Begin 2019 belandde er, twee jaar na Anna Karenina (Tolstoi 2017), een nieuwe Bolandvertaling in de schappen. Net als twee jaar geleden werd er in de media op de grote trom geslagen; de trom resoneerde nog luider, zo blijkt uit een interview in De Wereld Draait Door (13 maart) waarin Boland tot ‘meestervertaler’ wordt gepromoveerd. Het werk dat hij ditmaal had vertaald was Misdaad en straf (2019), een van de magna opera van Fjodor Dostojevski.
Begin 2019 belandde er, twee jaar na het vermakelijke Hij kan me de bout hachelen met zijn vorstendommetje (2017), een nieuw Bolandopstel in de schappen. Net als twee jaar geleden had Boland de onweerstaanbare drang gevoeld om een kritiek op het vertaalde meesterwerk te formuleren en om zijn vertaalkeuzen te duiden. De literaire kritiek die Boland in Van mensen die geen enge grenzen erkennen (2019) formuleert, lijkt net als die in Hij kan me de bout hachelen, waarin hij het overigens niet nalaat Tolstois stilistische bonkigheid en slordigheid te benadrukken,1 een doel te dienen: Boland komt in het verweer tegen Nabokov, Van het Reve en hun gevolg, die, inmiddels met niet meer dan een paar overgeleverde oneliners, Dostojevski’s werk tot triviaalliteratuur reduceren (11–17).2 Met zijn vertaling gaat Boland het cliché te lijf dat Misdaad en straf alleen door adolescenten kan worden gewaardeerd.3 Ook in de ‘vertaalperikelen’ aan het einde van elk hoofdstuk verdedigt Boland duidelijk een positie; hij zet zich af tegen voorgangers Jan Meijer en Lourens Reedijk, en soms zelfs tegen Dostojevski.
Wat mijn aandacht recent naar Misdaad en straf heeft getrokken, is de clichématige herinnering aan mijn kennismaking met Dostojevski, ja, zelfs met de Russische literatuur. Als kroon op mijn adolescentenjaren had ik lang geleden besloten me op de Russische literatuur te storten, te beginnen op dit lijvige werk. Toen is voor mij inderdaad gebleken dat er geen geschikter materiaal bestaat om Raskolnikovs ijle koortsdromen in te griffen dan het geheugen van een adolescent. Het eindeloze gepsychologiseer, de paradox van moralisme en immoralisme, de bonte stoet personages: ik zag na de eerste kennismaking geen reden om me bij de beroemde ‘anti-Dostojevskiclub’ aan te sluiten.4
Wat mijn aandacht naar Van mensen die geen enge grenzen erkennen heeft getrokken, is het achterplat. De volgende witgedrukte tekst op het rode papier nodigt uit tot reactie en reflectie:
In de ‘vertaalperikelen’ die de rode draad vormen in zijn analyse van Misdaad en straf maakt Boland aanschouwelijk hoe funest een ‘academische’ insteek kan zijn voor de kunst van het vertalen.
In deze bijdrage probeer ik een beeld te vormen van de benadering die Boland laakt. Wat verstaat hij onder een ‘academische’ insteek? En hoe verhoudt hij zich, in zijn vertaalpraktijk maar vooral in zijn vertaalreflectie, tot dit ‘academisme’?
Een correcte beeldvorming lijkt me wenselijk en is bijzonder relevant in het licht van het vertaalcompetentiedebat. De Leerlijn literair vertalen, die het fundament van het Europese competentiemodel voor literair vertalers is, is onrechtstreeks een voortvloeisel van het betoog *Overigens schitterend vertaald, waarin nadrukkelijk wordt gesteld (zo ook op het achterplat) dat ‘literair vertalen [...] een creatief beroep [is] dat een academisch denk- en kennisniveau vergt’ (Nederlandse Taalunie et al. 2008: 32; zie ibid.: 25, 32–34; zie petra-e 2014). Het is daarom opmerkelijk dat juist een ‘meestervertaler’ een academische vertaalbenadering bestrijdt.
Academisme
Dat Boland in laatstgenoemd opstel van leer trekt tegen de ‘academisch vertaler’, zal, in weerwil van het vertaalpleidooi *Overigens schitterend vertaald, geen enkele kenner verrassen. Wie Boland kent, weet dat hij nogal polemisch is ingesteld en dat hij behoort tot de éminences grises die weigeren de vertaling aan de kille ratio – of wat gemakshalve voor kille ratio moet doorgaan – over te leveren.5 Toch kun je als lezer moeilijk vat krijgen op de kritiek die op het achterplat van Van mensen die geen enge grenzen erkennen in het vooruitzicht wordt gesteld. Wie hoopte op een helder betoog (standpunten, argumenten, weerleggingen) komt na het lezen van het opstel bedrogen uit. Bij tijd en wijle bekruipt de lezer het gevoel dat de belofte (aanschouwelijk maken hoe funest...) een dode letter blijft.
Het is in de eerste plaats lastig om erachter te komen wie of wat Boland, ‘dr. Hans Boland’ (aldus de wervende tekst op het achterplat), concreet op de korrel neemt. Wie of wat verdient de schampere bijvoeging ‘academisch’? Natuurlijk wordt er een aantal usual suspects vermeld, maar de schimpscheuten zijn niet gericht tot twee eenzaten. Als lezer ben je geneigd om een zoektocht te ondernemen naar begrippen die met ‘academisch’ kunnen worden geclusterd. Die zoektocht levert weinig op: woorden als ‘slavistiek’, ‘Ruslandkunde’, ‘vertaalkunde’ en ‘vertaalwetenschap’ komen weinig voor.
Pas aan het einde van zijn opstel wijdt Boland één zin aan de wetenschap die ik, als universitair docent vertalen, bedrijf. Een duidelijk beeld van een wetenschappelijke vertaalbenadering kan met dat ene zinnetje onmogelijk worden gevormd. Het enige wat houvast biedt is het triviale gegeven dat Boland een associatie tussen de vertaalwetenschap en vertaalstrategieën smeedt. Ik citeer:
Een van de belangrijkste principes van elke vertaalstrategie – een populaire term uit de vertaalwetenschap – zou horen te zijn: het streven om de betekenis van meerdere woorden uit de brontaal op zo’n wijze te combineren dat er in de doeltaal woorden ontstaan die weliswaar niet congrueren met hun woordenboekvertalingen maar in hun nieuwe combinatie preciezer en duidelijker [...] dan die ‘letterlijke’ vertalingen de beoogde betekenis weergeven. (113)
Wat ik, bij gebrek aan nadere duiding, uit deze woorden en uit de overige ‘vertaalperikelen’ denk te kunnen opmaken, is dat een academische vertaalbenadering volgens Boland gelijkstaat aan een systematische aanpak, een aanpak waarin strategieën zelfs methodisch worden toegepast. Mocht Boland academisme en methodiek daadwerkelijk gelijkstellen, wat gezien de tegenstelling tussen methodiek/techniek en kunst niet onlogisch klinkt, dan kan ik de redenen hiervoor enigszins begrijpen. In de belangrijkste teksten over vertaalstrategieën wordt de stelling geponeerd dat een vertaler zich van strategieën dient te bedienen wanneer een reflexvertaling of een letterlijke vertaling als problematisch wordt ervaren (Chesterman 1997: 92, 94; zie ook Fawcett 1997: 27–52). Idealiter hangt de keuze voor de strategie samen met de aard van het vertaalprobleem; de oplossing wordt als het ware door het vertaalprobleem ingegeven. Ik zeg maar iets: in geval van ongewenste personificatie dient er in vertaling voor een transpositie te worden gekozen. Met een beetje kwade wil zou de bestaande theorie over vertaalstrategieën, vooral wanneer je de oudere werken raadpleegt en de recentere werken uit hun context trekt, kunnen worden aangezien voor een basis van een apodictisch-wiskundig vertaalmodel. Daarin lijkt de letterlijke vertaling, die Boland altijd heeft geschuwd, de grondslag van het model te vormen; strategieën worden gehanteerd wanneer de letterlijke oplossing als problematisch wordt ervaren (zie Chesterman 1997: 94).
Dat de vertaalwetenschap in de optiek van Boland een prescriptieve discipline is en dat zij er een apodictisch-wiskundige visie op vertaling op na houdt, lijkt ook te blijken uit een andere passage die houvast biedt, een passage waarin hij de ‘vertaalwetenschappers’ in het vizier heeft: ‘In Misdaad en straf heb ik tientallen keren alinea’s herschikt, in weerwil van sommige collega’s en vooral vertaalwetenschappers die zulks als een doodzonde beschouwen’ (89).
Boland is fel gekant tegen schoolse, academische benaderingen. Hij is de mening toegedaan dat je je als vertaler nooit aan de syntactische en lexicale eigenaardigheden van de brontaal mag vastklampen (104). Wie dat doet, zal enkel ‘vertalerstaal’ produceren: het Nederlands in schoolse vertalingen vergelijkt Boland met dat ‘van een buitenlander die heel goed Nederlands spreekt’ (104). Om zijn overschot aan gelijk te tonen haalt Boland zijn eigen oplossingen aan en flankeert die met ‘eigen’ woordelijke vertalingen of met de letterlijke vertalingen van Meijer (1956) en Reedijk (1992). Ik neem hier een aantal vertaalperikelen op:
Naar de hel (lopen) [‘naar de duivel’]. Ik laat me geen oor aannaaien [‘een evidente zaak’]. Ik trap er niet in [‘jullie kunnen me niet bedriegen’]. Haastje-repje [‘met de postkoets’]. Donders goed [‘goed’]. IJsberen [‘door de kamer lopen’]. Geen makkie [‘zwaar’]. Klip en klaar [‘begrijpelijk’] [...] Voor haar kiezen zal krijgen [‘wat er met zus kan gebeuren’]. (2019: 37)
‘De grijze is toenet met Matwej weggegaan,’ roept hij vanaf de wagen, ‘maar deze knol, jongens, maakt me alleen maar mijn hart van streek: je zou der zo doodslaan, ’t is alleen maar een opvreter’ (Meijer) […]
‘Die roodbruine is met Matvej weggegaan,’ schreeuwt hij vanaf de wagen, ‘maar dit merrietje, jongens, niks dan narigheid: je zou d’r zo doodslaan, een uitvreetster is het’ (Reedijk)
‘Matvé heeft onze Bruin mee,’ roept hij. ‘Deze klotemerrie kan de klere krijgen, ik vraag me af waarom ik ’r niet doodmep, ze vreet alleen maar’ [Boland] (2019: 39)
het was of er opeens een mist hem had overvallen en hem opgesloten hield in een diepe vereenzaming waaruit geen uitweg was (Meijer) [...]
het was of er plotseling mist voor hem was neergedaald die hem in een uitzichtloze en drukkende eenzaamheid opgesloten hield (Reedijk) [...]
het leek of hij plots in een dikke taaie mist terecht was gekomen, zonder baken, zonder uitweg, zo eenzaam en verlaten voelde hij zich [Boland] (2019: 104)
Wie deze vertaaloplossingen vergelijkt, kan bijna niet anders dan Boland bijtreden: de vertalingen van Bolands voorgangers doen onbeholpen aan; bij Boland is er een ‘authentieke Nederlandse romanschrijver aan het woord’ (104).
Letterlijkheid
Boland verdient bijval: het literair meesterschap spat van zijn vertaling af.6 Toch is de verbale praal in zijn opstel niet veel meer dan een vernislaagje. Niet alleen vergeet Boland in zijn opstel man en paard te noemen, hij lijkt, in zijn ondoorzichtige argumentatie, ook nog eens een stropopversie van het ‘academisme’ te presenteren. Hoewel het met name in vertaalpractica onmogelijk is om een evaluatief oordeel op te schorten, is het academisch vertaalonderricht in beginsel waardevrij. De volgende uiteenzetting van Van den Broeck mag al wat jaartjes meegaan, ze is nog brandend actueel:
Translation didactics may consider it its proper task to give useful directions and to outline possible strategies as to the way in which such adaptations will advance the production of optimum translations. [We should leave the] door open to a more diversified number of possible strategies, even so much that the translator can manifest his freedom in choosing alternative strategies according to norms he judges most suitable to his purpose. (1978: 36)
De reden dat ‘vertaalstrategie’ een populaire term in het vertaalwetenschappelijke debat is gebleven, is niet dat een strategie in beginsel een pasklare oplossing voor een specifiek vertaalprobleem biedt; vertaalstrategieën vormen simpelweg een deel van het ‘instrumentarium’ van de vertaler, zelfs van de meestervertaler, en verschaffen de vertaler (in de dop) inzicht in de mogelijkheden die de (doel)taal biedt (zie Nederlandse Taalunie et al. 2008: 25). Dat de letterlijke vertaling vandaag de dag nog als een defaultwaarde wordt gekenmerkt, wil niet zeggen dat er enige voorkeur voor letterlijkheid wordt uitgesproken; de letterlijke vertaaloplossing is in veel gevallen simpelweg de eerste ingeving die een vertaler in opleiding heeft.7 Nord stelt niet voor niets: ‘Wie ein Übersetzungsproblem im Einzelfall zu lösen ist, kann jedoch durch eine Taxonomie nicht vorgegeben werden’ (Nord 1993: 352).
Systematiek
Van een apodictisch-wiskundig vertaalmodel is in academische kringen nooit sprake.8 Toch wordt er in het academisch vertaalonderricht wel verondersteld dat een student/alumnus over een zeker analytisch vermogen beschikt. Met andere woorden: de academische vertaler is idealiter in staat om een vertaalprobleem te analyseren en om op basis van theorie en eigen vertaalervaring een patroon te herkennen. Een academische insteek is analytisch en systematisch; talige en culturele systemen en concrete communicatieve contexten vormen het uitgangspunt in elke vertaaloefening.
Boland pretendeert dat een academische benadering de doodsteek van de vertaling vormt. De benadering die zijn voorkeur wegdraagt is ‘creatief’ en ‘kunstig’ te noemen. Afgaand op Bolands eigen logica zouden zijn reflecties niet de zweem van een systematische vertaalbenadering mogen hebben. Dit wordt tot op zekere hoogte bevestigd in zijn opstel: in de vertaalperikelen reflecteert de meestervertaler nu eens op probleem x, deelt dan weer wetenswaardigheid y en gaat geruisloos over op vergelijking z.
Toch vertonen Bolands bespiegelingen verdacht veel samenhang. De lezer kan moeiteloos een vertaalopvatting uit Van mensen die geen enge grenzen erkennen distilleren en hoeft zich dan niet eens vast te klampen aan uitspraken als: ‘dat is wat ik “vrij vertalen” noem’ (104). In veel gevallen is het Boland zelf die, alle ‘eclecticisme’ ten spijt, een systematiek blootlegt door vertaalproblemen/-keuzen te clusteren.
Zo wijst Boland erop dat Misdaad en straf geen onbeduidende psychologische detective is en dat het evenmin een simpele aanklacht tegen morele excessen betreft.9 Misdaad en straf kan als prelude op de grote avantgardistische romans worden getypeerd: de plot wordt geregeld ondergeschikt gemaakt aan een flux de conscience, meestal een innerlijke monoloog waarin de personages zich in al hun onstandvastigheid aan de lezer tonen; hoofdpersonages worden niet zelden vertrappeld door een stoet barokke figuren, die eenmaal hun gezicht laten zien om later definitief van het toneel te verdwijnen; in een potpourri van dialogen en gebeurtenissen raakt de bittere ernst van de moord met een scherpe humor vermengd. Boland laat zien dat en hoe deze literaire kwaliteiten, die zowel door literaire critici als in vertalingen van Meijer en Reedijk worden veronachtzaamd, om vertaling vragen. Zonder een doordachte overname van deze kwaliteiten is Misdaad en straf niet veel meer dan een driestuiverroman over een moord in Sint-Petersburg.
Een belangrijk thema in deze context is de polyfonie. Literatuurwetenschapper Bachtin heeft een rijke meerstemmigheid in de werken van Dostojevski waargenomen: ‘A plurality of independent and unmerged voices and consciousnesses, a genuine polyphony of fully valid voices is in fact the chief characteristic of Dostoevsky’s novels’ (1984: 6). De auctoriële verteller wordt verdrongen door een keur aan personages die elk hun stemgeluid laten horen. Bachtin merkte ook nog eens op dat het idiolect van personages gespleten, zelfs meerledig is (ibid.: 7, 9–10). Boland is zich van deze polyfonie bewust: hij dweept niet met Bachtin, maar weet de waarde van de meerstemmigheid in te schatten (28, 30, 66–68). Zo wijst hij op de eigen gedachten, maniertjes en taal van personages. Wat onder andere tot stroperige vertaling dreigt te leiden is het gegeven dat het Russisch, in tegenstelling tot het Nederlands, bepaald niet rijk is aan staande uitdrukkingen (36). Wie de Russische constructies klakkeloos overneemt en de doeltekst zo speent van idioom, levert niet alleen een krukkige vertaling af, maar ontzielt de personages zelf. Daarom heeft Boland de personages een idioom aangemeten. Eerder in deze beschouwing zijn al negen voorbeelden van Raskolnikovs ingesleten idioom ten beste gegeven. De lijst was ingekort: de nevenschikking van idiomatische en letterlijke varianten telde liefst eenentwintig voorbeelden en de lijst is later nog uitgebreid (37, 62, 66). Aan deze beschouwing voegt hij nog een reflectie op het taalgebruik van andere personages toe. Zo denk ik aan de ‘bak straattaal’ die nodig was voor de vertaling van Razoemichins taalgebruik (‘een plens water’, ‘wauwelen, ouwehoeren, lullen’, ‘geilbak’...) (65). Naast dit soort lange lijstjes (zie verder ook: 50, 58–90) worden er ook andere reflecties op Dostojevski’s polyfone schrijfstijl ten beste gegeven: Boland wijst op de functie van bijwoorden en bijvoeglijke naamwoorden (26–27, 62, 81, 84, 97, 98, 113, 117), interjecties (52, 70, 75, 118), krachttermen (65, 70, 97, 99, 105, 117–118) en legt uit dat enkel ‘vertaalde’ mensen ‘Dat weet ik niet’ (niet: ‘Weet ik niet’) zeggen (83).
In het verlengde hiervan thematiseert hij de meertaligheid en dialecten. De grote Russische romans zijn schoolvoorbeelden van meertalige werken. Denk maar aan het Frans dat Tolstois Oorlog en vrede doordesemt. Boland is van mening dat een overname van meertaligheid in vertaling vaak tot leesirritatie leidt; hij doet in Misdaad en straf geen poging om deze tekstuele heterogenie een-op-een over te nemen, al maakt hij een uitzondering voor het ‘Duitsig Nederlands’ van Louïsa Ivanovna omdat ‘Duitsig Nederlands’ voor de doeltekstlezer nog herkenbaar is (54), en voor losse woordjes die deel uitmaken van het Nederlands taaleigen (43, 106–107). Over dialecten en argot schreef Langeveld dat die in Russische literatuur sneller geaccepteerd worden dan in Nederlandstalige literatuur (2012: 139). Dat levert natuurlijk problemen op voor de vertaler Russisch-Nederlands (54). Wat het probleem echter ‘problematisch’ maakt, is niet de houding van de doeltekstlezer ten overstaan van dialect in literatuur, maar vooral het bevreemdende effect van ‘eigen’ dialect in een Russisch meesterwerk. Oekraïners in Dostojevski’s werk kunnen niet ineens Vlaams gaan spreken, aldus Boland. Uiteraard is er een uitzondering op de regel: het ‘pseudo-Rotterdams’ van Doesjkin kan volgens hem nog wel door de beugel (54).10
De systematiek die in deze beschouwingen op taalgebruik en taaldiversiteit te bespeuren valt, is kenmerkend voor Bolands betoog. Na enig speurwerk ontdek je dat de eigengereide Boland richtlijnen hanteert voor de vertaling van persoonsnamen, koosnamen, plaatsnamen en straatnamen (22, 34, 40–41, 51–52, 94–95), leestekens (70) en verkleinwoorden (61–62, 107). Daarnaast blijkt uit de argumentatie dat hij niet in de schatkist van het Nederlands duikt om zomaar met de weelderigste woorden te pronken; vertaaloplossingen zijn consequent ten behoeve van de leesbaarheid gekozen: ‘Goed taalgebruik’, zo luidt het, ‘is iets anders dan mooischrijverij’ (58).
Daarmee kom ik tot de kern van de zaak: Bolands vertaalkunst blijkt na nadere beschouwing niet ver van de academische vertaling te staan. Het feit dat Boland een persoonlijke richtlijn voor een systematisch beredeneerd vertaalprobleem formuleert en later uitzonderingen bedenkt, doet niets af aan de systematiciteit van zijn vertaalbenadering. In academische benaderingen is er, in strikte zin, geen sprake van zuivere wetmatigheid: ook daar zijn het uitzonderingen die de regel bevestigen.
Meesterschap
Na de publicatie van Misdaad en straf kreeg Boland in de media het predicaat ‘meestervertaler’ opgespeld. In de Leerlijn literair vertalen wordt een analytisch competentiemodel geschetst waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen expertiseniveaus. De titel ‘meestervertaler’ is daarin synoniem aan ‘expert’: de expert bezit de hoogste graad van ‘literaire vertaalbekwaamheid’ (petra-e 2014). Volgens het competentiemodel is het een verworvenheid van de meester dat hij beschikt over ‘optimaal scheppend vermogen’ (ibid.). Met Misdaad en straf heeft Boland mij andermaal bewezen dat zijn scheppend vermogen in de Nederlands(talig)e literaire vertaling nagenoeg ongeëvenaard is.
Een andere verworvenheid van de meester is dat hij zijn vertalingen expliciet weet te verantwoorden (petra-e 2014). Met Van mensen die geen enge grenzen erkennen heeft Boland vertaalminnend Nederland en Vlaanderen andermaal op een fraaie vertaalverantwoording getrakteerd. Uit de ‘vertaalperikelen’ valt vrij eenvoudig een complexe vertaalopvatting af te leiden.
Toch valt er, zoals uit deze bijdrage blijkt, een en ander aan te merken op Bolands metatekst. Bij nadere beschouwing blijkt Boland zijn eigen stellingen te ondergraven. Hij positioneert zich weliswaar diametraal tegenover de academische vertaler, maar geeft zelf een academische draai aan zijn vertaalverantwoording door vertaalkeuzen expliciet en impliciet te clusteren. Als Boland in zijn vertaalperikelen iets aanschouwelijk maakt – en dit mag als een als aantijging vermomd compliment worden beschouwd –, dan is het dat de hoogste vorm van vertalen wel degelijk baat heeft bij een academische, dat wil zeggen: een systematische, benadering.
Noten
1 Ook in Filter is de stijl van Tolstoi, in de aanloop naar de publicatie van Anna Karenina, breed uitgemeten (Boland 2016, Weststeijn 2017).
2 Van het Reve is nu eens hard in zijn oordeel (‘de intriges van zijn boek zijn gruwelijk’, ‘keukenmeidenroman’), dan weer mild (‘[B]oeken als [...] Misdaad en straf houd ik voor meesterwerken’) (352).
3 In Nabokovs Lectures on Russian Literature wordt de kiem van dit cliché aangetroffen (1981: 109–110). Merijn de Boer is de eerste die dit cliché met de nieuwe Bolandvertaling in verband heeft gebracht: ‘Het lijkt er soms zelfs wel op of Dostojevski [...] uitsluitend jonge mensen iets te zeggen heeft’ (2018).
4 Karel van het Reve heeft deze ‘club’ in het leven geroepen. Hij zegt: ‘Jarenlang heb ik Dostojevski niet kunnen lezen. Ik behoorde tot wat ik zelf de anti-Dostojevski-club noemde, een club die beroemde leden telt zoals Gontsjarov, Toergenjev, Garsjin, Boenin en Nabokov’ (1985: 352).
5 Wie de beeldvorming wil begrijpen, kan ik de volgende verhandelingen ten zeerste aanbevelen: Vertalen wat er staat (Langeveld [1986] 2012) en Vertaalkunde versus vertaalwetenschap (Verstegen [1993] 2016).
6 In zijn kritiek ‘Hondstrouwe vertaalvrijheid’, waarin Anna Karenina onder de loep wordt gelegd, twijfelt Martin de Haan allerminst aan Bolands literair vakmanschap. Toch vraagt De Haan zich af of Boland zich met zijn trouwe vrijheid niet vergaloppeert: ‘Is dat nog Tolstoi, of is dat zuivere Boland?’ (2017).
7 Met Fedde van Santen heb ik classificaties van vertaalstrategieën verzameld teneinde de beschreven strategieën te ‘didactiseren’. Ook in het zogenaamde muts/must -kader, dat als een beslisboom wordt gepresenteerd, vormt de letterlijke vertaling het uitgangspunt. Met het kader willen we de student conceptuele hulpmiddelen aanreiken om 1) acute vertaalproblemen op te lossen en 2) los te komen van de brontekst (Van Egdom en Van Santen 2016).
8 In De kwaliteit van vertalingen is het lemma ‘modelvertaling’ opgenomen (Segers en Van Egdom 2018: 67). Modelvertalingen, waarin ‘a-priorische kwaliteitscriteria’ worden opgenomen, worden soms in een didactische context gebruikt om studentenvertalingen te beoordelen en te evalueren. Bij het lemma wordt een kanttekening geplaatst: ‘Een modelvertaling [...] mag niet belemmerend, verengend werken’ (ibid.).
9 In Het temmen van de Scyth (2011) legt Boulogne uit dat Dostojevski razendsnel bekendheid heeft verworven. Ondanks de vroege canonisering genoot Dostojevski lange tijd geen literair prestige. Vooral invloedrijke critici als De Vogüé hadden het meesterschap van de Rus direct in twijfel getrokken. De reden waarom Dostojevski toch werd omarmd, was omdat Dostojevski, thematisch gezien, een ‘correctie [op] het eigen repertoire’ vormde (Boulogne 2011: 722). In de twintigste eeuw is de moraliserende boodschap in Misdaad en straf verdrongen en lijken vooral de smeuïge wendingen en de suspense pijlers van Dostojevski’s succes. Volgens Boulogne was het voor Nederlanders, door de indirectheid van en de manipulatie in Dostojevskivertalingen, lang onmogelijk om een mening over de ‘authentieke’ Dostojevski, met zijn kenmerkende polyfone schrijfstijl en zijn carnavaleske personages, te vormen (ibid.).
10 In de kantlijn dient te worden vermeld dat het Jordaans van Katerina Ivanovna een andere uitzondering vormt (97).
Bibliografie
Bachtin/Bakhtin, Mikhail. 1984. Problems of Dostoevsky’s Poetics. Minneapolis: University of Minnesota.
Boer, Merijn de. 2018. ‘Raskolnikov voelt geen schuld’, De Groene Amsterdammer, via: https://www.groene.nl/artikel/raskolnikov-voelt-geen-schuld [Geraadpleegd op 1 mei 2019].
Boland, Hans. 2016. ‘Vertalersprobleem: de abominabele schrijfstijl van een groot schrijver’, Filter, 23:2, p. 23–28.
Boland, Hans. 2017. Hij kan me de bout hachelen met zijn vorstendommetje. Over Anna Karenina en de kunst van het vertalen. Amsterdam: Pegasus.
Boland, Hans. 2019. Van mensen die geen enge grenzen erkennen. Dostojevski leren lezen. Amsterdam: Pegasus.
Boulogne, Pieter. 2011. Het temmen van de Scyth. De vroege Nederlandse receptie van F.M. Dostoevskij. Amsterdam: Pegasus.
Chesterman, Andrew. 1997. Memes of Translation: The Spread of Ideas in Translation Theory. Amsterdam: John Benjamins.
Dostojevski, Fjodor. 2019. Misdaad en straf. Vertaald door Hans Boland. Amsterdam: Van Oorschot.
Fawcett, Peter. 1997. Translation and Language: Linguistic Theories Explained. Manchester: St. Jerome.
Egdom, Gys-Walt van en Fedde van Santen. 2016. ‘El estándar must: la didactización de las estrategias de traducción’, lezing gehouden op het III Congreso Internacional sobre Investigación en Didáctica de la Traducción’, Barcelona.
Haan, Martin de. 2017. ‘Deze Anna Karenina heeft alles in zich om uit te groeien tot iconische tekst’, de Volkskrant, 28 januari, via: https://www.volkskrant.nl/cultuur-media/deze-anna-karenina-heeft-alles-in-zich-om-uit-te-groeien-tot-iconische-tekst~bc846eb4/.
Langeveld, Arthur. 2012. Vertalen wat er staat. Amsterdam: Atlas Contact.
Nabokov, Vladimir. 1981. Lectures on Russian Literature. Picador: Londen.
Nederlandse Taalunie et al. 2014. *Overigens schitterend vertaald. Voor het behoud van een bloeiende vertaalcultuur. Amsterdam/Brussel: Nederlandse Taalunie/NLPVF.
Nord, Christiane. 1999. ‘Textanalyse: pragmatisch/funktional’, in: Mary Snell-Hornby (ed.), Handbuch Translation. Tübingen: Stauffenburg Verlag, p. 350–354.
PETRA-E. 2014. Leerlijn literair vertalen. PETRA-E network [petra-educationframework.eu/nl/inleiding].
Reve, Karel van het. 1985. Geschiedenis van de Russische literatuur. Van Vladimir de Heilige tot Anton Tsjechov. Amsterdam: Van Oorschot.
Segers, Winibert en Gys-Walt van Egdom. 2018. De kwaliteit van vertalingen. Terminologie van de vertaaldidactiek. Kalmthout: Pelckmans Pro.
Tolstoi, Lev. 2017. Anna Karenina. Vertaald door Hans Boland. Amsterdam: Athenaeum-Polak & Van Gennep.
Van den Broeck, Raymond. 1998. ‘The Concept of Equivalence in Translation Theory: Some Critical Reflections’, in: James Holmes et al. (eds.), Literature and Translation: New Perspectives in Literary Studies. Leuven: Acco, p. 29–47.
Verstegen, Peter. 2016. Vertaalkunde versus vertaalwetenschap. Amsterdam: VertaalVerhaal.
Weststeijn, Willem (2017). ‘Een groot schrijver met een abominabele schrijfstijl?’ [Geraadpleegd op 1 mei 2019].