Ere wie ere toekomt: De Arabier van de toekomst leest als een trein. Ik had moeite om het boek weg te leggen en heb dat misschien ook maar één of twee keer gedaan. Dat is niet alleen te danken aan de auteur, die de lezer met zichtbaar plezier van de ene verbazing naar de andere leidt, maar ook aan de vertalers, die ervoor zorgen dat vrijwel elke zin tot leven komt.
L’Arabe du futur is het eerste deel van het autobiografische relaas van Riad Sattouf, die al langere tijd bekendheid genoot als cartoonist van Charlie Hebdo en als filmmaker, maar die zijn ster verder heeft zien rijzen sinds het verschijnen van L’Arabe du futur deel 1, in 2014. In de vijfdelige serie (waarvan er inmiddels drie zijn verschenen) vertelt Sattouf het verhaal van de jonge Riad, zoon van een Bretonse moeder en een Syrische vader, die met zijn ouders eerst naar Libië en daarna naar Syrië verhuist, het werk van zijn vader achterna. Riad en zijn moeder hebben moeite om te aarden, maar Riads vader geniet met volle teugen. Sattouf vertelt met humor, en niet zonder kritische blik, over het leven van een platinablond jongetje in het Libië van Khadaffi en het Syrië van Hafez al Assad.
Ook in Nederland is deze graphic novel niet onopgemerkt gebleven. Het boekenpanel van DWDD heeft het boek in maart 2015 geselecteerd als een van de boeken ‘die je gelezen moet hebben’, en de eerste drie delen zijn inmiddels ook in het Nederlands vertaald. Deel 1 werd vertaald door Toon Dohmen en Mariella Manfré (de transliteratie van de Arabische teksten is gedaan door Djûke Poppinga), de andere twee delen zijn vertaald door Dohmen alleen. In deze bespreking beperk ik me tot het eerste deel van de serie, over de periode van 1978 tot 1984.
Superheld of sukkelaar?
Zoals gezegd is L’Arabe du futur heel levendig vertaald. Dohmen en Manfré zorgen ervoor dat alle zinnen klinken alsof ze zo uit iemands mond zouden kunnen rollen. Hierdoor blijft de vaart er goed in, maar er zijn ook situaties waarin de keuze voor levendigheid ons met de neus op een oeroude vertaalkwestie drukt: de karakterisering van een personage. En deze kwestie krijgt in een graphic novel nog een extra dimensie.
In Riads jonge jaren is zijn vader, Abdel-Razak Sattouf, zijn grote held: ‘In die tijd begreep ik er niet veel van. Maar één ding wist ik zeker: mijn vader was geweldig’ (28). Voor de lezer staat dat heldendom van Abdel op zijn minst ter discussie. Abdel gedraagt zich dominant, vrouwonvriendelijk en racistisch, en hij is lang niet altijd vriendelijk tegen zijn zoon. In dit licht is het interessant om eens te kijken naar de eerste keer dat we Abdel iets zien zeggen (afbeelding 1 en 2). Clementine, Riads toekomstige moeder, staat met een vriendin aan het buffet van de mensa als Abdel naast hen komt staan en zegt: ‘Salut, ça va, j’peux manger avec vous?’ Dit simpele zinnetje is op tal van manieren te vertalen en het is goed te begrijpen dat de vertalers de optie ‘Hallo, hoe gaat het, mag ik met jullie mee-eten?’ waarschijnlijk te vlak hebben gevonden. Zij kiezen voor: ‘Dag, dames. Zin om samen te eten?’ (8).
Afbeelding 1 en 2
Deze keuze is goed te verdedigen, het is immers typisch iets wat iemand in die situatie zou kunnen zeggen, maar op mij heeft de uitspraak een wonderlijk effect. Zeker in combinatie met de afwerende houding van de twee jonge vrouwen roept deze openingszin – in mijn oren onmiskenbaar die van een macho – onmiddellijk afkeer op. Dit geldt niet voor de veel neutralere Franse versie. Het wonderlijkst is nog wel dat ik de blos op Abdels wangen als gevolg van dit ‘Dag, dames’ in eerste instantie had bestempeld als een verlekkerde blos, maar toen ik de Franse brontekst onder ogen kreeg, zag ik ineens een onhandige blozende jongeman die zijn best doet om aansluiting te vinden in een omgeving die nieuw voor hem is.
In de kaders die volgen zegt Abdel drie keer op rij als reactie op de vriendinnen ‘Ah oui?’ (8), wat ik lees als een teken van onhandigheid en een nog relatief beperkt uitdrukkingsvermogen. In die interpretatie word ik gesterkt door zijn groet, waaruit blijkt dat hij op dat moment nog met een accent spreekt; hij zegt geen ‘bonjour’, maar ‘bijour’. De vertalers kiezen er wel voor zijn accent weer te geven door middel van een ‘goeiiidag’, maar in zijn ‘ah ouis’ brengen ze variatie aan: ‘Ach?’, ‘Echt?’ en ‘Goed’.
Ook dit is in het licht van het streven naar een vlotte dialoog te verdedigen. Bovendien is het in lijn met zijn soepel klinkende ‘dames’, maar Abdel komt door dit alles wel iets gladder over en dat is niet zonder gevolgen. Hoewel de vriendinnen Abdel in eerste instantie afwimpelen, krijgt Clementine medelijden met hem en ze besluit iets met hem te gaan drinken. Op basis van de Nederlandse versie begreep ik niet goed waarom ze tegen haar zin wat ging drinken met een opdringerige macho. Pas toen ik Abdel in het Frans zo hard zijn best zag doen, begreep ik het medelijden dat ze voelde.
Het gaat hier om een interpretatiekwestie, en zoals gezegd ontpopt Abdel zich tot een dominante, vrouwonvriendelijke man die er best toe in staat zou kunnen zijn de casanova uit te hangen. Toch is het verschil niet onbelangrijk, want op basis van de Franse tekst ben ik geneigd Abdel nog enig krediet te geven, terwijl hij dat krediet in de Nederlandse tekst vrijwel direct kwijt is. In het Nederlands komt Abdel van begin af aan vrij onaangenaam over, terwijl je in de Franse versie een jongeman zou kunnen zien die in rad tempo verandert van een onhandige, ontheemde jongen in een trotse, boze man.
Dit interpretatieverschil is ook terug te zien in Abdels reactie als hij een baan krijgt aangeboden (afbeelding 3 en 4). Na zijn promotie solliciteert hij in eerste instantie bij Europese universiteiten, en in Oxford willen ze hem wel hebben. Als hij dat hoort zegt hij in het Frans: ‘Tiens, Oxford me propose un poste de maître-assistant...’, wat in het Nederlands wordt vertaald met: ‘Hm, ik kan in Oxford aan de slag als hoofdassistent...’ (10). In het volgende kader ziet hij dat ze zijn naam verkeerd hebben gespeld en hij besluit de baan niet te nemen.
Afbeelding 3 en 4
Er is wat voor te zeggen om ‘tiens’ met ‘hm’ te vertalen, maar het gevolg is dat het klinkt alsof Abdel van begin af aan sceptisch is over Oxford. Puur op basis van het Frans zou ik juist zeggen dat hij aanvankelijk nog wel geïnteresseerd is, maar zich miskend voelt door de fout, zoals hij zich op dezelfde pagina gediscrimineerd voelt door een lagere beoordeling voor zijn proefschrift dan hij had verwacht. In het Frans lijkt hij in een paar plaatjes tot de slotsom te komen dat hij niet op zijn plaats is in Europa, terwijl hij dat in het Nederlands al eerder lijkt te hebben bedacht. Het zijn maar twee letters, maar toch zorgt Abdels ‘hm’ ervoor dat ik me in het Nederlands net iets meer betrokken voel bij de ontwikkelingen van zijn gevoelens dan in het Frans.
En wonderlijk genoeg lijkt het ook hier alsof de tekst van invloed is op de manier waarop je de gezichtsuitdrukking leest. In het Frans gaat Abdels gezicht in mijn beleving van blij verrast naar teleurgesteld, in het Nederlands van bedroefd naar nog bedroefder.
De verdwijning van de naakte mannen
Ook in het geval van Riad zelf zijn er meerdere lezingen mogelijk en ook bij hem hebben de vertalers een consequente keuze gemaakt voor een interpretatie die afwijkt van de mijne. Als ik me louter op het Frans baseer zou ik denken dat de auteur suggereert dat Riad niet voldoet aan het beeld dat zijn omgeving van een jongetje heeft, dat zijn gedrag voor zijn omgeving niet ‘mannelijk’ genoeg is, maar in het Nederlands is die suggestie minder sterk. Daarnaast worden er in de brontekst toespelingen gemaakt op homoseksualiteit, die vaak niet door de vertalers worden overgenomen.
In de eerste afbeelding van het boek zien we een zelfportret van Riad als hij twee is. ‘Maniéré et délicat’ staat er met pijltjes bij, en ‘bouche de têteur’. Over de vertaling hiervan valt zonder meer te twisten, pasklare oplossingen zijn er niet, maar toch zie ik in het Frans meer zelfspot dan in het Nederlandse ‘verzorgd en gevoelig’ en ‘smachtende lippen’. ‘Maniéré’ is eerder ‘gemaakt’ of ‘gekunsteld’; ‘aanstellerig’ misschien zelfs. De ‘bouche de têteur’ verwijst naar het zuigen aan moeders tepels en doet vermoeden dat we te maken hebben met een moederskindje. Daarnaast kun je er een seksuele toespeling in zien. Die toespeling zit misschien ook wel in ‘smachtende lippen’, maar juist omdat ‘smachtend’ niet gelijktijdig op speelse wijze refereert aan de wereld van een tweejarige, zoals ‘bouche de têteur’ wel doet, lijkt deze vertaling me voor de Nederlandse lezer moeilijk te duiden.
Wanneer in het Frans expliciet wordt benoemd dat Riad toch vooral geen ‘tata’ moet worden, is dat in het Nederlands even expliciet een ‘flikker’, maar wanneer vader vindt dat hij niet te veel met zijn plastic ‘hommes nus’ moet spelen, zijn dat in het Nederlands geen naakte plastic mannen of mannetjes, maar ‘poppetjes’. Een andere relatief expliciete toespeling wordt bovendien helemaal niet als zodanig vertaald: tot twee keer toe typeert Sattouf zijn jonge alter-ego als een ‘chochotte’. Dit is een neerbuigende term voor iemand die niets durft maar ook voor een homoseksueel, en daarmee is het vergelijkbaar met het Nederlandse ‘mietje’. Op p. 79 wordt dat in het Nederlands een ‘aansteller’, en op p. 93, waar ik straks nog op terug zal komen, wordt ‘chochotte’ omgezet in het bijvoeglijk naamwoord ‘schattig’.
‘Chochotte’ is een woord dat Riad voor zichzelf gebruikt. Het gedrag van andere jongens en mannen noemt hij een aantal keer ‘viril’. Sommigen nemen in zijn woorden ‘poses viriles’ aan, anderen hebben ‘moues viriles’ (respectievelijk ‘mannelijke houdingen’ en ‘mannelijke mondjes’). Dohmen en Manfré kiezen ervoor ‘viril’ consequent te vertalen als ‘stoer’, zelfs al is ‘viril’ ook in het Frans in deze context opvallend. Net als bij de naakte poppetjes is dit vanuit idiomatisch oogpunt heel goed te begrijpen, maar het spel met de door de omgeving gewenste en verwachte ‘mannelijkheid’ (wat dat dan ook moge zijn) wordt hierdoor wel minder sterk.
Taal als symbool voor ontheemding
Sattouf maakt taal tot een belangrijk thema van het boek. Hij zet haar in om verschillen tussen personages bloot te leggen, maar ook om ongemak te tonen. Met een aantal speelse vondsten maakt hij voelbaar hoe het is om in een wereld te leven waarvan je de taal niet spreekt.
Zo is het ontroerend om te zien hoe Riad, die meestal stil en verbaasd om zich heen kijkt, opleeft als hij schildpadjes ziet zwemmen (afbeelding 5). In een spreekwolk vol bloemetjes roept hij: ‘Het zijn schildpadden! Kleine schildpadden!’ Vervolgens klinkt uit een al even gebloemde spreekwolk (later weten we dat die van twee Syrische jongetjes komt): ‘Tseinsgilpadduh, kleinuhsgilpadduh’, met het ironische schrijverscommentaar erbij: ‘Perfecte imitatie van een schattig toontje’ (waar in het Frans de eerder genoemde ‘Intonation de chochotte’ staat) (93). In het Frans zit de grap net iets anders in elkaar dan in het Nederlands, daar wordt ‘C’est des tortues’ omgedraaid tot ‘Cédérotouuu’, terwijl de imitatie in het Nederlands feitelijk hetzelfde klinkt, alleen dan schattig uitgesproken. Anders dan in het Frans zit de grap dus, behalve in de fonetische weergave, in een verkeerde spelling. Binnen de context van gebrekkige taalkennis als symbool van ontheemding geeft dit de grap misschien nog wel een extra laag: het speelse verschil tussen wat we zouden horen en wat we lezen kan alleen bestaan dankzij het medium dat we op dat moment in onze handen houden.
Afbeelding 5
Wat ook goed werkt, zowel in de brontekst als in de vertaling, is de manier waarop wordt weergegeven hoe Riad het Arabisch om zich heen langzaam maar zeker begint te begrijpen. De eerste keer dat hij iets snapt, hoort hij zijn neefje zeggen: ‘Sjoef assajjara! Sjoef echt geweldig!’ (109). En zo dringen er steeds meer dingen tot hem door, bijvoorbeeld dat de directeur van de school zegt: ‘Bainto ma Arabisch spreken... Hij moet sjwaj spreken... wa illa raah vermoord door de rest’ (122). Tot hij uiteindelijk gewoon kan verstaan wat er in het Arabisch tegen hem wordt gezegd.
Dit is een heel geslaagde manier om de polyfonie in Riads leefwereld weer te geven. Daarnaast voegt Sattouf met enige regelmaat leenvertalingen toe, zoals ‘broeder’, ‘hondezoon’ en ‘ik neuk de zus van de vader van de moeder van je moeder’ (of varianten daarop). Dankzij deze procedés ontstaat een heel dynamisch meertalig geheel, dat ook in de vertaling goed tot zijn recht komt.
Antisemitisme en misogynie
Het is onmogelijk dit boek te bespreken zonder aandacht te besteden aan het antisemitisme en de misogynie die erin voorkomen. Het eerste Syrisch-Arabische woord dat Riad leert is ‘jahoedi’, oftewel ‘jood’ (78), en hij merkt al snel dat antisemitisme in zijn nieuwe thuisland aan de orde van de dag is. Zelf wordt hij vanwege zijn buitenlandse uiterlijk voortdurend een jood genoemd en van de legerpoppetjes van zijn neefjes zijn de Israëlische soldaten óf al halfdood, óf ze geven zich over maar houden tegelijkertijd een dolk achter de rug (124, afbeelding 6). In het boek zelf wordt dit niet expliciet veroordeeld, maar het ongemak druipt van de pagina’s. Tijdens een interview met het onlinekanaal Clique vertelt Sattouf dat hij geschokt was over het haast vanzelfsprekende antisemitisme dat hij in zijn jeugd om zich heen had gezien. Hij zegt dat hij ervoor heeft gekozen dit juist door de ogen van een kind te tonen om te laten zien hoe heftig het is.
Afbeelding 6
Die formule past hij ook toe op de ongelijkheid tussen man en vrouw in de wereld van zijn jonge hoofdpersoon. Ik noemde vader Abdel eerder al vrouwonvriendelijk; dat is hij in het Frans uiteindelijk net zo goed als in het Nederlands. Hij blaft zijn vrouw af, snauwt op zeker moment: ‘Ik maak hier de dienst uit’ (121) en zegt tegen Riad: ‘Het is je gelukt je moeder te overtuigen, maar vergeet niet: je bent niet Frans, je bent Syrisch! En in Syrië moeten jongens de kant van hun vader kiezen!’ (146). Wanneer zijn zwangere vrouw zegt dat het kindje misschien wel een meisje wordt, roept hij uit: ‘Ah, non, parle pas de malheur! pas une fille!’, wat in het Nederlands misschien een tikje minder expliciet wordt verwoord, maar er ook geen misverstand over laat bestaan: ‘Ach nee, zeg dat nou niet! Geen meisje!’ (47).
Net zomin als het antisemitisme wordt de verhouding tussen Abdel en Clementine (en de andere vormen van ongelijkheid tussen man en vrouw) in dit boek expliciet veroordeeld, maar Sattouf laat Clementine steeds vaker tegen haar man uitvallen. Zijn jonge alter-ego neemt zijn vader vooralsnog niets kwalijk, maar hij merkt vaak genoeg op dat zijn moeder er ‘steeds vermoeider’ uitziet om de lezer duidelijk te maken dat dit huwelijk waarschijnlijk niet lang meer zal duren.
Het lijkt er niet op dat de vertaling op het vlak van het antisemitisme en de misogynie voor verschuivingen zorgt. Beide zijn in bron- en doeltekst even sterk aanwezig. Toch is het voor deze vertaalvergelijking van belang ook deze thema’s te benoemen; ze laten namelijk zien dat Sattouf geen enkel onderwerp schuwt. In L’Arabe du futur behandelt hij ontheemding, racisme, homoseksualiteit, antisemitisme en misogynie, maar nooit op een belerende toon. Hij hoeft niet uit te leggen dat Abdels gevoel van miskenning in Frankrijk hem terugdrijft naar Syrië, of dat Riad zich met zijn platinablonde haar en zijn delicate manier van doen niet op zijn plaats voelt tussen de jongens die elkaar met stokken staan op te wachten, hij laat het zien. En misschien is de graphic novel daar wel bij uitstek geschikt voor.
Sattouf maakt dankbaar gebruik van het medium. De lichte toon van L’Arabe du futur is vaak te danken aan zijn spel met de mogelijkheden van de grapic novel. Niet zelden plaatst Sattouf een uitspraak of een situatie met één enkele gezichtsuitdrukking of met wat ironisch commentaar in perspectief, zoals wanneer Abdel op p. 13 zijn vrouw en zoon vol trots meeneemt naar de Libische universiteit (afbeelding 7). Dolenthousiast wijst hij hen op het gebouw, maar dat zit vol scheuren en er loopt geen kip in of uit. Juist door niet expliciet te benoemen wat hier gebeurt, maakt Sattouf de situatie intrigerend, want is Abdel nu echt zo enthousiast, of wil hij tegen beter weten in geloven dat hij op deze universiteit al zijn dromen waar zal maken?
Afbeelding 7
Met dit soort vondsten slaagt Sattouf erin ernstige thema’s op een lichte toon te bespreken. L’Arabe du futur is eerst en vooral grappig, ontroerend, verrassend en pakkend, maar hoe beter je naar de details kijkt, hoe meer kritiek je erin ziet doorschemeren. Sattouf veroordeelt niet, maar hij doet ook geen poging om de scherpe randjes in de wereld met zijn humor te verdoezelen. In L’Arabe du futur wordt een ogenschijnlijk licht, maar heel gelaagd, menselijk verhaal verteld, en de levendige vertaling van Toon Dohmen en Mariella Manfré past daar prachtig bij.
Bronvermelding
Sattouf, Riad. 2014. L’Arabe du futur. Paris: Allary Éditions.
Sattouf, Riad. 2015. De Arabier van de toekomst. Een jeugd in het Midden-Oosten (1978–1984). Uit het Frans vertaald door Toon Dohmen en Mariella Manfré. Breda: De Geus.
Interview Riad Sattouf op Clique, via https://www.youtube.com/watch?v=nM0QqnwBsK4&t=18s [Geraadpleegd 12 oktober 2017.]