Meertaligheid en vertaling: drie ethische reflecties     46-55

Arvi Sepp

1 Meertaligheid en literatuur
Taal is een belangrijk deel van de persoonlijke en collectieve identiteit van de mens. De verschillende talen die mensen van andere gemeenschappen spreken zijn dan ook een wezenlijk aspect van hun anders-zijn. Het is de uitdaging van elke ethiek om dit (talige) anders-zijn van de anderen te begrijpen en hiermee rekening te houden. De sociaal-culturele dimensie van talige vreemdheid staat sinds de cultural turn in het middelpunt van literatuur- en vertaalwetenschap (Radaelli 2011: 19). De opvattingen, normen en waarden van auteurs, vertalers, instellingen, lezerspubliek en de maatschappij in het algemeen zijn belangrijk voor een adequaat begrip van de taaldiversiteit die in literaire teksten en hun vertalingen wordt weergegeven. Zoals in deze bijdrage getoond zal worden heeft de relatie tussen alteriteit en meertaligheid in de literatuur bijzondere ethische implicaties. In deze bijdrage zal in drie stappen een ethiek van de meertaligheid geformuleerd worden (vgl. Sepp 2017): ten eerste staat de verhouding tussen alteriteit en meertaligheid in de literatuur in het middelpunt, daarna zal er ingegaan worden op de ethische betekenis van het vertalen en ten slotte zullen enkele afsluitende bedenkingen rond de ethiek van de meertaligheid geformuleerd worden. 

Rainier Grutman definieert literaire ‘meertaligheid’ als ‘het gebruik van twee of meer talen in dezelfde tekst’ (Grutman 2011: 183). Het talige verschil in de literatuur kan ook door een ‘sprachliche Binnenfremdheit’ – de verschillende variëteiten van eenzelfde taal – geënsceneerd worden (Pasewalck 2013: 389). Aansluitend op Michail Bachtins concept van de ‘polyfonie’ kan literaire meertaligheid op maatschappelijke taalverschillen en andere ideologische opvattingen duiden. Daarbij gaat het niet enkel om taalversmelting, maar in de eerste plaats om verschillende discoursen, idiolecten, sociolecten en ook om dialecten en historische variëteiten van een taal, die Grutman (1997) in zijn werk over de roman in Québec in de negentiende eeuw als ‘hétérolinguisme’ gecategoriseerd heeft. Deze heterolinguïstische verschillen in de tekst komen vaak overeen met verschillen tussen de literaire figuren, doordat de sociale en culturele achtergrond van de betreffende sprekers tot uitdrukking wordt gebracht (Dembeck 2013: 28). Michail Bachtin definieert de roman als een inherent meertalig genre. In zijn werk over Dostojevski onderstreept hij de ‘carnavaleske ambivalentie’ van de roman (Bachtin 1985: 141). De polyfonie die uit deze ambivalentie voortkomt, stelt de eenheid van het subject en elke discursieve eenheid tout court ter discussie, waardoor de ‘ideologische monoloog’ onmogelijk gemaakt wordt (354–355). Het is niet zo dat het idee van de eentaligheid volledig uit de meertaligheidsethiek zou verdwijnen, want uitgaande van de verschillende natuurlijke talen kunnen wezenlijke aspecten van het abstracte taalsysteem belicht worden (Radaelli 2011: 16). 

De eenheid van nationale talen die door standaardisering tot stand gekomen is, wordt ten laatste in de negentiende eeuw als een vorm van symbolische reinheid opgevat. Ze vertegenwoordigen een reinheid die voordien enkel aan de ‘heilige’ talen – Grieks, Latijn, Hebreeuws – voorbehouden was (Dembeck 2013: 23). De geseculariseerde nationale talen hebben een constitutieve culturele functie die nauw met de opvatting van het ‘bezit’ van de moedertaal verbonden is. Johann Gottfried Herders ‘poëtica van de moedertaal’ bijvoorbeeld veronderstelt dat de mens slechts één taal heeft en dat deze taal quasi fysiek bij de moedertaalsprekers hoort. In dit opzicht wordt ervan uitgegaan dat een spreker slechts door zijn moedertaal zijn echte identiteit tot uiting kan brengen, hoewel tegelijkertijd slechts dankzij de moedertaalspreker het wezen van deze taal zichtbaar kan worden (Martyn 2013: 45). 

Tegelijkertijd zijn moedertaal en vreemde taal onlosmakelijk met elkaar verbonden aangezien de vreemde taal de centrale plaats van de moedertaal in de taalhiërarchie van de negentiende eeuw vestigt en er steeds ondergeschikt aan is (44). Goethe argumenteert niet alleen dat dichten alleen in de moedertaal mogelijk en zelfs gewenst is, maar is bovendien van mening dat literatuur, ook in de moedertaal, per se altijd een medium van een vreemde en vervreemde taal is. De verbinding van vreemdheid en eigenheid in de moedertaal wordt tot op de dag van vandaag door veel auteurs beklemtoond, bijvoorbeeld door Herta Müller. In Heimat ist das, was gesprochen wird laat Müller zien hoe juist de ‘eigen’ taal principieel bestaat uit ‘vreemde’ elementen, die je moet omarmen als deel van je talige Heimat: ‘Het schaadt geen enkele moedertaal als haar toevalligheden zichtbaar worden door naar andere talen te kijken. Integendeel, wanneer je je eigen taal vanuit het perspectief van een andere taal bekijkt, wordt […] een ongedwongen liefde mogelijk’1 (Müller 2001: 21). Ook Walter Benjamin accentueert in ‘Die Aufgabe des Übersetzers’ dat pas als men zich bewust is van de contrasten tussen talen ook hun fundamentele onderlinge verwantschap duidelijk wordt. Die verwantschap wordt tot uiting gebracht in de onvolledigheid van alle afzonderlijke talen en de noodzaak om ze te ‘vervolledigen’ door andere talen (Benjamin 1972: 19). 

De representatie van talige verschillen in de literatuur betekent vaak tegelijkertijd de demontage van de taalideologie van de natiestaat en de beklemtoning van talig-culturele grensoverschrijdingen in de tekst. In Kafka. Pour une littérature mineure wijzen Gilles Deleuze en Félix Guattari (1975) erop hoe Franz Kafka als Tsjechische, Duitstalige Jood in zijn literaire teksten ‘vreemde’ taalelementen – Tsjechische, Jiddische – opneemt (Montandon 2002: 245–259; Radaelli 2011: 34). Met de Eerste Wereldoorlog en vervolgens het nationaalsocialisme in Europa wordt in de historische avant-garde de verbinding van nationale taal en collectieve identiteit radicaal in twijfel getrokken. De internationale dadabeweging toont de absurditeit van het nationalisme doordat zij haar performances bewust meertalig organiseert en tegelijkertijd de geveinsde ‘zuiverheid’ en ‘vanzelfsprekendheid’ van nationale talen deconstrueert en ze door een kinderlijk, prerationeel idioom vervangt. Na de Tweede Wereldoorlog voelden vele ballingen en andere slachtoffers van het nationaalsocialisme, zoals Paul Celan, Thomas Mann of Theodor W. Adorno (maar ook na-oorlogse auteurs als Ingeborg Bachmann), de noodzaak zich te rechtvaardigen om verder in het Duits te blijven schrijven. Deze continuering heeft vaak aanleiding gegeven tot een discussie over de eigenschappen van de nationaalsocialistische taal en hoe die de semantiek van het Duits onherroepelijk veranderd heeft. 

In Terézia Mora’s roman Alle Tage krijgt de lezer uit een transnationaal perspectief te zien welke ethische implicaties de oriëntering aan het eentaligheidspostulaat inhoudt. In ballingschap verliest de immigrant Abel Nema, de protagonist van de roman, zijn herinneringen nadat hij wordt aangevallen: ‘Het geheugenverlies is nu een feit, hij herinnert zich niets meer en wanneer men hem zegt wat over hem bekend is, dat zijn naam Abel is, dat hij uit een ander land komt en dat hij vroeger een tiental talen gesproken, vertaald, getolkt heeft, dan schudt hij beleefd excuserend en ongelovig zijn hoofd’2 (Mora 2004: 430). Het fysieke geweld tegen de immigrant leidt niet alleen tot afasie, maar ook tot amnesie. Hij spreekt uiteindelijk enkel nog de landstaal, en die dan in de kortste en eenvoudigste vorm. De prijs die hij betaalt voor de gewelddadige assimilatie is dat hij zijn eigen identiteit, herkomst en meertaligheid vergeet. De ethiek van de meertaligheid wordt op deze manier door de eentaligheid van de assimilatie teniet gedaan (Tatasciore 2009: 137–156). Terézia Mora’s deconstructie van de nationaal-politieke taalideologie toont aan hoe meertaligheid zowel de mogelijkheid tot ontmoeting als tot conflict in zich draagt (vgl. ook Lesch 2013: 423). 

In de postkoloniale literatuur kan de geadopteerde koloniale taal paradoxaal genoeg ook als een idioom van emancipatie en subversie gebruikt worden. Dit ziet men niet alleen in de Britse postkoloniale literatuur, maar het is bijvoorbeeld ook het geval in de Franstalige Maghrebijnse literatuur. De Algerijnse auteur Kateb Yacine (1994: 132) bestempelt het Frans in dit verband als een ‘oorlogsbuit’, als ‘butin de guerre’, om in het Frans aan het Franstalige lezerspubliek expliciet te zeggen dat hij niet Franstalig is. Niet enkel in de postkoloniale literatuur, maar ook in het wetenschappelijk discours van de postkoloniale literatuurtheorie krijgt de hybridisering van de voormalige koloniale taal een belangrijke ethische rol. Zo poogt Gayatri Chakravorty Spivak in haar werken het Engels met het Bengaals te verrijken. Zij vat het op als een ethische verantwoordelijkheid om uit de moedertaal te putten wanneer men in een postkoloniale vreemde taal schrijft, om de ‘doel’-taal door het ethische concept matririn (‘moederschuld’) te hybridiseren (Spivak 2000: 14–15).

De uitgesproken taalreflexiviteit van de meertalige literatuur die gepaard gaat met een bijzonder accent op de fundamentele polysemie van taaluitingen heeft in zoverre een ethische dimensie dat ze de pluriformiteit van het denken en dus ook de vele vormen van het menselijke samenleven kan tonen. In de taalethiek zoals men die bijvoorbeeld bij auteurs als Yoko Tawada of filosofen als Jacques Derrida vindt, wordt de absurditeit van de voorstelling van taal als ‘natuurlijk’ en ‘eigen’ altijd weer beklemtoond. In oppositie tegen het ‘eentaligheidsparadigma’ spreekt Yasemin Yildiz in Beyond the Mother Tongue (2012) van een ‘postmonolingual condition’, die de globalisering van de literatuur karakteriseert. In Le monolinguisme de l’autre (1996) stelt Derrida in het begrip ‘moedertaal’ het verband tussen geboorte en bloed aan de ene kant en taal aan de andere kant ter discussie. Indien het vreemde principieel deel uitmaakt van elke taal, dan is derhalve elke taal al een vertaling op zich (Haverkamp 1997: 9). Dit kan ook geïllustreerd worden aan de hand van een brief van Klaus Mann die hij op 18 februari 1949 uit Amerikaans ballingschap naar Herbert Schlüter schreef. In deze brief schrijft Mann (1991: 603 [18/02/1949]) hoe de Duits-Engelse tweetaligheid zijn oorspronkelijke idee van een levenslang thuis in de moedertaal aan het wankelen bracht: ‘Vroeger had ik één taal waarin ik me heel behendig kon uitdrukken; nu voel ik me gebrekkig in twee talen. In het Engels zal ik me waarschijnlijk wel nooit helemaal thuis voelen zoals dat het geval wasin het Duits, maar dat is nu ook niet meer zo…’3 Ook Eva Hoffman (1989: 106) toont in diezelfde zin in haar roman Lost in Translation hoe onder invloed van de vreemde taal de ‘natuurlijke’ relatie tussen betekenaar en betekenis in de moedertaal opeens niet meer evident lijkt: ‘De woorden die ik nu leer, staan niet voor dingen op dezelfde vanzelfsprekende manier als dat het geval was in mijn moedertaal.’4 De meertaligheid deconstrueert dus de opvatting van oorspronkelijkheid van de eerste taal, zoals dit ook wordt beschreven door Thomas Paul Bonfiglio in diens werk Mother Tongues and Nations (2010). Ook uit pedagogisch perspectief, in de taaldidactiek, kan gewezen worden op de specifieke esthetiek en het ethische belang van de lectuur van meertalige literatuur: ‘Als we een meertalige positie innemen, zien we dat schrijvers specifieke keuzes maken op basis van hun eigen meertaligheid en dat ze geen “fouten” maken omwille van hun meertaligheid.’5 (Olson 2013: 3)

Deze waardering van de talige diversiteit en de beklemtoning van de multilinguale poëtica van transculturele literatuur wordt door Feridun Zaimoglu echter op de korrel genomen. In de inleiding van Kanak Sprak bekritiseert Zaimoglu dat in de receptie van Duits-Turkse literatuur de daarin gebruikte ongrammaticale, onidiomatische ‘tussentaal’ vaak als ethisch-politieke code en oproep tot tolerantie en empathie wordt opgehemeld. Het verlangen van de lezer naar exotische ‘authenticiteit’ en ‘waarachtigheid’ wordt door Zaimoglu (2004: 11) radicaal afgewezen omdat op die manier zijn literaire teksten van hun autonomie worden ontdaan: ‘De “betere Duitsers” voelen zich “geraakt” door deze teksten omdat ze bol staan van valse authenticiteit, hun “een spiegel voorhouden”, en ze bejubelen elke taalfout als een “poëtische verrijking van hun moedertaal”. De Turk wordt een symbool voor gevoeligheid, slordige nostalgie en “exotische” onzin.’6

2 Literatuur, vertaling en ethiek
Niet enkel de literatuur van culturele en linguïstische minderheden articuleert de ethische implicaties van meertaligheid, ook de literaire vertaling geeft in hoge mate aanleiding tot ethische reflecties op deze problematiek. Het verhaal over de bouw van de toren van Babel uit het Oude Testament wordt vaak aangehaald om het theologische belang van de vertaling als overwinning op taalverwarring voor ogen te brengen. De verwarring van de talen na Gods ingreep in Babel leidt volgens Giulia Radaelli (2011: 15) tot de onoverkomelijke noodzaak van het bestaan van nationale talen waardoor in de vertaling geen een-op-eenrelatie meer mogelijk is. Door Babel wordt het natuurlijke Sich-Verstehen-Können van de mensen ongedaan gemaakt. Daardoor kan de mens niet anders dan zich met vertalen bezighouden, omdat de oorspronkelijke, paradijselijke onschuld van de moeiteloze communicatie verloren is gegaan (Lesch 2013: 19). De vertaling is per definitie nooit definitief en vast. Het is de openheid en de instabiliteit van de vertaling die in tegenstelling staat tot dogma en monoloog. Gayatri Chakravorty Spivak (2010: 36) argumenteert dat het in dit globaliseringstijdperk, dat de facto een culturele homogenisering oplegt, de veelheid aan talen en hun vertaling is die de uniformiteit van het denken tegenwerkt en bij uitstek het universeel-menselijke in zijn verscheidenheid tot uitdrukking brengt: ‘In de globale context is de Toren van Babel ons vluchtoord.’7

De desoriëntering van de lezer en diens confrontatie met het vreemde, die door de vertaler teweeggebracht wordt, staan van Friedrich Schleiermacher en Antoine Berman tot Lawrence Venuti in het teken van ethische reflecties. De ervaring en het contact met de vreemde taal worden normatief geladen wanneer vooropgesteld wordt dat een goede vertaling zich van etnocentrisme distantieert, zich tegen machtsasymmetrieën verzet en auteur en lezer met elkaar in verbinding brengt. In deze bemiddelende positie neemt de vertaler de maatschappelijke en politieke opdracht op zich om in de vertaling zelf ethisch zichtbaar te worden (Stolze 2003: 126). Het zichtbaar maken van de vertaler is dan ook, zoals Venuti in The Translator’s Invisibility (1995) argumenteert, een zichtbaar maken van talige en culturele differentie (Giusti 2010: 189–190). De ethische relevantie van de spanning tussen zichtbaarheid en onzichtbaarheid van de vertaler betekent tegelijkertijd ook een spanning tussen het weergeven van identiteit en niet-identiteit tussen culturen (Haverkamp 1997: 7). 

Het ethische moment van de vertaling bestaat alleszins in de erkenning en in de opname van de ander(e) als een ander (vgl. Godard 2001: 54). De vertaling wordt op deze manier een ethische daad die een beweging van de andere als alter ego tot een ‘soi-même comme un autre’ (Ricœur 1990) mogelijk maakt. Susan Sontag is van mening dat net de literaire vertaling het medium par excellence is waarin deze beweging gerealiseerd kan worden: ‘het literair vertalen is, denk ik, een fundamenteel ethische taak die de rol van de literatuur zelf weerspiegelt en reproduceert, namelijk het uitdiepen van gevoelens van sympathie; de ontwikkeling van hart en geest; het creëren van innerlijkheid; de bevestiging en verdieping van het bewustzijn […] dat er wel degelijk andere mensen bestaan, andere mensen dan wijzelf’8 (Sontag 2003: 8). 

Het geloof in de principiële vertaalbaarheid van een tekst wijst volgens Umberto Eco in La ricerca della lingua perfetta nella cultura europea (1993) ook op de overtuiging dat de mens de grondbeginselen van een oorspronkelijke meertaligheid, van een ‘perfecte taal’ op het spoor kan komen. De vertaaldimensie van het tussentalige kan volgens Georg Mein beschreven worden als een ‘ethische houding’, die vasthoudt aan de principiële lacune tussen de talen (Mein 2013: 90). Deze ethische houding beziet het vreemde niet vanuit het eigene, maar staat open voor de taal van de ander(e). Een ethiek van de vertaling kan volgens Mein daarom ook als een ethiek van de deconstructie opgevat worden, want het is de deconstructie die het onbenoembare van de alteriteit niet afwijst (90–91).

Ook in Antoine Bermans L’Épreuve de l’étranger (1984) wordt een vertaalethiek ontwikkeld. Berman steunt in zijn werk over vertaling in de Duitse romantiek op Friedrich Schleiermachers Über die verschiedenen Methoden des Übersetzensom een niet-etnocentrische vertaaltheorie te ontwikkelen (Weissmann 2014: 87). Refererend aan Schleiermacher pleit hij voor een talige en culturele hybridisering zonder daarbij de paradox van de definitie van het nationale door de ervaring van het vreemde uit het oog te verliezen: de ervaring van het vreemde, zo luidt het bij Schleiermacher, dient om ‘het eigene in te oefenen’. De tekst van Schleiermacher is gebaseerd op het romantische model van de culturele vreemdheid en heeft tot doel om een holistische, Duitse nationale literatuur als katalysator voor een talig-culturele verzoening aan te moedigen. Voor Berman is vertaling zowel een noodzaak alsook een gevaar voor elke cultuur: het overleven van elke cultuur afhankelijk van een compromis tussen het vreemde en het eigene (89–91). Het compromis tussen beide polen is essentieel voor de vertaling. Volgens Berman is het ‘de essentie van de vertaling […] om openheid, dialoog, vermenging, decentrering te zijn. Als ze niet in relatie met iets anders wordt gezet, is ze niets’9 (Berman 1984: 16).

In The Scandals of Translation. Towards an ethics of difference is Lawrence Venuti het eens met Bermans ethische kijk op vertaling: ‘Ik volg Berman […]. Een goede vertaling demystifieert: ze toont in haar eigen taal de vreemdheid van de vreemde tekst’10 (Venuti 1998: 11). De vervreemdende vertaling zou de autonomie van de vreemde tekst zichtbaar maken: ‘Deze vertaalethiek voorkomt minder de assimilatie van de vreemde tekst dan dat ze het autonome bestaan van deze tekst achter – maar door middel van – het assimilerende proces van de vertaling tot uitdrukking brengt’11 (ibid.). Anthony Pym slaat een brug van de ethisch-tekstuele betekenis van de vertaling naar de ethisch betekenisvolle rol van de vertaler. Zijn werk Pour une éthique du traducteur ziet hij als ‘hommage’ aan Antoine Berman (Pym 1997: 11). Aan de basis van de vervreemdende vertaling ligt volgens Venuti een ‘metafysica van het vreemde’, die de ‘gastvrijheid’ van het vreemde in het eigene als principe hanteert (Venuti 2012: 187). De metafysische doelstelling van de vertaling probeert ‘in een messiaans elan naar het ware woord’12 de begrensdheid van talen te overstijgen (Berman 1984: 23). 

De vertaling leidt zo tot discussies die het zuiver talige overstijgen en oog hebben voor kwesties in de context van metafysica en messianisme. De ‘vertaling’ als concept wordt zo een metafoor om ideeën, opvattingen, normen en waarden te communiceren. Doris Bachmann-Medick spreekt in het kader van een ‘translational turn’ in de cultuurwetenschappen van ‘cultuur’ als een voortdurend ‘proces van vertaling […] in de zin van een nieuw ruimtelijk paradigma van “Über-Setzung”’13 (Bachmann-Medick 2006: 247). Deze breed opgevatte ruimtelijke metafoor van culturele ‘over-zetting’ is onlosmakelijk verbonden met de ‘decentrering’ van het bekende. De decentrering van het eigene en de openheid tegenover het vreemde is uiteindelijk ook fundamenteel voor het adequaat begrijpen van de talige vervreemding in de moderne literatuur, waarin precies die deconstructie van monologie en identiteitsdenken in het middelpunt staat. Volgens Peter V. Zima worden in de moderne literatuur ‘open antinomie, ambiguïteit en singulariteit tegen de systematische integratie’14 tot uitdrukking gebracht (Zima 1989: 348). De literatuur van de moderniteit – zoals die van bijvoorbeeld Kafka, Proust of Musil – ziet zichzelf als tekstuele structuur van het andere, in een eigen taal van de andere (Heimböckel 2013: 143–144). De scepsis tegenover de taal, die in de moderniteit tot uiting wordt gebracht, is met een subjectcrisis verbonden. De moderne literatuur vervreemdt het vertrouwde, geen taal blijft in de moderniteit hetzelfde, net zomin als het subject zelf, dat de mogelijkheid heeft verloren zich als autonoom en holistisch te definiëren. 

Het mogelijk maken van een ‘gemeenschap’ is tegelijkertijd ook een voorwaarde van een collectieve ‘gastvrijheid’ in de taal die Ricœur in zijn ethisch georiënteerde vertaaltheorie centraal stelt. Richard Kearney beklemtoont in zijn inleiding van de Engelse vertaling van Sur la traduction dat Paul Ricœur vertaling als ‘interlinguistic hospitality’ concipieert (Kearney 2006: xx). Ricœur is van mening dat het toekomstige politieke ethos van de Europese en zelfs van de wereldpolitiek op een uitwisseling van gemeenschappelijke herinneringen en vertellingen tussen de verschillende naties gebaseerd zou moeten zijn. Verzoening zou immers enkel dan kunnen plaatsvinden wanneer we de eigen wonden, collectieve traumata, in de taal van de vreemde alsook de wonden van de vreemden in onze eigen taal vertalen. De collectieve traumata van twee wereldoorlogen leidden in de tweede helft van de twintigste eeuw tot een bewustwording van de noodzaak van Europese verzoening en ten slotte tot het ontstaan van de Europese Unie. Het gemeenschappelijke Europese politieke project is op een talige verstandhouding gebaseerd die deel uitmaakt van een breder discours over rechtvaardigheid (vgl. Balibar 2001: 316–317; Toledo 2009: 171). De ethische relatie van vertaling en gerechtigheid wordt ook door James Boyd White in Justice as Translation beklemtoond: ‘We zien voor het eerst de gelijkenis tussen vertaling en gerechtigheid op het ogenblik dat we inzien dat ze alle twee spreken over juiste verhoudingen en wel op twee manieren tegelijkertijd: verhoudingen met talen en verhoudingen met mensen’15 (White 1994: 233).

Refererend aan Émile Benveniste in Le vocabulaire des institutions indo-européennes (1969) wijst Paul Ricœur erop dat de begrippen hospes (gastheer) und hostis (vreemde) etymologisch met elkaar verwant zijn (Ricœur 2004: 19–20). De oerscène van alle gastvrijheid bestaat erin dat twee vreemden die elkaar ontmoeten met elkaar in dialoog moeten gaan om zo te beoordelen of iemand met vriendelijke of vijandelijke bedoelingen komt. Dat brengt onvermijdelijk het vertalen als zuiver ethische eis in het spel. Daardoor kan Ricœur ondanks de moeilijke taak van de vertaler als traduttore traditorezeggen dat de eigenheid van het vertalen in de ‘hospitalité langagière’ ligt (Ricœur 2001: 136). De talige gastvrijheid van het vertalen moet in dit verband als een ethische handeling begrepen worden: het woord van de ander(e) wordt ‘bewoond’, net zoals het woord van de ander(e) ‘thuis’ wordt ontvangen (Ost 2009: 293–295). De vertaling opent een symbolische ruimte waarin de mogelijkheid van een symbiose van het eigene met het andere in het vooruitzicht wordt gesteld, meer dan de voorstelling van de ander(e) als alter ego. De vertaling neemt die verantwoordelijkheid op zich doordat ze het woord van de ander(e) beantwoordt.

3 Ethiek van de meertaligheid
Spreken van een specifieke ethiek van de meertaligheid is geen evidentie, want de veelheid aan natuurlijke talen betekent niet automatisch een normatief probleem (Lesch 2013: 16). Meertaligheid kun je namelijk ook gewoon als ‘een feit ter kennis nemen, zonder het te verbinden met om het even welke waardeoordelen en aspecten van het goede leven of rechtvaardigheid’16 (20). Desalniettemin verheft François Ost in Traduire. Défense et illustration du multilinguisme een ethiek van de meertaligheid tot de standaard van een rechtvaardige maatschappij. Deze ethiek ziet hij als een derde weg tussen een universele taal en de eentaligheid van de ander(e) (Ost 2009: 289). De discussie over meertaligheid heeft dus een duidelijke ethische dimensie. Men wordt immers in een specifieke familiale, economische, politieke en nationale context geboren die de talige ontwikkeling en de toekomst van het individu en van de gemeenschap meebepaalt. De talige habitus van de spreker omvat zowel technische als sociale competenties die niet van elkaar gescheiden kunnen worden. Deze competenties bepalen de taalvaardigheid en de sociale vaardigheid om zich op een bepaalde, maatschappelijk wenselijke manier uit te drukken. In dit licht is de talige competentie als basis van talige communicatie ook steeds verbonden met machtskwesties. 

Hieruit volgt dat taal en meertaligheid relevante thema’s zijn geworden voor theorieën over rechtvaardigheid die over de compensatie van ongelijkheden uitspraken doen. Zo stelt bijvoorbeeld Philippe Van Parijs in Linguistic Justice for Europe and the World (2011) provocatief voor om dominante taalgemeenschappen – in de eerste plaats Engelstalige landen – een ‘taalbelasting’ te laten betalen om zo de vertalingen uit en in minder grote talen te financieren, want vertaalprestaties zijn aan vaktechnische competenties en financiële middelen gebonden die ongelijk verdeeld zijn (vgl. ook Lesch 2013: 26). Een ethisch verantwoorde organisatie van talige diversiteit wordt met betrekking tot de dominantie van het Engels als globale lingua franca door Van Parijs dan ook centraal gesteld (23). De formulering van een ethiek van de meertaligheid brengt een voorkeur voor communicatiesituaties tot uitdrukking waarin men verschillende perspectieven kan innemen om zo de zienswijze van de andere gespreksdeelnemers te begrijpen (21). 

Om de ander(e) te begrijpen, moet men zich openstellen voor de soevereiniteit van die ander(e), en dit begrip is altijd gemedieerd door taal, die op haar beurt steeds de horizon en de grens van een hermeneutische ervaring betekent (Stolze 2003: 71). De gelijkwaardigheid van alle gesprekspartners, de erkenning van de ander(e) en het perspectief van gedeelde normen en waarden, waarover een consensus bereikt moet worden, gelden als ethische basisvoorwaarde voor de meertalige communicatie in de literatuur. De impliciete relatie van meertaligheid en rechtsstatelijkheid onderstreept ook Walter Lesch expliciet. Een ethiek van de meertaligheid is volgens hem ‘een passioneel pleidooi voor de duurzaamheid van de principes van de rechtsstaat en de liberale democratie zonder zich terug te trekken in elitaire cultuurvormen’17 (Lesch 2013: 28). 

Elke ethiek van de meertaligheid is echter fundamenteel aporetisch. Het principiële respect voor talige diversiteit staat in tegenspraak tot de ethische doelstelling van communicatieve verstaanbaarheid. Het is vanuit dit ethisch perspectief enerzijds noodzakelijk om het idee van de oorspronkelijkheid, de authenticiteit en het primaat van de moedertaal te deconstrueren aangezien ze de opening voor de ander(e) en zijn taligheid verhinderen; anderzijds is het noodzakelijk om de visie te ondersteunen dat de moedertaal een belangrijke politieke en gemeenschapsvormende functie kan hebben aangezien dit discours een emancipatorische kracht heeft en probeert om maatschappelijke verschillen te doen verdwijnen. Zo maakt Danièle Sallenave in À quoi sert la littérature? erop attent dat in Frankrijk een zo correct mogelijke beheersing van de Franse standaardtaal door alle bevolkingsgroepen een ethisch hoofddoel van de republiek is dat iedereen gelijke kansen zou moeten bieden: ‘Taal is een wapen. Het is misdadig om het diegenen te ontnemen die er het meeste behoefte aan hebben’18 (Sallenave 1997: 48). 

Deze emancipatorische blik op de nationale taal geldt ook – hoewel ex negativo – voor het hele Arabische taalgebied, waar de inwoners meestal van mening zijn dat zij geen echte moedertaal hebben. De Nederlands-Marokkaanse auteur Fouad Laroui bijvoorbeeld beklemtoont dat het klassieke Arabisch net zomin als het Frans eigenlijk een taal van de Marokkaanse natie is. Hieruit volgt ook de moeilijkheid om een Marokkaanse nationale literatuur te promoten: ‘De Marokkaanse schrijver gebruikt de taal van de ander(e) of de taal van de anderen; het is hoe dan ook een onmogelijke opgave’19 (Laroui 2015: 43). Deze ‘onmogelijke opgave’ kan in de postkoloniale literatuur echter gecompenseerd worden door ‘de taal van de ander(e)’ te gebruiken en te subverteren. In een interview zegt de Frans-Algerijnse auteur Malika Mokeddem in dit verband dat de Arabische woorden in haar Franse teksten een politieke betekenis hebben aangezien zij door de hybridisering van het Arabisch het Frans wil ‘koloniseren’ (Mokeddem in Helm 2001: 29). 

Zoals bij Mokeddem is de meertaligheid in de literatuur vaak een teken voor een hoge taalreflexiviteit, voor een kritische omgang met taal die de contingentie van zowel taalpolitiek als talige regelsystemen belicht (Radaelli 2011: 38). Door de arbitrariteit, de referentieloosheid en de ideologische grondstructuur van taaltekens te accentueren, wordt het idee gedeconstrueerd dat een nationale standaardtaal natuurlijk en vanzelfsprekend zou zijn of dat je een taal zou kunnen ‘bezitten’. De taal komt altijd al van de ander(e), wat er uiteindelijk toe leidt dat het verschil tussen moedertaal en vreemde taal in de meertalige literatuur principieel wordt gerelativeerd (Heimböckel 2013: 142). 

4 Coda
De vertaling als analytische categorie, theoretisch concept en talige praktijk krijgt in de discussie over meertaligheid en ethiek een bijzondere betekenis. De vertaling als medium van interculturele communicatie en ook als deconstructie van de nationale ideologie van de moedertaal heeft een prominente rol in de formulering van een ethiek van de meertaligheid. Tegen de achtergrond van de vele verschillende leefwerelden in een tijdperk van globalisering is een discussie over vertaalbaarheid en onvertaalbaarheid een ‘onmogelijke noodzakelijkheid’ (Martyn 1995) waarvan de aporie door twee aspecten wordt belicht. Aan de ene kant moet vertaling communicatie mogelijk maken, zoals bijvoorbeeld Albrecht Neubert beklemtoont: ‘[H]et is als communicatieobjecten dat teksten – alle teksten – vertaald kunnen worden. Alle vertalingen zijn in deze zin communicatieve handelingen’20 (Neubert 2003: 71). Aan de andere kant zorgt de vertaling ervoor dat de principiële onmogelijkheid van een eenduidige verhouding tussen bron- en doelcultuur duidelijk wordt en zodoende ook de uniciteit en de vreemdheid van iedere taal op zich tot uitdrukking wordt gebracht. De meertalige literatuur en de literaire vertaling hebben tegen deze achtergrond gemeenschappelijk dat ze de spanning tussen culturele en linguïstische identiteit en niet-identiteit weergeven. De reflectie op deze spanning staat in het middelpunt van elke ethiek van de meertaligheid.

 

Noten
1 ‘Es tut keiner Muttersprache weh, wenn ihre Zufälligkeiten im Geschau anderer Sprachen sichtbar werden. Im Gegenteil, die eigene Sprache vor die Augen einer anderen zu halten, führt zu […] einer unangestrengten Liebe.’
2 ‘Die Amnesie hat sich bestätigt, er erinnert sich an nichts mehr, wenn man ihm sagt, was man über ihn weiß, sein Name sei Abel Nema, er sei aus dem und dem Land gekommen, und habe einst ein Dutzend Sprachen gesprochen, übersetzt, gedolmetscht, schüttelt er höflichverzeihend-ungläubig den Kopf.’
3 ‘Damals hatte ich eine Sprache, in der ich mich recht flink auszudrücken vermochte; jetzt stocke ich in zwei Zungen. Im Englischen werde ich wohl nie ganz so zuhause sein, wie ich es im Deutschen war – aber wohl nicht mehr bin…’
4 ‘The words I learn now don’t stand for things in the same unquestioned way they did in my mother tongue.’
5 ‘When we adopt a multilingual orientation, we view writers as making distinct choices based on their multilingual status, rather than making “mistakes” because of their multilingual status.’
6 ‘Die “besseren Deutschen” sind von diesen Ergüssen “betroffen”, weil sie vor falscher Authentizität triefen, ihnen “den Spiegel vorhalten”, und feiern jeden sprachlichen Schnitzer als “poetische Bereicherung ihrer Mutterzunge”. Der Türke wird zum Inbegriff für Gefühl, einer schlampigen Nostalgie und eines faulen “exotischen” Zaubers.’
7 ‘In the global context, the Tower of Babel is our refuge.’
8 ‘literary translation, I think, is pre-eminently an ethical task, and one that mirrors and duplicates the role of literature itself, which is to extend our sympathies; to educate the heart and mind; to create inwardness; to secure and deepen the awareness […] that other people, people different from us, really do exist.’
9 ‘l’essence de la traduction […] dʼêtre ouverture, dialogue, métissage, décentrement. Elle est mise en rapport, ou elle nʼest rien.’
10 ‘I follow Berman […]. Good translation is demystifying: it manifests in its own language the foreignness of the foreign text.’
11 ‘This translation ethics does not so much prevent the assimilation of the foreign text as aim to signify the autonomous existence of that text behind (yet by means of) the assimilative process of the translation.’
12 ‘dans un élan messianique vers la parole vraie’.
13 ‘Prozess der Übersetzung […] im Sinne eines neuen räumlichen Paradigmas von Über-Setzung’.
14 ‘die offene Antinomie, die Ambiguität und das Singuläre gegen die systematische Integration’.
15 ‘Translation and justice first meet at the point where we recognize that they are both ways of talking about right relations, and of two kinds simultaneously: relations with languages, relations with people.’
16 ‘ein Faktum zur Kenntnis nehmen, ohne es mit irgendwelchen Werturteilen und Dimensionen des guten Lebens oder der Gerechtigkeit zu verknüpfen’.
17 ‘ein leidenschaftliches Plädoyer für die Zukunftsfähigkeit rechtsstaatlicher Verhältnisse und liberaler Demokratie und gerade nicht ein Rückzug in eine elitäre Sphäre von Kultur’.
18 ‘La langue est une arme. Il est criminel d’en priver ceux qui en ont le plus besoin.’
19 ‘The Moroccan writer uses the language of the Other or the language of others: either way, it’s mission impossible.’
20 ‘[I]t is as objects of communication that texts, any text, can be subjected to translation. All translations, in this sense, are communicative acts.’
 

Bibliografie
Bachmann-Medick, Doris. 2006. Cultural Turns. Neuorientierungen in den Kulturwissenschaften. Reinbek bei Hamburg: Rowohlt.

Bachtin, Michail. 1985. Probleme der Poetik Dostoevkijs. Aus dem Russischen von Adelheid Schramm. Frankfurt am Main: Ullstein. 

Balibar, Étienne. 2001. Nous, citoyens d’Europe? Les frontières, l’État, le people. Paris: La Découverte.

Benjamin, Walter. 1972. ‘Die Aufgabe des Übersetzers’, in: id., Gesammelte Schriften, 4:1. Ed. Rolf Tiedemann/Hermann Schweppenhäuser. Frankfurt am Main: Suhrkamp, p. 9–22.

Berman, Antoine. 1984. L’Épreuve de l’étranger. Culture et traduction dans l’Allemagne romantique. Paris: Gallimard.

Bonfiglio, Thomas Paul. 2010. Mother Tongues and Nations. The Invention of the Native Speaker. New York: De Gruyter.

Deleuze, Gilles, & Félix Guattari. 1975. Kafka. Pour une littérature mineure, Paris: Minuit.

Dembeck, Till. 2013. ‘Für eine Philologie der Mehrsprachigkeit. Zur Einführung’, in: id. & Georg Mein (eds.), Philologie und Mehrsprachigkeit. Heidelberg: Winter Universitätsverlag, p. 9–38.

Derrida, Jacques. 1996. Le monolinguisme de l’autre ou la prothèse d’origine. Paris: Galilée.

Eco, Umberto. 1993. La ricerca della lingua perfetta nella cultura europea. Roma/Bari: Edizione Laterza.

Giusti, Simone, 2010. ‘Que viva letteratura! Per une nuova alleanza tra educazione interculturale e letteratura italiana’, in: Massimo Vedovelli e.a. (eds.), Il plurilinguismo come risorsa etica e cognitiva. Perugia: Guerra Edizioni, p. 171–195.

Godard, Barbara. 2001. ‘L’Éthique du traduire: Antoine Berman et le “virage éthique” en traduction’, TTR: traduction, terminologie, rédaction, 14:2, p. 49–82.

Grutman, Rainier. 1997. Des langues qui résonnent. L’hétérolinguisme au xixe siècle québécois. Montréal: Fides.

Grutman, Rainier. 2011. ‘Multilingualism’, in: Mona Baker & Gabriela Saldanha (eds.), Routledge Encyclopaedia of Translation Studies. London/New York: Routledge, p. 182–185.

Haverkamp, Anselm. 1997. ‘Zwischen den Sprachen. Einleitung’, in: id. (ed.), Die Sprache des Anderen. Übersetzungspolitik zwischen den Kulturen. Frankfurt am Main: Fischer, p. 7–12.

Heimböckel, Dieter. 2013. ‘Einsprachigkeit – Sprachkritik – Mehrsprachigkeit’, in: Till Dembeck & Georg Mein (eds.), Philologie und Mehrsprachigkeit. Heidelberg: Winter Universitätsverlag, p. 135–156.

Helm, Yolande Aline. 2001. Malika Mokeddem envers et contre tout. Paris: L’Harmattan.

Hoffman, Eva. 1989. Lost in Translation. A Life in a New Language. New York: Penguin Books.

Kearney, Richard. 2006. ‘Introduction: Ricœur’s philosophy of translation’, in: Paul Ricœur, On Translation. Translated by Eileen Brennan. London/New York: Routledge, p. vii–xx.

Laroui, Fouad. 2014. ‘A Case of “Fake Monolingualism”: Morocco, Diglossia and the Writer’, in: Liesbeth Minnaard & Till Dembeck (eds.), Challenging the Myth of Monolingualism. Amsterdam: Rodopi, p. 39–46.

Lesch, Walter. 2013. Übersetzungen. Grenzgänge zwischen philosophischer und theologischer Ethik. Studien zur theologischen Ethik. Freiburg: Academic Press Fribourg.

Mann, Klaus. 1991. Briefe und Antworten 1922–1949. Ed. Martin Gregor-Dellin. Reinbek bei Hamburg: Rowohlt.

Martyn, David. 1995. ‘Unmögliche Notwendigkeit (Die Ethik des Lesens)’, in: Jürgen Fohrmann & Harro Müller (eds.), Literaturwissenschaft. München: Wilhelm Fink, p. 311–329.

Martyn, David. 2013. ‘Es gab keine Mehrsprachigkeit, bevor es nicht Einsprachigkeit gab. Ansätze zu einer Archäologie der Sprachigkeit (Herder, Luther, Tawada)’, in: Till Dembeck & Georg Mein (eds.), Philologie und Mehrsprachigkeit. Heidelberg: Winter Universitätsverlag, p. 39–51.

Mein, Georg. 2013. ‘“Ist mir doch fast – als sprächen die Vöglein zu mir”. Zur Ethik der Übersetzung’, in: Till Dembeck & Georg Mein (eds.), Philologie und Mehrsprachigkeit. Heidelberg: Winter Universitätsverlag, p. 79–95.

Montandon, Alain. 2002. Désirs d’hospitalité. De Homère à Kafka. Paris: Presses Universitaires de France.

Mora, Terézia. 2004. Alle Tage. München: btb Verlag.

Müller, Herta. 2001. Heimat ist das, was gesprochen wird. Rede an die Abiturienten des Jahrgangs 2001. Blieskastel: Gollenstein. 

Neubert, Albrecht. 2003. ‘Some of Peter Newmark’s Translation Categories Revisited’, in: Gunilla Anderman & Margaret Rogers (eds.), Translation Today: Trends and Perspectives. Clevedon: Multilingual Matters, p. 68–75. 

Olson, Bobbi. 2013. ‘Rethinking our Work with Multilingual Writers: The Ethics of Language Teaching in the Writing Center’, Praxis, 10:2, p. 1–6.

Ost, François. 2009. Traduire. Défense et illustration du multilinguisme. Paris: Fayard.

Pasewalck, Silke. 2013. ‘“Als lebte ich in einem no man’s land, mit Verlaß nur auf die Sprache”. Zu Ilma Rakusas Poetik der Mehrsprachigkeit’, in: Till Dembeck & Georg Mein Dembeck (eds.), Philologie und Mehrsprachigkeit. Heidelberg: Winter Universitätsverlag, p. 381–400. 

Pym, Anthony. 1997. Pour une éthique du traducteur. Arras/Ottawa: Artois Presses Université/Presses de l’Université d’Ottawa.

Radaelli, Giulia. 2011. Literarische Mehrsprachigkeit. Sprachwechsel bei Elias Canetti und Ingeborg Bachmann. Berlin: Akademie-Verlag.

Ricœur, Paul. 1990. Soi-même comme un autre. Paris: Seuil.

Ricœur, Paul. 2001. ‘Le paradigme de la traduction’, in: id., Le juste, 2. Paris: Éditions Esprit, p. 120–140.

Ricœur, Paul. 2004. Sur la traduction, Paris: Bayard. 

Sallenave, Danièle. 1997. À quoi sert la littérature? Entretien avec Philippe Petit. Paris: Textuel.

Sepp, Arvi. 2017. ‘Ethik der Mehrsprachigkeit’, in: Till Dembeck & Rolf Parr (eds.), Literatur und Mehrsprachigkeit. Ein Handbuch. Tübingen: Narr. [in voorbereiding]

Sontag, Susan. 2003. ‘The World as India. The St. Jerome Lecture on Literary Translation’. http://www.susansontag.com/prize/onTranslation.shtml [Geraadpleegd op 10 april 2017.]

Spivak, Gayatri Chakravorty. 2000. ‘Translation as Culture’, Parallax, 6:1, p. 13–24.

Spivak, Gayatri Chakravorty, 2010. ‘Translating in a World of Languages’, in: Profession 2010. New York: The Modern Language Association of America MLA, p. 35–43. 

Stolze, Radegundis. 2003. Hermeneutik und Translation. Tübingen: Günter Narr.

Tatasciore, Claudia. 2009. Con la lingua, contro la lingua. Sulla scrittura di Terézia Mora, 2. Roma: Aracne editrice. 

Toledo, Camille de. 2009. Le Hêtre et le Bouleau. Essai sur la tristesse européenne. Paris: Seuil.

Van Parijs, Philippe. 2001. Linguistic Justice for Europe and the World. Oxford/New York: Oxford University Press.

Venuti, Lawrence. 1995. The Translator’s Invisibility: A History of Translation. London/New York: Routledge.

Venuti, Lawrence. 1998. The Scandals of Translation: Towards an Ethics of Difference. London/New York: Routledge.

Venuti, Lawrence. 2012. Translation Changes Everything. Theory and Practice. London/New York: Routledge.

Weissmann, Dirk. 2014. ‘Erfahrung des Fremden als Einübung des Eigenen? Antoine Berman als Leser Schleiermachers – ein rezeptionsgeschichtlicher Aufriss’, Weimarer Beiträge, 60:1, p. 82–98.

White, James Boyd. 1994. Justice as Translation. An Essay in Cultural and Legal Criticism. Chicago/London: The University of Chicago Press. 

Yacine, Kateb. 1994. Le Poète comme un boxeur, entretiens 1958-1989, réunis et présentés par Gilles Carpentier. Paris: Seuil.

Yildiz, Yasemin. 2012. Beyond the Mother Tongue. The Postmonolingual Condition. New York: Fordham University Press. 

Zaimoglu, Feridun. 2004. Kanak sprak. 24 Mißtöne vom Rande der Gesellschaft. Hamburg: Rotbuch Verlag.

Zima, Peter V. 1989. Ideologie und Theorie. Eine Diskurskritik. Tübingen: Francke.