In de weken dat ik ziek was, en de hele wereld bezig was ziek te worden of er in ieder geval voor begon te vrezen, bijvoorbeeld door net iets te zelfverzekerd te beweren dat het om een doodgewoon ‘griepje’ ging, bleef ik binnen, wat de bedoeling was, zo werd na een week wel duidelijk, maar ik kon ook weinig anders dan thuis op de bank liggen en daar wat lezen, het boek op mijn borst en de bladzijden omslaand tot de slaap weer vat op me kreeg en ik, terwijl de zon in een stralend diepblauwe, haast synthetische lucht naar het westen boog, maar weer eens een dutje deed. Een vreemde, leeftijdloze periode, zowel een vervroegd pensioen als de terugkeer van de kindertijd (met een scherpe keelpijn), zonder verplichtingen, maar ook zonder energie om welke verplichting dan ook na te kunnen komen, en zelfs de verleiding om te zien of er door de verschillende nieuwsdiensten nog nieuwe ontwikkelingen waren gemeld nam met de dag af; er gebeurde niet zo heel veel, juist nu we ons in een historische situatie bevonden, als in het oog van een storm. Onwerkelijk was dat allemaal, zeker vergeleken met het boek dat ik op mijn borst opengeklapt hield, vergeleken met de zinnen die zich daar achteloos tot werelden ontpopten, en ik las zoals ik ooit als elfjarige, als vijftienjarige, als twintigjarige gelezen heb, in de zekerheid dat de wereld pas na het uitlezen van deze bladzijden echt beginnen kon.
[besproken vertalingen:
Éric Chevillard, Rubber staat vast. Vertaald door Eva Wissenburg. Bleiswijk: Uitgeverij Vleugels, 2020.
Eduardo Halfon, De Poolse bokser. Vertaald door Thunnissen. Amsterdam: Wereldbibliotheek, 2019.
Rachel Cusk, Coventry. Vertaald door Jeske van der Velden en Caroline Meijer. Amsterdam: De Bezige Bij, 2019.]