Humoristische wonderboy    47-48

France Guwy

Eric-Emmanuel Schmitt zou volgens een perscommuniqué van zijn Franse uitgever Albin Michel op dit moment de meest gelezen, de meest gespeelde én de meest vertaalde schrijver van Frankrijk zijn. Hoe letterlijk we dit moeten nemen weet ik niet, maar dat Schmitt in binnen- en buitenland al enige tijd zeer hoog scoort kan niet worden ontkend. Uitgeverij Atlas, die zijn werk in het Nederlands uitbrengt en voortdurend herdrukken laat verschijnen, pikt daarvan de nodige graantjes mee. Aan dit succes zal de verdienstelijke vertaling van enkele van zijn boeken door Eef Gratama zeker niet vreemd zijn.

Voor de theaterstukken en verfilmingen van zijn romans tekenen namen als Gérard Depardieu, Fanny Ardent, Alain Delon, Charlotte Rampling, Jean-Paul Belmondo, Isabelle Adjani of Danielle Darieux. Het is niet verwonderlijk dat sommigen deze wonderboy (wiens Duits klinkende naam te danken is aan zijn origine uit de Elzas) uit de markt willen prijzen met adjectieven als sentimenteel of pathetisch. Goedkope kritiek, omdat de auteur daar niet alleen te intelligent en te erudiet voor is, maar vooral ook te humoristisch. En niets staat meer haaks op sentimentaliteit dan de humor en de ironie waarmee Schmitt zijn verhalen lichtvoetig vorm weet te geven.

Schmitt studeerde wijsbegeerte en muziek, doceerde jarenlang filosofie aan de Sorbonne, maar greep terug naar de passie van zijn jeugd: schrijver worden. Verhalen vertellen is voor hem de beste communicatievorm. Verhalen waarin de fragiliteit van het bestaan centraal staat, met onderwerpen als ziekte, ouderdom en dood. Verhalen ook waarin de filosoof Schmitt als een echte rasverteller de existentiële vragen van ons bestaan onbeantwoord laat. Vragen waarbij natuurlijk de religie om de hoek komt kijken zoals in zijn ‘Cycle de l’Invisible’, een serie filosofische fabels over het jodendom, het christendom, het boeddhisme en het soefisme. Voor Schmitt heeft geen enkele religie het alleenrecht op de waarheid en verdienen ze allemaal ons respect. Hoe atheïstisch men ook mag zijn, niemand kan ontkennen dat God, op zijn minst als vraag, nog steeds springlevend is. In zijn ‘Cyclus van het Onzichtbare’ stelt hij die vraag centraal en betuigt hij eer aan de verschillende religies en aan de verrukking en verwondering over het mysterie van het leven. Tot welke cultuur of religie we ook behoren, wat ons allen bindt, dat is de vraag. Een vraag waarop christenen, atheïsten, moslims, joden of boeddhisten verschillende antwoorden geven. Geen beter wapen tegen terrorisme, fanatisme of fundamentalisme dan kennis te nemen van deze verschillende antwoorden. Want de vraag is universeel, maar de antwoorden kunnen gevaarlijk vastlopen in gesloten systemen. En het is Schmitt toevertrouwd om op open vragen open antwoorden te suggereren.

Niet voor niets zijn kinderen vaak zijn hoofdpersonages. Kinderen die nog verwondering en nieuwsgierigheid aan de dag leggen en nog niet bezoedeld zijn door onze duizendjarige grote-mensengeschiedenis. Zo weet Schmitt in zijn filosofische sprookjes op schitterende wijze kinderen in hun dialogen met God de bloemen uit die verschillende religies te laten plukken. Het meest expliciet gebeurt dit in Oscar en oma Rozerood waarvan alleen al de Nederlandse titel een klankvondst is voor Oscar et la dame rose. Het verhaal gaat over een jongetje van tien dat aan leukemie lijdt en, aangespoord door oma Rozerood, ontroerend geestige brieven schrijft aan God gedurende de laatste twaalf dagen van zijn leven.

De vertaalster, Eef Gratama, weet telkens de juiste toon te treffen. Het Bargoens taalgebruik van Oscar wordt omgetoverd tot een Nederlands turbotaaltje dat nooit geforceerd aandoet. Ze toont haar vertaaltechniek en creativiteit in het omzeilen van bijzinnen die beginnen met betrekkelijke voornaamwoorden, die in het Franse taalgebruik veel minder storend zijn.

En ja, creatief vertalen betekent natuurlijk ook dat je vertaling niet al te dicht op de tekst zit en hier en daar zelfs vrij uitzwermt. Misschien zullen sommigen het boek hier en daar te vrij vertaald vinden en natuurlijk is niet iedere zin even geslaagd. Maar ik ben het in dezen eens met wat Arthur Langeveld, vertaler Russische literatuur en docent aan de universiteit van Utrecht, me ooit zei: ‘Je moet vooral niet vertalen wat er staat want dat kan gewoon niet… Vertalen is een vorm van uitvoerende kunst en ook dat moet gerespecteerd worden, uiteraard binnen de grenzen van de oorspronkelijke tekst.’

Victor Hugo zegt: ‘De vertaler is een eeuwige waagmeester in betekenissen.’ Vertalen vereist taalgevoel, taalkennis en taaltechniek. En hoewel je vertaler kunt worden door een opleiding te volgen – Gratama volgde een opleiding tot tolk-vertaler en studeerde daarnaast Franse taal en letterkunde met als specialisatie vertaalkunde – is het dus meer dan alleen een vak. Het creatieve ambacht van het omzetten van een tekst in een andere taal wordt nog altijd ondergewaardeerd, getuige de zeer matige honorering en het gebrek aan sociale erkenning. Bij dit laatste denk ik vooral aan het feit dat in de meeste recensies de vertaler gewoon wordt doodgezwegen. We kunnen ons afvragen – en dan grijp ik nog maar eens terug naar de bekende metafoor waarbij vertalen staat voor het uitvoeren van een partituur – welke muziekliefhebber naar een concert gaat zonder te weten wie de dirigent is? Het is de dirigent, in casu de vertaler, die op een gelukkige of op een ongelukkige wijze de accenten legt. In dit geval hulde aan Eef Gratama, die daar wat mij betreft op zeer gelukkige wijze in slaagde.

Eric-Emmanuel Schmitt, Oscar en oma Rozerood. Vertaald door Eef Gratama. Amsterdam: Atlas Reeks: Trilogie van het onzichtbare; dl. 3, 2004.