Een vogel opzetten en laten zingen    51-60

Voorbij de onvertaalbaarheid van de poëzie van Eugenio Montale

Joep Stapel
Jur Koksma

Op 23 oktober 1975 luisterde Louis Paul Boon aandachtig naar het middagnieuws op de radio. Boon gold alom als een serieuze kanshebber voor de Nobelprijs voor Literatuur. Hij volgde de bekendmaking in gezelschap van journalisten die aasden op de eerste reactie van de winnaar. Maar het liep anders: de Italiaanse dichter Eugenio Montale ging met de eer strijken, tot verrassing van Boon, en niet alleen van hem.

‘Voor de radio schraapte hij zijn keel,’ notuleerde een van de journalisten, ‘en zei: “Ik wens die Italiaanse bergbeklimmer – hoe heet hij ook weer, Montani? – ik wens hem het allerbeste met zijn prijs en ik hoop dat hij niet te veel last heeft met de slechte kant van de medaille. Want beroemd zijn is ook niet alles”’ (Durnez 1982: 34).

Nee, beroemd was Eugenio Montale niet – hooguit ‘een verloren gelopen specialist in een universiteitsbibliotheek’ had ‘bij ons’ van hem gehoord (idem). In Italië, de Angelsaksische landen en Frankrijk zag men Montale toen allang als een van de grootste dichters van de twintigste eeuw. Nog altijd is zijn werk in het Nederlands maar mondjesmaat beschikbaar: geen enkele van zijn zeven bundels is integraal vertaald.1 Het verdient de voorkeur een dichter op zijn albums te beoordelen, en niet op zijn singles of best-of-platen; in verhevigde mate gaat dat op voor Montale, die in deze analogie een schepper van conceptalbums is.

Lees verder in de papieren Filter