zaak kun je echter niet zijn: je zal je vertaalopties bij gebrek aan een tertium comparationis noodgedwongen open moeten houden.
Deze beschouwing van Quine zou koren op de molen van Antoine Berman zijn geweest. Hij formuleert in ‘La traduction et la lettre’ een filosofisch bezwaar tegen de gelijkstelling van vertaling aan betekenisoverdracht (1985: 52–59). Menigeen verkijkt zich op de kwalijke gevolgen van deze gelijkstelling. Wie de betekenis van een tekst tracht los te weken en die betekenis in de doeltekst denkt te behouden, houdt er geen rekening mee dat een tussentaal (die een tertium comparationis zou zijn) niet bestaat. De aanname dat taalonafhankelijke inhoud, betekenis uit een tekst te filteren valt, leidt onherroepelijk tot de primauteit (primauté) van de doeltaal, de eigen taal. Wie misplaatste toe-eigening van het vreemde wil voorkomen, kan maar beter voldoende aandacht aan de vorm van het origineel besteden.
We sleuren Berman er niet met de haren bij. Onze korte digressie leidt ons terug tot de aangekondigde ontdekking die de ondoorgrondelijkheid van Google Translate kan staven. Recent hebben de Google-programmeurs ontdekt dat de zero-shotvertalingen op een zeer eigenaardige wijze tot stand (moeten) zijn gekomen. In de meeste gevallen kun je zero-shotvertalingen vrij simpel ontmaskeren als relaisvertalingen, vertalingen via een bestaande tussentaal. Bij de zero-shotvertalingen van Google kan er geen tussentaal worden aangewezen. Eind vorig jaar werd bekendgemaakt dat het systeem een eigen taal – letterlijk een codetaal – heeft ontwikkeld, een taal die de programmeurs niet kunnen ontcijferen. Met die boude bewering komen Quines en Bermans standpunten wellicht op losse schroeven te staan. De nieuwste Google Translate toont aan dat een ‘taalzuivere’ interlingua, een tertium comparationis op zijn minst denkbaar is. Quine en Berman hielden wellicht onvoldoende rekening met de eigen begrensdheid, de menselijke eindigheid. Het heeft er de schijn van dat de interlingua kan worden ontsloten nu ‘the human era’, zoals Vinge aankondigde, wordt afgesloten (1993).
Prometheische Scham
In Also sprach Zarathustra verklaarde Nietzsche dat ‘der Mensch […] Etwas [ist], das überwunden werden muss’ (1901). De geschiedenis heeft een gitzwarte schaduw over deze uitspraak geworpen: de superioriteitsverklaring van de übermensch zou binnen de kortste keren tot rassenzuivering en eugenetica leiden. Hoewel het geloof in de vooruitgang ten tijde van de publicatie van Also sprach Zarathustra grenzeloos was, kon niemand bevroeden dat de overwinning op de mens ook met de informatica en de robotica zou kunnen worden ingeluid. Langzaam maar zeker raakt de mens door technologische ontwikkelingen als NMT gedateerd, outdated.
De menselijke redundantie brengt ons vanzelf bij de Oostenrijkse filosoof Günther Anders. Zijn opera magna zijn verschenen onder de welluidende titel Die Antiquiertheit des Menschen (1956/1961, 1980). Die woordgroep kan als een antropocentrische pendant van de transhumanistische notie ‘technologische singulariteit’ worden gezien. In twee verhandelingen legt Anders uit dat de mens zichzelf met een reeks opeenvolgende industriële revoluties overbodig heeft gemaakt. In zijn cultuurkritiek is er echter weinig reden tot jolijt. Het spreekt voor zich dat er dankzij de voortbrengselen van die revoluties door mensen minder (zwaar) werk hoeft te worden verricht. Toch kunnen we niet ontkennen dat de mens zijn doelmatigheid en zijn eigenheid verliest.
Buitengewoon gelukkig is Anders’ omschrijving van het gevoel dat ons door de technologische ontwikkelingen steeds sterker bekruipt: prometheische Scham. Waarom is de omschrijving gelukkig? In de eerste plaats omdat het adjectief ons naar de columns van De Haan terugleidt. Het gedicht dat De Haan in zijn laatste column in het vertaalsysteem zegt te hebben ingevoerd, is ‘Prométhée plus ou moins bien enchaîné’ van Raymond Queneau. In 1994 werd De Haans vertaling van het gedicht (‘Prometheus min of meer goed geketend’) gepubliceerd, tezamen met een reeks andere gedichten van de Franse auteur. Aangezien deze vertaling een vroeg wapenfeit van De Haan is, spreekt het voor zich dat de oorspronkelijke vertaling voor verbetering vatbaar wordt geacht. In de column lezen we dat Tovertaal een elegante vertaling tevoorschijn tovert. De doeltekst blijft vooral in gebreke waar de intertekstualiteit door het systeem is veronachtzaamd. Dat kunnen we het systeem echter niet euvel duiden, zo verduidelijkt De Haan: de optie ‘intertekstualiteit’ was simpelweg niet aangevinkt.
Na die subtiele woorden weet Anders’ adjectief nog meer te boeien: wie het gedicht met de ongebruikelijke titel(her)leest, komt vanzelf bij een aantal literaire werken uit, vooral werken van romantici en symbolisten, waarin de dichter Prometheus’ evenknie of -beeld is. Net als de mythische figuur steelt de dichter van de goden en schenkt hij het goddelijke, in dit geval het scheppende woord, aan de mensen. We laten zomaar een aantal namen vallen, namen die direct of indirect met de thematiek in verband kunnen worden gebracht: Schlegel, Herder, Byron, Shelley, Hugo, Quinet, de Senneville (nom de plume van Louis Ménard), Baudelaire en Rimbaud. De sterkste intertekstuele ketens worden vanzelfsprekend met de Franstalige auteurs gesmeed. Kenmerkend aan de romantici en de symbolisten is dat ze de mythe van Prometheus in medias res hernemen: Prometheus heeft het Olympische vuur reeds gestolen en ondergaat zijn straf. Nogal wiedes: de dichter is sedert de negentiende eeuw een heuse verschoppeling, een poète maudit. Van verslagenheid is er bij Prometheus echter geen sprake; terwijl de adelaar Ethon zijn lever aanvreet, gloort de hoop op verlossing. Een dichtersnaam die zich in de marge aan ons opdringt, is Louis Aragon. In een spel van betekenaars dat de titel van de mythische figuur draagt, verbindt hij Prometheus aan de hoop, de belofte: ‘Prométhée ô consonnes de printemps promesses de printemps’ (s.d.). Ooit zal Prometheus worden verlost en zal hij onsterfelijk zijn.
Anders’ prometheische Scham past niet in de intertekstuele keten hierboven. Dat heeft in de eerste plaats met de technologische inslag te maken. Naast die triviale reden is er ook een gewichtigere reden om de prometheïsche schaamte los van het literair prometheïsme te plaatsen. Die Antiquiertheit des Menschen kan weliswaar, net als de literaire werken en reflecties die over Prometheus handelen, als een ‘saume d’actualité’ (Rimbaud) worden getypeerd, de actualiteit van dit boekwerk is een geheel andere:
Prometheus hat gewissermaßen zu triumphal gesiegt, so triumphal, daß er nun, konfrontiert mit seinem eigenen Werke, den Stolz, der ihm noch im vorigen Jahrhundert so selbstverständlich gewesen war, abzutun beginnt, um ihn durch das Gefühl eigener Minderwertigkeit und Jämmerlichkeit zu ersetzen (1961: 24).
De mythische referentie is geenszins bedoeld om het zelfvertrouwen, om superioriteitsgevoelens naar grote(re) hoogten te stuwen; de trots brokkelt bij Anders onherroepelijk af. De moderne mens schaamt zich voor en door de kwalitatieve hoogwaardigheid van zijn eigen producten, van de technologie (ibid., 23). Door zijn maaksels en machinaties is de mens overbodig geworden en, zoals de postmodernen het graag zien, ‘out of joint’. Een belangrijk streepje dat maaksel en machine op de mens voor hebben, is hun gemaaktheid. Onze A-synchronisiertheit is deels te wijten aan het feit dat we ‘geboren’ (geworden) zijn, niet ‘gemaakt’ (gemacht) (ibid., 24). Dit gebrek zorgt ervoor dat we in dit tijdvak niet langer de geschiedenis schrijven: de technologie is het subject van de geschiedenis (1980: 9).
Schaamtegevoelens spelen ook de vertalersgemeenschap van vandaag parten. De meest voor de hand liggende verklaring voor die gevoelens hebben, ondanks een constante verbetering van de output, weinig met kwalitatieve hoogwaardigheid van machinevertaalde teksten te maken. De schaamte, zo schijnt het ons toe, is plaatsvervangend. Software-ontwikkelaars hebben in het verleden geoordeeld over machinevertaling als een blinde over kleuren: ze beweren dat machineoutput goed of, op zijn minst, bruikbaar is, zonder dat ze weten wat vertaling inhoudt. Machinevertalingen zijn kwalitatief pover. Toch is er ook een andere interpretatie van de schaamtegevoelens mogelijk. We kunnen het TAUS landscape report onmogelijk negeren: machinevertaling is omnipresent. De mens wordt steeds meer in de marge geplaatst en de technologie wordt het subject van de vertaalgeschiedenis.4
Et [alors]
De vertaaltechnologen kloppen zichzelf al decennia op de borst. Na de millenniumwisseling hebben die technologen hun redenen gehad om hun eigen maaksels te prijzen. De cijfers uit de TAUS-rapporten spreken boekdelen, zelfs als er sprake is van een overschatting van de invloed van technologie. ‘So what?’, zal een literaire vertaler wellicht zeggen. ‘De technologie biedt misschien uitkomst in andere vertaaldomeinen; de literaire vertaalwereld heeft er geen baat bij.’ De overtuigingen worden eenvoudig gestut met verwijzingen naar de eigenschappen van literaire, liefst hoogliteraire teksten. De technologie kan de literaire vertaler geen minderwaardigheidsschaamte bezorgen, aangezien de technologie zelf inferieur is: ze kan niet functioneel rijmen, herkent geen versvoeten, behoudt geen klankrelaties, herkent geen literaire interteksten.
Toch lijdt het volgens ons geen twijfel dat de discussie rond literaire vertaling en technologie, zoals Van Santen heeft voorvoeld, moet worden geëntameerd. Om te voorkomen dat de zaden van deze discussie in onvruchtbare aarde vallen, zal de benaderingswijze aan de literaire context moeten worden aangepast. In niet-literaire kringen wordt steevast voor een harde aanpak geopteerd: aanpassen (aan de technologische werkelijkheid) of opkrassen, luidt daar het devies. Dit devies is in literaire kringen aan dovemansoren gericht. De thematiek moet daarom voorzichtig worden benaderd. Eventueel kunnen concrete technologietoepassingen met literaire of essayistische reflecties op de technologie worden afgewisseld. Met de ‘radicale vertaling’ en de ‘prometheïsche schaamte’ hebben we een aanzet willen geven tot een zijlingse of schrijlingse benadering van de thematiek. Wellicht sijpelt met deze aanpak het besef langzaam binnen dat de technologie (vooral) de literaire vertalers niet vijandig gezind is. Wellicht zullen, om in extremis het meest voor de hand liggende perspectief te ontsluiten, de prozavertalers voorzichtig van de stilistische meerwaarde van specifieke vertaalgeheugens doordrongen raken. Wellicht zullen ze inzien dat de productiviteit door die geheugens kan toenemen, en dat het modelcontract hierdoor niet langer een doekje tegen het bloeden hoeft te zijn. Wellicht kan de a-synchroniciteit van de literaire vertaler met de promotie van de technologie juist de toekomstbestendigheid van ons mooie metier bevorderen.
Noten
1 We gaan wellicht te kort door de bocht. Noam Chomsky gaf halverwege de jaren 1960 al aan dat hij weinig fiducie had in de toepassingen van de transformationeel-generatieve grammatica op vertaling (1965: 30). Hij was van mening dat het strikte onderscheid tussen ‘competence’ en ‘performance’ moest worden gehandhaafd. Terwijl zijn TGG uitsluitend betrekking had op de abstracta van de competentie, kon een vertaaltheorie niet echt om de performantie heen. Zellig Harris, Chomsky’s brother in arms aan het MIT, had meer vertrouwen in de toepasbaarheid van TGG op grammatica. Zo vormt zijn Transfer Grammar (1954), waarin hij de grammaticale structuren van het Engels, Koreaans en Hebreeuws vergelijkt, een van de grondslagen van de regelgestuurde machinevertaling.
2 We gaan in de grondtekst niet in op stijl. Toch wordt er door CAT-ontwikkelaars steeds meer rekening gehouden met de gebruiker. In het verleden was UX design (user experience design) hoofdzakelijk gericht op de toename van de bereidheid om software te gebruiken. Tegenwoordig staat interactie (ofwel HCI) hoger op de prioriteitenlijst. Onbedoeld kan de toegenomen aandacht voor de gebruikerservaring leiden tot stilistische consistentie. Er zijn al programma’s op de markt die tijdens de vertaling subsegmentale suggesties aandragen en die de suggesties, na eenvoudige probabilistische herberekeningen, aanpassen aan de eerdere invoer van de vertaler.
3 Wat voor ons, zelfverklaarde benjaminianen, buitengewoon interessant is, is dat de vertaaleenheid van dit systeem – zoals Walter Benjamin het wil (vgl. 2010: 72) – het woord is. Het beginsel van woordelijkheid mag hier niet worden opgevat als iets restrictiefs, als iets dat leidt tot merkwaardige en kromme woord-voor-woordvertalingen. In de gelaagde structuur verwerkt het vertaalprogramma het woord; het analyseert dit woord volgens op verschillende niveaus – onder andere op morfologisch en syntactisch niveau – en verbindt de uitkomsten van de analyse aan een gecodeerd semantisch abstractum. De semantische abstracta die uit de brontekst worden afgeleid, dienen als uitgangspunt voor de doeltekst. Bij de doeltekstproductie worden dezelfde stappen in omgekeerde volgorde gevolgd. Het ontwerp van kunstmatige neurale netwerken vergt logischerwijs behoorlijk veel training en veel computercapaciteit. De eerste neurale verbindingen zijn door mensen gelegd. Na de trainingsperiode wordt het systeem aan zijn lot overgelaten. Dat betekent echter niet dat het systeem dan is uitgeleerd. NMT is de manuurinvestering enkel waard omdat het, na een periode van training, in staat is om ‘zelf’ van nieuw materiaal te leren, om zelf verbanden en verbindingen te leggen.
4 De verleiding tot uitweiden is groot. Drie vragen die in deze context een antwoord believen zijn: hoe verhoudt de technologische de- of resubjectivering zich tot Walter Benjamins desubjectivering van de taal en de vertaling?; hoe verhoudt de nieuwe taal die Google Translate heeft ontwikkeld zich tot Benjamins reine Sprache? Kan de nieuwe taal waar Rimbaud in zijn Lettre du voyant over spreekt en die door de prometheïsche dichter moet worden ‘gevonden’ met die anempirische taal worden gerijmd?
Bibliografie
Anders, Günther. 1961. Die Antiquiertheit des Menschen. Über die Seele im Zeitalter der zweiten industriellen Revolution. München: C.H. Beck.
Anders, Günther. 1980. Die Antiquiertheit des Menschen. Über die Zerstörung des Lebens im Zeitalter der dritten industriellen Revolution. München: C.H. Beck.
Aragon, Louis. [s.d.] ‘Prométhée’. http://www.wikipoemes.com/poemes/louis-aragon/promethee.php [Geraadpleegd op 3 januari 2017.]
Bellos, David. 2010. ‘I, Translator’, New York Times, 20 maart. http://www.nytimes.com/2010/03/21/opinion/21bellos.html [Geraadpleegd op 3 januari 2017.]
Benjamin, Walter. 2010. ‘De opgave van de vertaler’, in: Ton Naaijkens e.a. (eds.), Denken over vertalen. Tekstboek vertaalwetenschap. Nijmegen: Vantilt, p. 65-74.
Bentivogli, Luisa e.a. 2016. ‘Neural versus Phrase-Based Machine Translation Quality: a Case Study.’ https://arxiv.org/pdf/1608.04631v2.pdf [Geraadpleegd op 3 januari 2017.]
Berman, Antoine. 1985. ‘La traduction et la lettre ou l'auberge du lointain’, in: id. (ed.), Les tours de Babel (Essais sur la traduction). Mauvezin: T.E.R., p. 35–150.
Chomsky, Noam. 1965. Aspects of the Theory of Syntax. Cambridge, MA: MIT.
Goodfellow, Ian, Yoshua Bengio & Aaron Courville. 2016. Deep Learning. http://www.deeplearningbook.org [Geraadpleegd op 3 januari 2017.]
Haan, Martin de. 2002a. ‘De vertaalmachine. Aflevering 1: Laten we de dingen beter maken’, Filter, 9:1, p. 25-27.http://www.tijdschrift-filter.nl/jaargangen/2002/91/de-vertaalmachine-25-27.aspx [Geraadpleegd op 3 januari 2017.]
Haan, Martin de. 2002b. ‘De vertaalmachine. Aflevering 4 (slot): Groot nieuws voor de dichters’, Filter, 9:4, p. 12–16. http://www.tijdschrift-filter.nl/jaargangen/2002/94/de-vertaalmachine-12-16.aspx [Geraadpleegd op 3 januari 2017.]
Harris, Zellig. 1954. ‘Transfer Grammar’, International Journal of American Linguistics, 20, p. 259–270.
Johnson, Melvin e.a. 2016. ‘Google's Multilingual Neural Machine Translation System: Enabling Zero-Shot Translation.’ https://arxiv.org/pdf/1611.04558v1.pdf [Geraadpleegd op 3 januari 2017.]
Kenny, Dorothy 2016. ‘The Translator and the Machine’, The Linguist, 55:6, p. 10–13. http://thelinguist.uberflip.com/i/757464-the-linguist-55-6/9 [Geraadpleegd op 3 januari 2017.]
Kenny, Dorothy (ed.) 2017. Human Issues in Translation Technology. London: Routledge.
Luong, Minh-Thang & Christopher D. Manning. 2015. ‘Stanford Neural Machine Translation Systems for Spoken Language Domains.’ http://nlp.stanford.edu/pubs/luong-manning-iwslt15.pdf [Geraadpleegd op 3 januari 2017.]
Melby, Allan C. & Terry Warner. 1995. The Possibility of Language: A Discussion of the Nature of Language, with Implications for Human and Machine Translation. Amsterdam/Philadelphia: Benjamins.
Nietzsche, Friedrich. 1901. Also sprach Zarathustra. Ein Buch für Alle und Keinen.http://gutenberg.spiegel.de/buch/-3248/79 [Geraadpleegd op 10 januari 2017.]
Quine, William Van Orman. 1960. Word and Object. Cambridge, MA: Harvard University.
Rimbaud, Arthur. 2011. Lettres du voyant. Alors, au revoir. London: Éditions de Londres.
TAUS. 2016. Translation Technology Landscape Report. https://www.taus.net/think-tank/reports/translate-reports/taus-translation-technology-landscape-report-2016 [Geraadpleegd op 3 januari 2017.]
Vinge, Venor. 1993. ‘The Coming Technological Singularity: How to Survive in the Post-Human Era.’ https://www-rohan.sdsu.edu/faculty/vinge/misc/singularity.html [Geraadpleegd op 3 januari 2017.]
Wu, Yonghui e.a. 2016. ‘Google's Neural Machine Translation System: Bridging the Gap between Human and Machine Translation.’ https://arxiv.org/pdf/1609.08144v2.pdf [Geraadpleegd op 3 januari 2017.]