Arnon Grunberg (1971), die in korte tijd een duizelingwekkend oeuvre heeft opgebouwd en een groot aantal belangrijke literaire prijzen in de wacht heeft gesleept, creëert in zijn werk een grotesk, duister en wreed universum bevolkt door wanhopige personages. In dat universum dolen zijn neurotische, vaak nihilistische en cynische figuren rond in tragikomische situaties die ondanks alle verschrikkingen ook de lachlust opwekken. Grunberg schept burleske tragedies die ons raken en tegelijk een groot gevoel van onbehagen oproepen. Hij zou de Nederlandstalige Houellebecq kunnen zijn, maar dan met veel meer humor en bijtend cynisme. Bovendien denken de personages van Grunberg, in tegenstelling tot die van Houellebecq, vaak dat ze nog gered kunnen worden, alsof ze ondanks alles nog betekenis kunnen geven aan een absurde wereld, waarin iedereen voor zichzelf opereert.
De fascinerende boeken van Grunberg, die in het Nederlands zijn geschreven maar zich vaak buiten Nederland, in een geglobaliseerde wereld afspelen, stonden centraal tijdens een studiedag over het vertaalde werk van deze unieke auteur op 8 maart 2013 in de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (KANTL) in Gent. De dag werd georganiseerd door een aantal leden van de Associatieonderzoeksgroep ‘Literatuur in Vertaling’ van de Universiteit Gent, en sloot aan bij eerdere studiedagen in Gent, zoals die over Cees Nooteboom en zijn vertalers (2003) en Erwin Mortier en zijn vertalers (2006).1 Dankzij de steun van het Nederlands Letterenfonds kon een aantal Grunbergvertalers naar Gent komen en in het bijzijn van een groot belangstellend publiek in debat treden met ‘hun’ auteur.
‘In relatie tot vertalers staan de zaken er minder gecompliceerd voor. Zij hebben een ambacht waarover zij zakelijk kunnen spreken. Hun verantwoordelijkheid is gelimiteerd, hun plicht is om een tekst van de ene taal naar de andere over te brengen en in de tussentijd die tekst zo min mogelijk onrecht aan te doen. Dat vertalers de beste lezers zijn is al dikwijls opgemerkt. Misschien zijn zij eveneens de ware onderzoekers en is hun vertaling niets anders dan de weerslag van een grondige analyse,’ schrijft Arnon Grunberg in het voorwoord van dit dossier. Dat het vertalen van Grunbergs oeuvre een grondige analyse vereist, werd duidelijk op de studiedag en blijkt ook uit de bijdragen aan dit dossier. Centraal staan naast Grunberg zelf, Grunbergvertalers in het Duits (Rainer Kersten), Frans (Isabelle Rosselin en Olivier Vanwersch-Cot), Engels (Sam Garrett), Spaans (Julio Grande en Catalina Ginard) en Zweeds (Per Holmer). We vroegen ons af hoe zij omgaan met de onmiddellijk herkenbare en terloopse stijl van de auteur die berust op ironie, en die wemelt van impliciete bijbetekenissen en allusies. Hoe vertalen zij Grunbergs provocerende zinnen? Hoe interpreteren zij het onderhuidse en de vele bijbetekenissen? Hoe vertalen zij ironie en cynisme? Zijn deze stijlfiguren makkelijk te herkennen? Spelen cultuurverschillen een rol? In hoeverre zijn Grunbergs romans Nederlandse romans? Auteur en vertalers hebben hardop nagedacht over deze en andere vragen. Hun bevindingen zijn na te lezen in de twee forumdiscussies die de vertalers en de auteur met elkaar voerden, waarbij ruim aandacht werd besteed aan het belang van interpretatie en keuzes maken. In de eerste forumdiscussie komen Blauwe maandagen (1994) en Fantoompijn aan bod, in de tweede gaat het over De joodse messias (2004) en Tirza (2006). Vaak kunnen de inzichten van de vertalers worden geëxtrapoleerd naar het vertalen van literatuur in het algemeen, want hoe je omgaat met extreme wreedheid in een tekst, met groepsjargon, jeugdtaal, herhaling, ironie, het impliciete en intertekstualiteit is een vraag voor iedere literaire vertaler. De twee forumdiscussies worden in dit themadossier begeleid door twee wetenschappelijke bijdragen van respectievelijk Yra van Dijk en Suzanne Fagel, die ieder vanuit hun eigen aandachtsgebied binnen de geesteswetenschappen een licht werpen op het oeuvre van Grunberg. Van Dijk focust op ethische aspecten, zoals het begrip ‘zorg’ en de relaties tussen de personages, en brengt daarmee ook de ‘ethical turn’ in de geesteswetenschappen onder de aandacht. Dat het ethische vraagstuk ook binnen de vertaalwetenschap een steeds prominentere plaats inneemt, kwam uitgebreid aan de orde in een themanummer van Filter over vertalen en ethiek onder redactie van Jean-Yves Le Disiez, Henri Bloemen en Winibert Segers (Filter 20:3, september 2013). Het onderwerp komt eveneens aan bod in de tweede forumdiscussie.
Suzanne Fagel betoogt dat niet alleen retorische stijlfiguren en afwijkingen van alledaags taalgebruik bijdragen tot de stijl van een auteur, maar ook werkwoordtijden. Dat laat zij zien aan de hand van een analyse van het gebruik van de onvoltooid tegenwoordige tijd in De asielzoeker. Hoewel dit element niet expliciet wordt behandeld in de forumdiscussies, behoeft het geen betoog dat werkwoordtijden in de ene taal niet klakkeloos kunnen worden overgenomen in de andere, en bovendien niet alleen verband houden met stijl, maar ook met de interpretatie van het tijdsverloop in het verhaal. Juist de nadruk op het goed kunnen lezen van een tekst, komt verschillende keren terug in de discussies en verwijst naar wat Grunberg zelf zegt over vertaling, namelijk dat het ‘de weerslag [is] van een grondige analyse’.
Dit is niet de eerste keer dat het werk van Arnon Grunberg in vertaling academische aandacht krijgt. Precies op 8 maart 2013, de dag van het congres in Gent, verscheen Ieder zijn eigen Grunberg. Vertaling, promotie en receptie in Italië, Spanje, Catalonië, Portugal en Roemenië, onder redactie van Dolores Ross, Arie Pos en Marleen Mertens. Het boek werd die dag in de KANTL ten doop gehouden door vertaler Julio Grande. Marjolein Corjanus schreef er voor dit dossier een recensie over. De receptie in Frankrijk krijgt verrassend genoeg geen aandacht in ieder zijn eigen Grunberg, maar wordt hier wel belicht door Philippe Noble, directeur de collection van de reeks Lettres néerlandaises bij uitgeverij Actes Sud en literair vertaler. Uit zijn bijdrage blijkt dat de publicatie van een vertaald werk meer te maken heeft met persoonlijke factoren en economisch-politieke omstandigheden dan met de intrinsieke waarde van het werk. Daarnaast laat hij zien dat Grunberg in Frankrijk vooral geliefd is bij critici en niet zozeer bij het grote publiek.
Tot slot gaat Sam Garrett in ‘Can I laugh now’ op jacht naar bosvruchten en puppy’s in zijn vertaling van Tirza. ‘Wij pendelen steeds heen en weer tussen het een en het ander, en ontwikkelen wat je misschien een bewegende blik zou kunnen noemen, een soort parallax view. We bezitten meerdere landkaarten die we naast of zelfs over elkaar kunnen leggen, en die we bovendien vanuit verschillende oogpunten kunnen bekijken, om zo het landschap van het verhaal beter te begrijpen,’ schrijft hij in zijn bijdrage. Zo bezien worden Grunbergs verhalen inderdaad landschappen die een vertaler vanuit verschillende perspectieven aanschouwt. Aan de hand van zijn of haar ‘reisverslag’ kan de niet-Nederlandstalige lezer dan op weg.
In deze video zien en horen we de vertalers zelf over hun ervaringen:
We danken Arnon Grunberg voor zijn genereuze bijdrage aan de studiedag en voor zijn voorwoord bij dit dossier, en we danken alle vertalers voor hun inzichten en vergezichten. We zijn er trots op dat we met dit eerste dossier van Webfilter een nieuwe publicatievorm van Filter, tijdschrift over vertalen kunnen voorstellen.
Noot
Cf. S. Evenepoel, G. Rooryck & H. Verstraete (eds.), Taal en cultuur in vertaling. De wereld van Cees Nooteboom, Antwerpen/Apeldoorn: Garant, 2004, en M. Hinderdaal, L. Jooken & H.Verstraete (eds.), De aarde heeft kamers genoeg. Hoe vertalers omgaan met culturele identiteit in het werk van Erwin Mortier, Antwerpen/Apeldoorn: Garant, 2007.