Ik belandde in het literair vertalen vanuit het schrijven, vanuit de aspiratie om te schrijven in ieder geval, vanuit pogingen tot korte verhalen en jaren gesprekken met andere, succesvollere schrijvers. In mijn proza zoomde ik in, te vaak vermoedelijk, en bleef ik aan de woorden pulken in een poging om niet alleen betekenis over te brengen, maar ook het ritme van de handelingen, de gemoedstoestanden van de personages, de onzekerheden, duizelingen, vertwijfeling, verrukking – op zoek naar een soort emotionele onomatopeeën. Ik wilde woorden die meer waren dan afzonderlijke, functionele eenheden, die op elkaar inwerkten, een soort zwaartekracht of misschien magnetisme uitoefenden, elkaar aantrokken maar ook afstootten. Deze benadering kan een poëtisch proza opleveren dat delicaat is én krachtig, maar het herbergt ook het risico af te glijden naar geaffecteerdheid en een misleidende fijnmazigheid die vooral werkt in het hoofd van de auteur. De worsteling om het te laten slagen was een cruciaal onderdeel van mijn voorbereiding op het literair vertalen (van het Nederlands naar het Engels): daardoor had ik oog en gevoel voor de lagen in het schrijven van anderen en had ik het voordeel van een obsessie met stijl die haaks stond op een conventionele en misschien overheersende tendens om een buitenlands verhaal simpelweg in de mal van standaard literair Engels te gieten. Vanaf het begin heb ik als vertaler geprobeerd de stem van de auteur in stand te houden, ook al leden mijn eerste pogingen misschien aan de verwarring van iedereen die een andere taal leert: waar eindigt het eigene van de taal en waar begint de persoonlijke stem?