Onze ogen zien het licht van de dode sterren    40-46

Over De laatste der rechtvaardigen van André Schwarz-Bart

Désirée Schyns

De verschijning in 1959 van Le dernier des justes van de toen volstrekt onbekende debutant André Schwarz-Bart (1928), bleef bepaald niet onopgemerkt. Het boek kreeg de Prix Goncourt en werd de grootste Franse roman sinds La peste (1947) van Albert Camus genoemd. In deze roman van Schwarz-Bart kwam voor het eerst – in ieder geval in Frankrijk – de jodenvervolging in fictie aan de orde en dat op een heel eigenzinnige manier. De laatste der rechtvaardigen is een groots opgezet fresco waarin de auteur niet alleen de gruwelen van de holocaust oproept, maar tevens een zoektocht onderneemt naar de jodenvervolgingen door de eeuwen heen. Die tocht begint in 1185, bij een pogrom in York, de eerst bekende jodenvervolging van de moderne tijd. Sinds die gebeurtenis is er altijd iemand geweest die het lijden van het jodendom en van de hele mensheid op zijn schouders nam. Schwarz-Bart beschrijft deze generaties ‘rechtvaardigen’ of ‘Lamed-wav’ en eindigt bij de laatste van hen, Ernie Levy, die sterft in een concentratiekamp. Het boek is een wonderlijke mengeling van joodse legendes en verhalen, van historische bronnen uit de jaren veertig en vijftig van de vorige eeuw (o.a. Le bréviaire de la haine van Léon Poliakov uit 1951; L’univers concentrationnaire van David Rousset uit 1946 en Tragédie de la déportation van Olga Wormser uit 1954) en persoonlijke ervaringen. Olga Wormser was overigens tevens een van de adviseurs van Alain Resnais die in 1955 de huiveringwekkende en legendarisch geworden documentaire Nuit et brouillard maakte. Het is zeer goed mogelijk dat Schwarz-Bart deze mengeling van feitelijke beelden en poëtische tekst heeft gezien.

In haar nawoord bij de meest recente vertaling van Le dernier des justes (een eerdere vertaling zag het licht in 1960) uit 2004, vertelt vertaalster Eveline van Hemert dat Schwarz-Bart bepaald niet was voorbestemd om schrijver te worden. Hij werd geboren in Metz als zoon van Poolse emigranten en ging al jong uit werken om zijn armlastige ouders te helpen. In 1939, na de oorlogsverklaring van Frankrijk aan Duitsland, worden de statenloze joodse gezinnen naar de westkust geëvacueerd. Na de Duitse inval in 1940 komen de Schwarz-Barts in Angoulême terecht. Door de jodenwetten die het Vichy-regime met grote verbetenheid en ijver uitvoerde, blijft André alleen achter met zijn drie jongere broers, terwijl zijn vader, oudste broer, moeder, een baby en zijn jongste zusje worden weggevoerd. Later vindt hij zijn zusje terug in een joods kindertehuis en ontvoert haar. Op veertienjarige leeftijd weet Schwarz-Bart zijn broers en zusje in veiligheid te brengen. Vader, moeder, oudste broer en de baby keren nooit terug. Hij sluit zich aan bij het joodse verzet en neemt later, als Frankrijk is bevrijd, nog dienst bij de Franse strijdkrachten. Hiervoor moet hij zich wel twee jaar ouder voordoen dan hij in werkelijkheid is. Veel van de elementen uit zijn turbulente, jonge jaren heeft Schwarz-Bart in De laatste der rechtvaardigen verwerkt.

Schwarz-Bart is door de oorlog schrijver geworden. Hij groeide op met joodse legendes, maar bij hem thuis werden geen boeken gelezen. Pas na de oorlog doet hij eindexamen. Hij leert te schrijven door veel te lezen, niet alleen de wereldliteratuur, maar ook historische boeken en werken over de jodenvervolgingen door de eeuwen heen. De directe aandrang tot het schrijven over de teloorgegane wereld van het Oost-Europese jodendom en de geschiedenis van het antisemitisme ontstaat door de verhalen van overlevenden uit de vernietigingskampen. Maar de 325 pagina’s tellende Franse tekst is er niet zomaar gekomen, zo blijkt uit het nawoord. Eerst schrijft Schwarz-Bart een portret van Ernie Levy, een Duitse jood die hij tijdens zijn verzetswerk had ontmoet. Deze versie telt 100 pagina’s. Het jaar daarop concentreert hij zich op een tweede versie die zich afspeelt in het negentiende-eeuwse Polen. Deze tekst verschijnt onder de titel La légende des justes in een joods tijdschrift. De derde versie begint in de Middeleeuwen. Dit manuscript laat de auteur een jaar liggen, om het vervolgens weer op te pakken en te laten uitdijen tot 1200 pagina’s. Na lezing vraagt een redacteur bij Du Seuil om de tekst in te korten. In acht maanden tijd ontstaat uiteindelijk de vijfde en definitieve versie.

Primo Levi vond met zijn vlak na de oorlog gepubliceerde Is dit een mens nog weinig weerklank, maar eind jaren vijftig was het publiek blijkbaar wel rijp voor een roman over de holocaust. De laatste der rechtvaardigen, een belangwekkend boek geschreven door een auteur die zijn eigen traumatische ervaringen en die van vele anderen een unieke stem gaf, werd meteen wereldwijd vertaald. De Nederlandse vertaling van de hand van Jean Schalekamp verscheen kort na de Franse publicatie, in 1960, de meest recente 44 jaar later. Wat de tekst vooral kenmerkt is een epische toon, een ongewone manier van in beeld brengen, een vermenging van spreektaal en poëtisch taalgebruik. Verder is het boek doorspekt met ironie en tragikomische situaties. Om de lezers een idee te geven van het Franse origineel en van de verschillende vertalingen en benaderingswijzen heb ik twee tekstfragmenten geselecteerd. Eerst de Franse tekst, dan de vertaling van Schalekamp (JS) en ten slotte de vertaling van Van Hemert (EVH).

Het eerste fragment geeft een idee van de epische verteltrant en laat zien dat Schalekamp en Van Hemert ongeveer op dezelfde lijn zitten. Soms blijft Schalekamp dichterbij het Frans, dan weer Van Hemert. De woorden en zinsdelen waar het mij om gaat, heb ik onderstreept zodat de lezer meteen weet waar ik naar toe wil:

Pour comprendre le processus de cette métamorphose, il faut avoir eu vent de l’antique tradition juive des Lamed-waf que certains talmudistes font remonter à la source des siècles, aux temps mystérieux du prophète Isaïe. Des fleuves de sang ont coulé, des colonnes de fumée ont obscurci le ciel; mais franchissant tous ces abîmes, la tradition s’est maintenue intacte, jusqu’à nos jours. Selon elle, le monde reposerait sur trente-six Justes, les Lamed-waf que rien ne distingue des simples mortels; souvent, ils s’ignorent eux-mêmes. Mais s’il venait à en manquer un seul, la souffrance des hommes empoisonnerait jusqu’à l’âme des petits enfants, et l’humanité étoufferait dans un cri. Car les Lamed-waf sont le coeur multiplié du monde, et en eux se déversent toutes nos douleurs comme en un réceptacle. Des milliers de récits populaires en font état. Leur présence est attestée partout. Un très vieux texte de la Haggadah raconte que les plus pitoyables sont les Lamed waf inconnus d’eux – mêmes. Pour ceux-là, le spectacle du monde est un indicible enfer. Au VII e siècle, les Juifs andalous vénéraient une roche en forme de larme, qu’il croyaient l’âme, pétrifiée de douleur, d’un Lamed-wafinconnu”. (p. 10). 

JS
Om het verloop van die metamorfose te begrijpen, dient men iets te weten van de oude Joodse overlevering der Lamed-Waf, die volgens sommige talmoedisten teruggaat tot aan de bron der eeuwen, in de mysterieuze tijd van de profeet Jesaja. Stromen bloed hebben gevloeid, hoge rookkolommen hebben de hemel verduisterd, maar de traditie is ongeschonden bewaard gebleven tot in onze dagen. Volgens deze overlevering dan rust de wereld op zesendertig Rechtvaardigen, de Lamed-Waf, die in niets te onderscheiden zijn van gewone stervelingen; dikwijls zelfs zijn ze er zichzelf niet van bewust. Maar als er ook maar één Lamed-Waf zou ontbreken, zou het lijden der mensen tot zelfs de ziel van de kinderen vergiftigen en de mensheid zou verstikken in een kreet. Want de Lamed-Waf zijn het verveelvoudigde hart van de wereld; in hen worden al onze smarten uitgegoten als in een vergaarbak. Duizenden volksverhalen zijn hierop gebaseerd. Overal wordt hun bestaan bevestigd. Volgens een zeer oude tekst van de Haggadah zijn de meest deerniswekkenden de Lamed-Waf, die het zelf niet weten. Voor hen is de wereld een onuitsprekelijke hel. In de viie eeuw vereerden de Andalusische Joden een rots in de vorm van een traan, de door smart versteende ziel van een ‘onbekendeLamed-Waf. (p. 6)

EVH
Om het proces van die metamorfose te begrijpen, moet men iets weten van de oude joodse traditie van de Lamed-wavs, die volgens sommige talmoedisten teruggaat tot de bron der eeuwen, tot de geheimzinnige tijd van de profeet Jesaja. Sindsdien hebben er rivieren van bloed gestroomd, hebben zuilen van rook de hemel verduisterd; maar de overlevering heeft deze diepe dalen overleefd en onze tijd ongeschonden bereikt. Volgens de legende steunt de wereld op zesendertig Rechtvaardigen, de Lamed-wavs, die zich in niets onderscheiden van gewone stervelingen; dikwijls weten ze zelf niet dat ze een rechtvaardige zijn. Maar wanneer er ook maar één zou wegvallen, zou het leed zelfs het hart van de kleinste kinderen vergiftigen en zou de mensheid met een schreeuw uitdoven. Want de Lamed-wavs zijn het veelvoudige hart van de wereld, en in hen wordt al ons verdriet uitgestort als in een kom. Duizenden volksverhalen maken hiervan gewag. Van hun aanwezigheid bestaan vele getuigenissen. Volgens een zeer oude tekst uit de Hagada zijn de beklagenswaardigste onder hen de Lamed-wavs die niet weten dat ze Rechtvaardigen zijn. Voor hen is het schouwtoneel van de wereld een onbeschrijflijke hel. In de zevende eeuw vereerden de Andalusische joden een rots met de vorm van een traan, die, naar ze geloofden, de van verdriet versteende ziel was van een ‘onbewuste’ Lamed-wav. (p. 10)

Los van de verschillen in spelling, die tijd- en conventiegebonden is, zoals bijvoorbeeld ‘joden’ ‘Lamed-waf’, ‘Hagada’, en de verschillen in cursivering, valt op dat Van Hemert over het algemeen iets meer herschrijft. Soms voegt ze een woord toe (‘sindsdien’). Zij schrijft ‘zuilen van rook’ in plaats van de dichter bij het Frans staande ‘hoge rookkolommen’. Van Hemert heeft de ‘Lamed-waf inconnu’ geïnterpreteerd als ‘onbewuste Lamed-wav’, terwijl die bij Schalekamp ‘onbekend’ is. Bij de vertaling van ‘fleuves de sang’ hertaalt ze minder dan Schalekamp, die hier koos voor ‘stromen’. Schalekamp heeft twee stukje onvertaald gelaten: ‘franchissant tous ces abîmes’ en ‘qu’ils croyaient’. Bij Van Hemert zou de mensheid met een schreeuw uitdoven als er een Lamed-wav zou wegvallen, bij Schalekamp zou de mensheid verstikken in een kreet. Van Hemert kiest voor ‘het veelvoudige hart van de wereld’, bij Schalekamp wordt dat ‘het verveelvoudigde hart’. Het meest in het oog springende verschil is het register bij ‘réceptacle’ van Schwarz-Bart. Bij Schalekamp is dat ‘een vergaarbak’ voor onze smart geworden, waarbij ‘smart’ hier uitstekend past. Bij Van Hemert is het ‘een kom’ voor ons verdriet. De vergaarbak valt hier naar mijn smaak erg uit de toon. Van Hemert maakt van ‘le spectacle du monde’ ‘het schouwtoneel van de wereld’, Schalekamp vertaalt gewoon ‘de wereld’ en laat ‘spectacle’ voor wat het is. Bij de vertaling van ‘indicible’ (‘onuitsprekelijk’) blijft hij weer heel dicht op het Frans zitten, terwijl Van Hemert er ‘onbeschrijflijk’ van maakt. Bij haar maken duizenden volksverhalen ‘gewag’ van de Lamed-wav en bij Schalekamp zijn volksverhalen erop ‘gebaseerd’.

Een voorbeeld van de bijzondere manier van ‘inzoomen’, of van in beeld brengen, en ook van de hoge moeilijkheidsgraad van de tekst vanuit vertalersoogpunt. Hoe het volgende te visualiseren? Ernie heeft zijn ware bestemming als rechtvaardige ontdekt en wil zijn nieuwe inzichten meteen in de praktijk brengen bij een oorlogsinvalide. Als we de twee vertalingen naast elkaar leggen, ontstaat er een wereld van verschil. Beide vertalers hebben zich dit tafereel op een andere manier voorgesteld:

Simple torse posé sur sa caisse, comme une sculpture sur son socle, M. Moitié se propulsait par l’action de ses poings aux phalanges racornies en semelles; son crâne informe venait à la hauteur d’Ernie; un casque à pointe, piqué dans le fond de la roulotte, lui tenait lieu de sébille. Et sa défroque était diaprée de rubans multicolores et de médailles.
- Pitié pour un pauv’ héros, psalmodiait M. Moitié, cependant qu’un rictus malin indiquait le sens qu’il fallait donner à cette antienne.
Poussé par une inspiration subite, Ernie fit un pas de côté et se plantant, sans plus de cérémonie, en travers du passage du cul- de- jatte, il le considéra d’un air attristé et propre, estimait-il, à témoigner de la part qu’il prenait au “mal” de M. Moitié.
Et comme il se sentait devenir “tout-petit”, bulle infinitésimale, le visage flasque de M. Moitié enfla dans des proportions fantastiques. Les cavités noires de sa bouche se rapprochèrent d’Ernie. Puis les billes bleues serties de chair rouge sautèrent de la face de M. Moitié, en un double bond douloureux, pour venir se loger dans les orbites d’Ernie d’où s’écoulaient maintenant deux minces filets de sang clair et brûlant et affreusement dépurvu d’âme.
- T’as pas fini de m’ausculter, non? (p. 158)

JS
Mijnheer Helft was alleen maar een bovenlichaam in een kistje, als een standbeeld op zijn voetstuk, en hij bewoog zich voort met zijn handen, waarvan de vingers tot zooltjes verkort waren; zijn vormeloze hoofd kwam ongeveer ter hoogte van Ernie; een Pickelhaube, met de punt in de bodem van het karretje geprikt, deed dienst als centenbakje. En zijn schamele jasje was bezaaid met veelkleurige lintjes en medailles. ‘Heb meelij met een arme held’, zong mijnheer Helft, maar een slimme grijns gaf aan welke betekenis je aan zijn liedje moest geven.
In een plotselinge opwelling deed Ernie een stap opzij en ging zonder veel omhaal vlak voor het karretje staan; toen keek hij naar hem met zoveel mededogen, dat wel duidelijk te zien moest zijn dat hij het ‘lijden’ van mijnheer Helft op zich nam.
En terwijl hij zichzelf weer ‘heel-klein’ voelde worden, als een minuscuul luchtbelletje, begon het slappe gezicht van mijnheer Helft op te zwellen en nam fantastische afmetingen aan. De zwarte holten van zijn mond kwamen steeds dichter bij Ernie. Toen sprongen de blauwe, in rood vlees gevatte oogballen uit mijnheer Helfts gezicht en drongen met een dubbele, smartelijke sprong in Ernie’s oogkassen, waaruit nu twee dunne straaltjes lichtrood, brandend en afschuwelijk zielloos bloed vloeiden.
Ben je haast klaar met naar me te kijken, zeg!’ (p. 149)

EVH
Meneer Half was een bovenlijf op een kist, als een beeld op een sokkel, en hij bewoog zich voort met zijn handen, waarvan de kootjes vereelt waren tot zolen; zijn vormeloze schedel bevond zich op gelijke hoogte met Ernies hoofd; een helm met een piek, in de bodem van zijn zeepkist geprikt, deed dienst als mansbakje. Zijn versleten jasje was vrolijk versierd met lintjes in alle kleuren en met onderscheidingen.
‘Heb meelij met een arme oorlogsheld,’ riep meneer Half zangerig, terwijl een gehaaide grijns beduidde hoe deze bede moest worden opgevat.
In een opwelling deed Ernie een pas opzij en posteerde zich plompverloren voor de invalide, nam hem op met een bedroefde blik die naar zijn idee uitdrukte hoezeer hij meeleefde met de ‘pijn’ van meneer Half.
En terwijl hij zich klein voelde worden, een minuscuul bolletje, zwol het weke gezicht van meneer Half op tot ongelooflijke afmetingen. Zijn mond met zwarte gaten bewoog zich naar Ernies gezicht toe. Toen wipten zijn blauwe knikkers met een jichtig sprongetje uit het rode vlees van zijn gezicht en nestelden zich in Ernies oogkassen, waaruit twee fijne straaltjes helder, brandend en akelig zielloos bloed begon te lopen.
Heb ik wat van je aan?’ (p.167)

Het is onmogelijk om te wijzen op alle verschillen tussen de twee vertalingen. Maar het meest duidelijke verschil is dat Van Hemert de situatie duidelijker voor ogen heeft gehad. Bij haar lees je dat de kootjes van zijn handen vereelt waren tot zolen. Schalekamp laat de vingers verkorten tot zooltjes. Bij Van Hemert is meneer Half ‘een bovenlijf op een kist’, terwijl de man bij Schalekamp in een kistje zit. Bij Van Hemert heeft de invalide een helm met een piek in de bodem van zijn zeepkist geprikt. Bij Schalekamp gaat het om een ‘Pickelhaube’ (een Duits woord dat niet in Van Dale staat en punthelm betekent). Van Hemert vertaalde ‘sébille’ met ‘mansbakje’ en Schalekamp met ‘centenbakje’. Volgens mijn Grand Robert wordt het woord met slechts één l geschreven en komt het uit het Arabisch of uit het volkslatijn (resp. van ‘sabîl’ ‘aalmoes’ en van ‘cibillis’ dat naar voedsel verwijst). Omdat ik me afvroeg waarom Van Hemert niet voor het voor de hand liggende ‘centenbakje’ had gekozen, ging ik weer te rade bij Van Dale. Een mansbakje blijkt te verwijzen naar het Jiddisj (Mansch machen: fooien ophalen) en zo worden in de vertaling een verdwenen wereld en sfeer opgeroepen. Meneer Half is bij Van Hemert niet aan het zingen, maar roept zangerig en ‘een gehaaide grijns’ duidt aan dat hij echt niet zo zielig is als hij zich voordoet, dat hij niet zo ‘pauvre’ is als hij de voorbijgangers wil doen geloven, ‘hoe deze bede moest worden opgevat’. Bij Schalekamp staat er : ‘een slimme grijns gaf aan welke betekenis je aan zijn liedje moest geven.’ Bij Schalekamp gaat Ernie ‘zonder veel omhaal vlak voor het karretje staan’, maar bij Van Hemert zie je iets kinderlijks en onhandigs voor je: Ernie posteert zich plompverloren voor de invalide. In de volgende zin zien we dat de beide vertalers een verschillende interpretatie hebben: Schalekamp vindt dat Ernie wil laten zien dat hij het ‘lijden’ van mijnheer Helft op zich nam en bij Van Hemert neemt hij meneer Half met een bedroefde blik op ‘die naar zijn idee uitdrukte hoezeer hij meeleefde met de “pijn” van meneer Half.’ Schalekamp gaat een stap verder dan Van Hemert. In het Frans staat er ‘propre à témoigner de la part qu’il prenait’ en dat betekent letterlijk deelneming. Meeleven met de ‘pijn’ is hier juister dan ‘het lijden’ op zich nemen.

In het laatste stukje van dit fragment laat Schwarz-Bart heel surrealistische dingen gebeuren. Van Hemert: ‘blauwe knikkers’ wippen met ‘een jichtig sprongetje uit het rode vlees van zijn gezicht’. Schalekamp heeft de knikkers (‘billes’) genormaliseerd tot ‘oogballen’ en het meesterlijke ‘jichtige sprongetje’ (‘en un double bond douloureux’) is bij hem een ‘smartelijke sprong’.  In het Frans laat Schwarz-Bart de blauwe knikkers als een juweel vervat liggen in het rode vlees van het gezicht (‘serties de chair rouge’); bij Van Hemert is dat aspect weggevallen. Schalekamp heeft het weten te behouden. Tot slot heeft Van Hemert geprobeerd zich voor te stellen wat een oorlogsinvalide tegen een jongetje zou zeggen die hem staat aan te staren: ‘Heb ik wat van je aan?’ Schalekamp schurkt zich hier erg dicht tegen het Frans aan en schrijft iets dat niemand in het Nederlands in die situatie zou zeggen: ‘Ben je haast klaar met naar me te kijken, zeg!’

Schalekamp heeft een enorme prestatie geleverd met zijn vertaling uit 1960, in een tijd dat de woorden ‘concentratiekamp’, ‘vernietiging van de joden’ en ‘Tweede Wereldoorlog’ in Nederland nog zeer zwaar beladen waren en de herinnering aan het verleden moeizaam op gang kwam. Van Hemert had voor haar vertaling niet alleen zijn werk tot haar beschikking, maar ook internet en veel meer informatie over de holocaust. Haar vertaling is beter gedocumenteerd. Ragfijner wat mij betreft, en vaak vindingrijker dan die van Schalekamp. Ook schoot ik bij het lezen van haar vertaling regelmatig in de lach bij de tragikomische scènes. Ze heeft een scherper oog voor woordkeuze en register dan Schalekamp.

De laatste der rechtvaardigen is grootse literatuur en voor de lezers is er een prachtige nieuwe vertaling. Het is dit jaar zestig jaar geleden dat de geallieerden de concentratiekampen bevrijdden.

 

André Schwarz-Bart, De laatste der Rechtvaardigen. Uit het Frans vertaald en van een nawoord voorzien door Eveline van Hemert. Amsterdam: J.M. Meulenhoff, 2004.