Over How Does It Feel? Point of View in Translation. The case of Virginia Woolf into French van Charlotte Bosseaux    61-62

Els Andringa

Charlotte Bosseaux, How Does it Feel? Point of View in Translation. The Case of Virginia Woolf into French. Amsterdam: Rodopi, 2007. 247 p. (Approaches to Translation Studies, 29) ISSN 0169 0523
 

In hoeverre wordt de gevoelswaarde van een literair werk veranderd wanneer er in een vertaling verschuivingen plaatsvinden in de weergave van perspectivering en focalisatie? De auteur van dit boek zoekt naar de gevolgen van narratieve keuzes die gemaakt zijn in vertalingen van werk van Virginia Woolf in het Frans en vraagt zich af hoe de vertalers door hun ingrepen mede deel uit gaan maken van het vertaalde werk en, in de woorden van Theo Hermans, de ‘translator’s voice’ met het originele werk gaat interfereren. De casussen van de Woolf-vertalingen worden uitgelicht na een gedegen theoretische en methodologische voorbereiding, waarmee het boek zich ook een algemene bijdrage aan de vertaalwetenschap ten doel stelt. Zorgvuldig worden linguïstische en narratologische aspecten die bij perspectivering en focalisatie aan de orde zijn uit de doeken gedaan. Aan de hand van bestaande modellen uit de taalkunde probeert de auteur de basis voor een systematische vergelijkende analyse van origineel en vertalingen te leggen. Daarbij maakt zij gebruik van geautomatiseerde corpusanalytische instrumenten en technieken.

Ankerpunten in het model waarvan zij uitgaat zijn de vier linguïstische categorieën deixis, modaliteit, transitiviteit en ‘vrij indirect discours’ (VID). In elk van deze categorieën zijn weer varianten te onderscheiden. Deixis, als ordeningssysteem voor localisering in tijd en ruimte, ideologische standpunten en interpersoonlijke structuren, drukt zich uit in linguïstische elementen als ruimtelijke en temporele aanduidingen, voornaamwoorden, bijwoorden en tempus. Aan de hand daarvan bieden verhalende teksten een kader voor de vorming van voorstellingen bij lezers en luisteraars.1 Ook de onderscheidingen in modaliteit, afhankelijk van wat wenselijk, verplichtend, mogelijk, denkbaar, (on)zeker dan wel (niet) vaststelbaar is, geven een palet aan subtiele schakeringen in de perspectivering. De mate van transitiviteit sluit bij deze categorieën aan. Doordat literaire verhalen vaak gelaagd zijn is de representatie van wie wat hoe ziet meestal ingebed in en gekleurd door de weergave van vertellers, die aan hun eigen gezichtspunt uitdrukking geven. Daarbij treedt de complicatie op dat niet altijd eenduidig is vast te stellen welke zienswijze aan het personage dan wel de verteller is toe te schrijven. De verschillende nuances en de complexe relaties tussen de narratieve representaties van waarnemingen, emoties, gedachten en attitudes komen a fortiori naar voren in het zogenaamde VID, waarbij het discours van verteller en personage nauw verweven zijn in een grammaticaal hybride vorm.2 Deze vorm is sterk ontwikkeld in het werk van de modernisten, voor wie Virginia Woolf als representant bij uitstek geldt. De onderzoekster loopt aan de hand van diverse theoretici verschillende varianten en onderscheidingen door, daarbij de grammaticale complexiteit nog eens onderstrepend.

Het derde hoofdstuk bespreekt beschikbare corpusanalytische softwareprogramma’s en een aantal toepassingen daarvan in kwantitatief georiënteerde vergelijkende vertaalstudies. Parameters zijn onder meer type-token ratio, zinslengte, gebruik van interpunctie en tempusgebruik. Toepassingen zijn bijvoorbeeld de vaststelling van stilistische verschillen tussen vertalers en verschillen tussen originele en vertaalde teksten. De auteur merkt daarbij op dat geen of weinig onderzoek beschikbaar is dat rekening houdt met structuurverschillen tussen de verschillende talen in het algemeen; het betreft hier naar mijn mening een variabele die onvermijdelijk is wanneer men streeft naar statistisch valide vergelijkingen tussen originelen en vertalingen. Echter, de toepassing van statistiek, die in feite noodzakelijk is bij de verwerking en interpretatie van kwantitatieve gegevens, lijkt nauwelijks vertegenwoordigd te zijn in de opgevoerde studies. Men zoekt er, dit zij alvast opgemerkt, ook in het onderhavige werk vergeefs naar wanneer bij de casussen tabellen met gegevens gepresenteerd worden met heel kleine getallen en minimale verschillen. Feitelijk mag men slechts uitgaan van reële verschillen wanneer daarvoor statistisch significante of ten minste indicatieve resultaten te zien zijn. Er bestaan fijnmazige toetsen die heel geschikt zijn om in de corpuslinguïstiek te gebruiken.

Woolf
Virginia Woolf (1882-1941)

Na een introductie van het werk van Woolf en de narratief-stilistische kenmerken daarin, volgen de casussen. Eerst zien we een vergelijkende analyse van drie vertalingen van To the Lighthouse (1927) door Maurice Lanoire (1929), Magali Merle (1993) en Françoise Pellan (1996). Daarbij maakt de onderzoekster gebruik van het multilinguale concordantieprogramma MULTICORD. Probleem bij VID is dat identificatie en interpretatie sterk afhankelijk zijn van de context. De onderzoekster heeft slim een aantal woorden en binaire woordcombinaties gekozen die veelal indicatief zijn, zoals exclamaties, interrogaties en bijwoorden als ‘of course’ en ‘perhaps’, maar moest wel alle gevallen nalopen om de VID van de directe (DR) en indirecte (IR) rede te onderscheiden. Er worden verschillen in de vertaalkeuzes zichtbaar, maar zoals gezegd, zijn de meeste uitkomsten getalsmatig heel beperkt. Wel lijkt de oudste vertaling meer af te wijken dan de latere vertalingen. Gedetailleerde analyse van een aantal passages laat zien dat de beide laatste meestal aan de weergave van VID vasthouden, terwijl de oudste eerder geneigd is VID naar IR of DR te transponeren. Overigens zij erop gewezen dat voor Woolf vaak juist het heen en weer ‘glijden’ tussen FID, ID, DD en de in dit boek niet vermelde tussenvorm van de vrije directe rede/gedachte (VDR)3 karakteristiek is, wellicht zelfs meer dan het gebruik van VID per se. Dergelijke shifts vangt men met de nog sterk woordgeoriënteerde programma’s natuurlijk niet op.

De tweede studie is gericht op deiktische elementen, modaliteit en transitiviteit in twee vertalingen van The Waves (1931) door Marguerite Yourçenar (1937) en Cécile Wajsbrot (1993). Hierbij zet de onderzoekster het programma WordSmith Tools in, dat behulpzaam is bij de analyse van woorden in hun context. De onderzoekster stelt onder meer een verlies van deiktische verankering vast in beide vertalingen – de uitkomsten zouden hier naar mijn inschatting hoog significant zijn – die Woolf door herhaling van bepaalde voornaamwoorden bewerkstelligt.

Het interessante aan dit boek is de poging tot integratie van narratologische, corpuslinguïstische en vertaalwetenschappelijke benaderingen. Het boek is niet alleen informatief, maar laat ook toekomstige mogelijkheden van een dergelijke interdisciplinaire aanpak zien. In die zin lijkt mij een ontwikkeling in deze richting, waarbij men aan nog meer geavanceerde instrumenten en verdergaande kwantificering met inzet van statistiek kan denken, zowel voor de vergelijkende literatuurwetenschap en taalwetenschap als voor de vertaalwetenschap een veelbelovende weg.

Ten slotte nog een opmerking over de uitvoering van het boek: het is duidelijk samengelijmd uit eerder verschenen publicaties. Dat is te zien aan redundanties in de formulering van doel- en vraagstellingen en conclusies in de verschillende hoofdstukken. Het verschaft aan het verder helder gestructureerde boek hier en daar een wat moeizaam, schools karakter. Een goede editor had de auteur hierop moeten wijzen.

 

Noten
1 De auteur steunt voornamelijk op Engelstalig werk. De aan Karl Bühler ontleende en door Konrad Ehlich verder uitgewerkte notie van ‘Deixis am Phantasma’ zou hier op zijn plaats zijn geweest, daar de geboden argumentatie een ook in de titel van het boek aangekondigde uitwerking van talige middelen op lezers impliceert. Zie Konrad Ehlich, ‘Deiktische und phorische Prozeduren beim literarischen Erzählen’, in: Eberhard Lämmer (ed.), Erzählforschung. Ein Symposion, Stuttgart: Metzler, 1982, p. 112–129.
2 Opvallend is ook hier de selectie van theorieën. Afwezig is met name Mikhail Bakhtin, wiens concept van de meerstemmigheid (‘heteroglossia’) in de roman goed zou hebben gepast bij Hermans’ notie van de ‘translator’s voice’, en wiens voorbeelden uit negentiende-eeuwse romans het subtiele weefwerk in ‘free indirect discourse’ fraai illustreren. Zie Mikhail Bakhtin, The Dialogic Imagination: Four Essays, ed. M. Holquist. Austin: University of Texas Press, 1984.
3 Zie Geoffrey N. Leech & Michael H. Short, Style in Fiction. A Linguistic Introduction to English Fictional Prose. London/ New York: Longman, 1981, p. 322.