Vertaalangst is me vreemd. Waarom zou ik, als schrijver, anders vertalen? Voor de boterham hoef ik het niet te doen. Ik vertaal uitsluitend werk van dichters en prozaschrijvers met wie ik een artistieke verwantschap ervaar, die ik enigszins meen te kennen en nog beter wil leren verstaan. En is vertalen niet een intense manier van lezen? Dan dus ook een intense vorm van leesplezier. En tegelijkertijd van maakplezier. Wat wil ik meer!
Maar vertalen is natuurlijk ook altijd vervormen, het kan niet anders. Noem het artistiek egocentrisme, maar mede door dat onvermijdelijke vervormen, vorm ik zulke teksten tevens om tot geïntegreerde onderdelen van mijn eigen schrijverschap, dat wil zeggen, tot het voor de buitenwereld allerminst noodzakelijk zichtbare areaal of reservaat van talen en teksten waarmee en waartussen ik leef, die ik me toe-eigen en die zich mij toe-eigenen.
Dat wil echter geenszins zeggen dat ik bij dat vertalen fouten mag maken, zelfs al weet ik uit ervaring dat het maken van fouten eveneens praktisch onvermijdelijk is. Maar ook het zo goed mogelijk proberen te voorkomen van evidente vertaalfouten heeft nog niets met angst te maken. Wel iets met onmisbare concentratie en spanning in combinatie met het besef dat niemand géén fouten maakt. De fout die bij een vertaler onherroepelijk tot het maken van andere fouten leidt is deze, lijkt me, dat hij niet probeert zich gelijkwaardig te maken maar zich ondergeschikt opstelt en devoot op zijn knieën zit voor de schrijver en de brontekst.
Ook schrijvers, ja, ook ‘grote’, maken trouwens fouten en dienen daarop te worden gecheckt. Mag je die als beëdigde tolk verbeteren? Nee. Moet je die als vertaler corrigeren? Ja, daar moet je niet bang voor zijn, integendeel. Stel je voor, iets van de volgens jou grote schrijver K of N nog een tikkeltje beter kunnen maken!
Als voorbeeld een meteorologische fout meteen in de eerste alinea van een roman. Schrijvers kunnen ook opzettelijk fouten (laten) maken; wanneer Nabokov in Lolita Humbert Humbert het over ‘hummingbirds’ (kolibries) laat hebben, moet je dat niet met ‘pijlstaarten’ willen vertalen omdat de auteur zelf een vlinderkundige was. Maar van dat soort opzettelijkheid is in dit voorbeeld geen sprake. Het gaat om beschutting op het strand ‘gegen den ablandigen Augustwind, der […] über die […] Wellenlinie heranweht’. Een tolk zou dat zo letterlijk mogelijk (moeten) vertalen, bijvoorbeeld met: ‘tegen de aflandige augustuswind, die […] op de […] lijn van de golven aanwaait’. Maar als literair vertaler kun je zoiets toch onmogelijk zonder redactionele ingreep laten passeren? Overigens gaat het in dit praktijkvoorbeeld in feite om exact het tegenovergestelde: de brontekst met de gebrekkige weerkunde is een Nederlandstalige roman en de Duitse vertaalster laat de wind ongemoeid dezelfde foutieve kant op waaien. Dat kan ze natuurlijk in plaats van uit devotie uit domheid doen, maar domheid en devotie worden vaak hand in hand gesignaleerd.
Nee, vertaalangst is me vreemd. Geheel anders staat het met publiceerangst. Wat voor mijn eigen poëzie en proza opgaat, geldt ook voor mijn vertalingen van andermans werk: waarom me in hemelsnaam (andermaal) vrijwillig uitleveren? Nogmaals, voor de boterham hoef ik het niet te doen. Ook niet als auteur. Dat gegeven zou me een grote vrijheid en vrijmoedigheid moeten schenken, zou je denken. Niets echter is minder het geval. Maar er lijkt geen ontkomen aan. Een gedichtenverzameling, een roman vraagt als het ware uit zichzelf om te worden losgelaten in de wereld opdat hij in zijn bestaan op eigen benen bevestigd kan worden. Bestaat er een soort aaseters dat zelf een vitaal wezen opjaagt en doodt ter opwekking van zijn eetlust door kadavergeur? Ja, die soort is een bepaald mensensoort, onder meer nogal veelvoorkomend onder al dan niet academisch opererende literatuurbeschouwers.
Ik zou u flagrante voorbeelden kunnen geven van hoe ik boeken van mezelf in korte tijd na hun prille verschijning publiekelijk tot onwelriekend karkas gereduceerd heb zien worden en hoe ik daar zelf dagenlang figuurlijk onthand en letterlijk misselijk van heb mogen zijn. Maar daar stonden toch ook vaak juist positieve reacties tegenover, zult u misschien zeggen. Hebt u weleens iemand die echt misselijk was een doos met het lekkerste uit het assortiment van patisserie Holtkamp voorgezet?
Maar laat ik me beperken tot de publicatie van vertaald werk in boekvorm. Op zich aanzienlijk minder persoonlijk confronterend, zou je denken; je hebt er weliswaar veel tijd, energie en gedrevenheid in gestopt, maar uiteindelijk gaat de aandacht naar het werk van geheel iemand anders. Maar juist dat ‘iemand anders’ betekent vaak dat spoedig zelf- of academisch benoemde experts om de uitgave cirkelen en erop neerstrijken, kenners van de taal waaruit werd vertaald, kenners van werk en leven van de auteur van wie het oorspronkelijke werk is, specialisten… En die specialisten willen meestal bewijzen dat zij de ware kenners zijn, door te gaan trekken en plukken aan wat in hun ogen niet door een kenner is afgeleverd, maar wat onrechtmatig van hen is ontvreemd, als was het een door henzelf persoonlijk verworven eigendom. En inderdaad, als schrijver en als vertaler ben ik geen expert. Eenkennig ben ik in mijn bewondering en waardering van andermans werk evenmin en wellicht daardoor ben ik allerminst een ware kenner van welk oeuvre en leven dan ook van door mij hogelijk gewaardeerde kunstenaars. Gebrek aan tijd, in combinatie met ongeduld bovendien, aandacht voor eigen werk en allerlei andere zaken. Noem me een dilettant, in de goede betekenis van het woord: een liefhebber. Maar in de ogen van specialisten ben of voel ik me algauw een leek of hobbyist.
Afgezien van het vaak voorkomende vervelende verschijnsel dat de specialist zich meer zelf vóór het vertaalde werk breed maakt dan dat hij ertoe bijdraagt de deur ertoe verder te openen, hoeft het nog geen probleem te zijn wanneer hij publiekelijk evidente fouten aantoont. Misschien moet je als vertaler dan even slikken, maar misselijk word je er niet van. Soms kun je er achteraf zelfs om glimlachen. Ook hiervan een praktijkvoorbeeld.
Ik heb eens – gelukkig lang geleden, teken ik er kleinhartig bij aan, maar schrijven en vertalen moet je nu eenmaal al goed en fout doende leren – de woorden ‘der uralte Ton des Heimchens’ in een gedicht vertaald met ‘de oeroude klank van ons huisje’ in plaats van ‘[…] van de krekel’! Die blunder werd me toen terecht flink ingepeperd. Maar achteraf moet ik erom grinniken, omdat ik destijds wel degelijk wist dat een ‘Heimchen’ ook een krekel kon zijn, maar me niet kon voorstellen dat die in mijn ogen symboliekzwangere poëzie, waarin zelfs muren geluid konden voortbrengen en de slaap van de mens purperkleurig kon zijn, zoiets simpels, bijna triviaals kon bevatten… Ik had dus wel degelijk gewikt, maar verkeerd gewogen, want met de blik te devoot naar boven in plaats van bijna letterlijk naar de aarde. Eigenlijk is het geen punt om dergelijke fouten te erkennen. En het is geen zedendelict, hè.
Maar nu nog een ander voorbeeld. Een specialist die zich – ik was inmiddels 27 jaar ouder – in een bespreking de vrijheid permitteerde me als vertaler van een door hem bestudeerde dichter te kapittelen omdat ik in een gedicht het woord ‘Bauchhöhle’ had vertaald met ‘borstholte’. De oorspronkelijke tekst stond helaas niet naast mijn vertaling, maar wat de kennelijke kenner kennelijk niet wist was dat de dichter zelf naderhand ‘Bauchhöhle’ in dat gedicht had vervangen door ‘Brusthöhle’. Als vertaler voel je je daar dan prompt weerloos en een tikkeltje misselijk van…
Schijnweters. En ik zeg het volgende niet ter vergoelijking van fouten, maar in de loop der jaren is het me opgevallen hoe weinig experts, die zelf geen vertalingen nodig zouden moeten hebben of die al lang zelf vertalingen vervaardigd hadden moeten hebben, een zintuig hebben voor het resultaat op zich, ik bedoel voor de eigenwaarde van de zo ontstane Nederlandstalige tekst, alsof ze niet anders kunnen dan vergelijken, alsof ze alleen willen aantonen slimmer dan slim te zijn. En met heel hun slimheid storten ze zich op iets wat juist helemaal niet voor hen bestemd is. Hoe opeisend en versperrend dom! Om het met Witold Gombrowicz te zeggen: hoe slimmer, hoe dommer. Het klinkt wellicht hoogmoedig, wanneer ik dat zo zeg. Maar dat is het niet. Het is uit angst voor juist hen.