Enige hardop uitgesproken gedachten over koelbloedigheid in het licht van het vak van de vertaler    11-13

Robbert-Jan Henkes
Erik Bindervoet

Emoties, wat zijn dat eigenlijk? 
   En zo ja, heb je er wat aan?
   In de dagelijkse strijd om het bestaan in het algemeen en in dat van de vertaler in het bijzonder?
   Emoties verschillen van gevoelens in die zin dat je de eerste moet laten uitrazen om de tweede weer een kans te geven, althans volgens de meest recente psychologische inzichten. 
   Om de dichter te parafraseren: emoties hebben we allemaal, nou ja, bijna allemaal, en sommigen meer dan anderen, en van die van sommige anderen hebben we weer meer last dan die van andere anderen, maar niemand weet waar ze precies zitten, net als gedachten, die zijn ook al zo ongrijpbaar.
   Dus: ga er maar aanstaan, als mens. En als vertaler die niet alleen woorden moet omzetten en overbrengen, maar ook die ongrijpbaarheid van hele en halve emoties, hele en halve gedachten, en alles wat daar zoal bij komt kijken (context, beeld, gebaar, stilte). 
   Vertalers zijn over het algemeen brave, hardwerkende burgers die zwijgend hun plicht doen en met hun werk opstaan en ermee naar bed gaan. 
   Emotionele roller coasters kun je daarbij niet gebruiken. Er moet gewerkt worden. Daarom moeten we bij vertalen eerder denken aan een emotionele driewegstekker: voor, tijdens en na de vertaling. Onder alle omstandigheden verdient het de voorkeur het hoofd koel te houden. 
   We zullen die van pure emotie, in dit geval ongeduld, reeds verklapte conclusie zo emotieloos mogelijk proberen te adstrueren.  
   Om bij het eerste te beginnen: wat gaat er door je heen voordat je aan een vertaling begint? 
   Bestaansonzekerheid is best wel een dingetje, maar dat is niet per se uniek voor vertalers. Het grootste nadeel daarvan is dat je wel eens dingen moet vertalen ‘waar je niet zoveel mee hebt’. Beschouw dat dan maar als een handige oefening, een duurtraining, voor als het er echt om gaat. Want dan moet je pas echt alle zeilen bijzetten. Dan spant het erom. Een lievelingstekst vertalen kan behoorlijk intimiderend zijn, ook als het gaat om ‘een klassieker’ die al vele malen verreden is. 
   De dertigste Hamlet, de veertiende Yellow Submarine!
   Troost je dan met de gedachte dat iedereen hem weer anders rijdt. We komen allemaal onder de modder weer boven, in koele bloederigheid, als we boven komen. En aan elke fiets mankeert wel iets. 
   Is dat een troost? 
   In zoverre dat ‘het is wat het is’, je vertaling. En dus niet wat het was.  Het is nooit een exacte overbrenging van bronzin naar onzin; maar iets nieuws, wat op zijn eigen merites zal moeten worden beoordeeld. 
   Gewin en respect en ontzag zijn interessante, diep menselijke emoties, maar als vertaler moet je je er niet door laten leiden, dat wil zeggen, laten verblinden en verlammen.
   Gelukkig heb je daar ook helemaal geen tijd voor. Er moet een varkentje gewassen worden.
   Maar, ten tweede, heb je wat aan emoties als je aan het vertalen bent, als je eenmaal bezig bent? 
   Kort gevraagd: moet je als vertaler van Madame Bovary ook de arsenicum proeven waarmee de heldin zich vergiftigt, zoals de schrijver dat proefde? Flaubert schreef achttien jaar nadat hij de passage op papier had gezet aan de historicus Hippolyte Taine: ‘Mijn imaginaire personages raken me, achtervolgen me of liever gezegd ik ben in hen. Toen ik de vergiftiging van Emma Bovary schreef, had ik zo goed de smaak van arsenicum in mijn mond, had ik mezelf zo goed vergiftigd dat ik me achter elkaar een dubbele indigestie bezorgde, een zeer reële dubbele indigestie, want ik kotste heel mijn avondeten uit.’1
   Mooie boel wordt het als de vertaler zich zo in het personage inleeft dat hij zijn toetsenbord onderkotst. 
   Anderzijds: je hoeft geen kever te worden om Die Verwandlung te vertalen en ook geen rivier om Anna Livia Plurabelle te vertalen.
   En toch is ‘je inleven’ een vereiste bij het vertalen. 
   ‘Leef je in en leef je uit,’ was onze kortste samenvatting van een serie lessen die we in het vertaalseizoen 2017–2018 gaven aan de aanstormende generatie vertalers die voor de laatste horde van de masteropleiding stonden. 
   ‘Je inleven’ in een tekst is net zo nodig als je computer aanzetten voor je begint, of je potlood slijpen bij intredende botheid. En net zo onontkoombaar. Het hoort bij het exploreren van de achtergrond, de Umwelt, de context van het boek. Het hoort bij de basale nieuwsgierigheid die je als vertaler mag opbrengen voor je opdracht.
   Maar je inleven in een tekst is iets anders dan je inleven in een personage. 
   Bij het tweede ligt het gevaar op de loer dat je voor het personage gaat denken en voelen, en je gaat afvragen wat jij in zo’n situatie en met zo’n geestesgesteldheid zou doen. 
   En daarmee ontzegt de vertaler zich in feite het hele spectrum dat de schrijver zich heeft voorgesteld, omdat de vertaler alleen vanuit zijn eigen ervaring uitgaat. Hij beperkt zich tot zijn eigen speelveld. 
   Je inleven in een personage is eerder iets voor op het toneel en voor het vertolken van teksten dan voor het vertalen ervan.
   Maar als een acteur zich op de planken zo in zijn rol inleeft dat hij écht een potje gaat staan janken, haken we als publiek massaal af. Slecht spelen dat je huilt is dan nog een fractie minder irritant dan echt huilen als je speelt.
   De inleving van een vertaler geldt de tekst die hij voor zijn snufferd heeft.
   En als de stijl inderdaad de mens zelf is, dus ook de schrijver.  
   Wat wil het boek, wat wil de schrijver, wat wil het verhaal. 
   Die inleving speelt zich niet op het emotionele vlak af, maar op het ijskoud rationele. 
   Koelbloedigheid is vereist want vertalen is een voortdurende kwestie van aanhalen en vieren, aanhalen en vieren. 
   Waar kan het letterlijker, waar moet er worden omgegooid. 
   Het is een boot die je moet sturen, bij voorkeur de wateren op en niet de oever. 
   Voor een vertaler gaat op wat volgens Hemingway ook voor een schrijver opgaat, of zou moeten opgaan: waar het voor de schrijver leuk is, is het voor de lezer vervelend, en waar het voor de schrijver vervelend wordt (door het eeuwige schaven), wordt het wellicht voor de lezer pas leuk. 
   In genietende vertalers hoef je even weinig fiducie te hebben als in klagende vertalers.
   Eigenlijk komt het neer op het reanimeren van een voor veel lezers dode tekst in een levende taal. Als je eerst gaat jammeren, is het voor het slachtoffer te laat. Elke seconde telt.
   Wat ons bij het derde contactpunt brengt: de emotie achteraf. Je weet dat je het als vertaler nooit goed doet. Er zijn grofweg twee smaken: het is te letterlijk of te vrij. En als Communis Opinio van mening is dat de definitieve vertaling gemaakt is, is het helemaal oppassen geblazen. Een heroïsch schouderophalen lijkt de enige gepaste reactie. Immers, elke vertaling blijft een werk in uitvoering, ook als hij af is.
   Na het vertalen mag je weer gewoon mens worden, woedend, jaloers, teleurgesteld, geïrriteerd, trots, onverschillig, vol van twijfel en besef van eigen falen – in alle mogelijke combinaties. 
   Maar met het métier van vertalen heeft dat niet zo heel veel te maken.
   Ook daarom verdient het onder alle omstandigheden de voorkeur het hoofd koel te houden.

 

Noot
1 [...] Mes personnages imaginaires m’affectent, me poursuivent ou plutôt c’est moi qui suis en eux. Quand j’écrivais l’empoisonnement d'Emma Bovary, j’avais si bien le goût d'arsenic dans la bouche, j'étais si bien empoisonné moi-même que je me suis donné deux indigestions coup sur coup, deux indigestions très réelles, car j’ai vomi tout mon dîner. […] Gustave Flaubert, Lettre à Taine, [?1868?] (in: Correspondance V (1862–1868), Louis Conard, Paris: Libraire-Éditeur, 1929).