Onlangs is er weer eens een nieuwe volledige vertaling van Shakespeares Sonnetten verschenen. Het lijkt een natuurfenomeen te zijn van het Nederlandse literaire klimaat dat dit elke tien jaar één of twee keer gebeurt. Als ik alle – volledige – vertalingen zou opsommen kom ik op een rijtje van minstens tien, en dan heb ik de op internet gepubliceerde niet eens meegeteld. Weet je wat deze vertalingen met elkaar gemeen hebben? Ze zijn allemaal gemaakt door mannen. In 2023, tijdens de vierhonderdste verjaardag van de First Folio, studeerde ik in Londen aan King’s College en Shakespeare's Globe Theatre. Mijn masterscriptie schreef ik over historische en recente Nederlandse vertalingen van de sonnetten en vroeg me daarin af hoe het toch kan dat er maar één vrouw, Henriëtte Moulijn-Haitsma Mulier (1877-1948) is geweest die Shakespeares sonnetten in het Nederlands heeft vertaalden en dan niet eens de volledige cyclus. Dat zijn grote vragen, die zich in kort bestek moeilijk laten beantwoorden, maar laten we met een korte casus beginnen, een enkel sonnet. Daarna zal ik mijn eigen vertaling van dit sonnet presenteren.
Sonnet 135: Will? Wil? Vleesspies?
Whoever hath her wish, thou hast thy Will,
and Will to boot, and Will in overplus;
more than enough am I that vex thee still,
to thy sweet will making addition thus.
Wilt thou, whose will is large and spacious,
not once vouchsafe to hide my will in thine?
Shall will in others seem right gracious,
and in my will no fair acceptance shine?
The sea, all water, yet receives rain still,
and in abundance addeth to his store;
so thou being rich in Will add to thy Will
one will of mine, to make thy large Will more.
Let no unkind, no fair beseechers kill;
think all but one, and me in that one Will.
Vertaling H. De Roy van Zuydewijn
Een vrouw heeft wensen, jij hebt Wil te meer,
en Wil vol lust, en Wil in overdaad;
ik ben het die jou naloopt, keer op keer,
en graag mij met je zoete wil inlaat.
Wat kan jouw wil, zo ruim, vol overvloed,
het bergen van mijn wil niet één keer lijden,
lijkt jou de wil van anderen een waar zoet,
en wil mijn wil geen zoet entree bereiden?
De zee, vol water toch, ontvangt nog regen,
waardoor haar reservoir nog voller raakt;
geef dus jouw Wil, niet om een Wil verlegen,
een wil van mij, die jouw Wil groter maakt.
Dood smekelingen niet met je bot neen:
tel, een voor allen, Wil bij deze een.
Het bovenstaande sonnet is overgenomen uit de moderne versie van Helen Vendler’s The Art of Shakespeare’s Sonnets. Omdat dit sonnet zeer dubbelzinnig en gecompliceerd is, heb ik ter verduidelijking de volledige Nederlandse vertaling van H.J. de Roy van Zuydewijn toegevoegd.
In het sonnet richt de spreker zich tot een vrouw met waarschijnlijk veel seksuele partners. Zij wordt ook wel The Dark Lady of donkere dame genoemd -- volgens velen gaan sonnetten 127 tot en met 154 over haar. In de lezing van Helen Vendler (1933–2024) wil de spreker niet suggereren dat deze vrouw kiest voor hem alleen, of dat ze de spreker als medeminnaar accepteert, maar dat ze de spreker er best tussen kan proppen, samen met de andere minnaars: ‘she can cram him in as well, as lines 11–12 explicitly say.’ (Vendler 1997: 573). In de Nederlandse vertalingen is de ene versie explicieter dan de andere. Arie van der Krogt (*1952) vertaalt regel 4 en 5 als volgt: ‘Je wil is groot en ruim, waarom mag ik / Mijn wil niet eenmaal in de jouwe steken?’ (1997). H.J. de Roy van Zuydewijn (1927–2019) was wat voorzichtiger: ‘Wat kan jouw wil, zo ruim, vol overvloed, / het bergen van mijn wil niet één keer lijden’ (De Roy van Zuydewijn 1997: 151). De vertaling van Albert Verwey (1865–1937), hoewel zestig jaar ouder, is iets explicieter: ‘Wilt gij wier wil zoo ruim is en zoo groot / Niet mijn wil ook nog binnen de uwe bergen?’ (1933). Bas Belleman (*1978) heeft regel 4 en 5 als volgt vertaald: ‘Wilt u, met uw wil zo groot en uitgestrekt, / Mijn wil eens goed in de uwe laten verdwijnen?’ (Belleman 2020: 99). Van der Krogts keuze voor ‘steken’ en Bellemans ‘uitgestrekt’ en ‘eens goed’ geven de regels een meer dwingende lading, maar verder zijn de toespelingen naar seks en geslachtsdelen niet zo anders dan in het origineel.
Een ander verschil tussen het Engelse origineel en een aantal Nederlandse vertalingen, is dat er in de Engelse versie ruimte is voor een spreker die een puur lichamelijk onderdeel zou willen zijn van alle ‘willen’ die toegang hebben tot de pure lichamelijkheid van de vrouw. Het individu doet er in de overdaad van ‘willen’ niet zoveel meer toe. Ook in de versie van de Roy van Zuydewijn wil de spreker opgaan in het grote geheel (tel, een voor allen, Wil bij deze een). In andere Nederlandse versies gaat het er regelmatig om dat de spreker toch wel de beste keuze is: ‘Wijs niemand af, want één is iedereen / En zie mij als die ene Willem I.’ (Arie van der Krogt). Ook is er een verschil tussen het Engelse ‘vex’ (ergeren, lastigvallen) in regel 3 en Bellemans vertaling van regel 3–4, waarin dit wordt weggelaten: ‘Meer dan genoeg ben ik, nooit blijf ik stil / Zo heb ik steeds uw zoete wil gevoed.’ Wat mij het meeste opvalt is dat in de vertaling van Belleman de suggestie wordt gewekt dat de vrouw de avances van de spreker half kan willen in regel 13–14: ‘Nee, laat geen wrevel, geen aanbidders villen; / Denk alles behalve, en mij in dat half Willen.’ Het zijn cryptische regels die ik interpreteer als de geadresseerde vrouw die nee zegt, terwijl het door de spreker wordt opgevat als een ja. Het maakt het sonnet psychologisch wat dieper en daarmee nog gecompliceerder dan het al is.
Opvallend, maar misschien niet zo raar, is dat veel op het internet gepubliceerde vertalingen nog veel explicieter zijn. Erik Honders vertaalde regel 5–8 als volgt: ‘Wil jij, die echt niet snel verzadigd raakt, / Mijn spijs en vleesspies niet eens proeven nu? / Als het een peen is die je 't beste smaakt, / Mag dan misschien de mijne op 't menu?’ (Honders 2020). Jules Grandgagnage (*1950) suggereert dat de spreker van nature aanspraak heeft op het lichaam van de vrouw terwijl zij zich verzet: ‘Jouw wil, ontvankelijk groot en ruim gemaakt, / Verzet zich, al is het mijn natuurlijk recht’. (Grandgagnage 2021). Wat mij betreft zijn zowel het Engelse sonnet als de Nederlandse vertalingen erotische gedichten die zich in het grijze gebied van grensoverschrijdend taalgebruik bevinden. Hoewel mij bij het lezen van sommige pogingen uit het Wilde Westen van de Shakespearevertalingen een ongemakkelijk gevoel bekruipt, is het niet mijn bedoeling om te suggereren dat dit soort gedichten niet (meer) zouden kunnen en zeker niet dat vrouwen om deze reden de sonnetten niet vertalen. Ik vraag me echter af of de erotiek en de stijl van de sonnetten op een andere manier benaderd en gevierd zouden kunnen worden.
Alternatieve wensen
Lucy Negro, Redux van dichter Caroline Randall Williams (*1987) begint met het idee dat de dark lady uit sonnetten 127–154 de zwarte minnares van Shakespeare was:
In August of 2012, I got it into my head that Shakespeare had a black lover, and that this woman was the subject of sonnets 127 to 154. These sonnets have been called the “Dark Lady” sonnets for quite a while now, because of their focus (in contrast to the preceding 126, which are addressed to a “fair youth, and a “rival poet”) on a woman who consistently figures as “dark,” or “black,” in his descriptions of her. (Randall Williams 2019: 7)
In wat volgt reist Randall Williams naar Engeland om samen met hoogleraar Shakespeare Studies Dr. Salkeld het leven van Black Luce, de zwarte eigenaresse van een bordeel in Londen, te reconstrueren. De tekst schuift heen en weer tussen poëzie en proza en destabiliseert het gevestigde narratief van de (historische) Dark Lady dat is ontstaan in de 400 jaar aan secundaire bronnen geschreven over de sonnetten. Lucy Negro, Redux laat zien dat er naast het standaardnarratief van de sonnetten ook andere versies kunnen bestaan die, net als het standaardnarratief, onvolkomen en subjectief zijn. In Randall Williams' werk wordt de lezer ook geconfronteerd met thema’s – kolonialisme, racisme, misogynie – die op een andere manier dan nu onderdeel zijn van de sonnetten en de tijd en cultuur waarin Shakespeare schreef en leefde. Tegelijkertijd ontstaat er met materiaal rechtstreeks afkomstig uit de sonnetten een lyrische stem die opnieuw betekenis geeft aan de spreker en de Dark Lady in de sonnetten van Shakespeare. Daarbij zoekt Randall Williams door de hele dichtbundel heen naar de connectie tussen haar eigen identiteit en het materiaal waar ze zich mee bezig houdt.
Geïnspireerd door het werk van Randall Williams, de vijftig vertaalde sonnetten van Moulijn-Haitsma-Mulier en door het onderzoek dat ik deed voor mijn scriptie, besloot ik een tijd geleden om ook een aantal vertalingen van de sonnetten te maken. Wat mij opvalt aan Nederlandse vertalingen is dat ze zonder uitzondering in jambische pentameters gesteld zijn. Voor mijn vertalingen koos ik ervoor om alexandrijnen te gebruiken. Historisch gezien vind ik dit een logische keuze, omdat veel Nederlandse vroegmoderne poëzie in dit metrum staat. Ook interessant: Nederlandse vroegmoderne vertalingen van Shakespeares toneelstukken staan altijd in alexandrijnen en voor de allereerste anonieme Nederlandse vertaling van Shakespeares Venus en Adonis uit 1621 geldt dit ook (Arens 1968: 423). Een fijne bijkomstigheid is dat er door dit metrum twee extra lettergrepen zijn om lange Nederlandse woorden in kwijt te kunnen.
De volgende hindernis die ik tegenkwam was dat ik de kloof tussen de culturele en historische context van Shakespeares tijd en mijn eigen tijd persoonlijk te groot vind om sonnetten zoals 135 te vertalen zonder enige vorm van bewerking. Ik stelde me voor wat het antwoord van de vrouw zou zijn over wie dit sonnet gaat en besloot dat ze, in mijn beleving, simpelweg geen behoefte heeft aan het aanbod van de mannelijke spreker. Door het sonnet zo precies mogelijk te vertalen, maar toch een andere, vrouwelijke, stem het woord te geven hoop ik dat het eerst verwarring zaait en vervolgens plezier geeft:
Zolang er vrouwen zijn met wensen heb ik zin
En zin, meer dan genoeg, waarmee ik zin verspil.
Meer dan teveel ben jij; hoe jij steeds aan me zit
Daar jij meer zin voor jouw zin bij mij halen wil.
Zal ik dan maar, mijn zin zo groot en wijd gespreid,
Jouw zin één keer verstoppen? Diep in die van mij?
Is het dat zin bij anderen zo toeschietelijk lijkt?
Terwijl er in mijn zin geen opening kan zijn?
Zelfs in mijn zee, zo vol, valt regen niettemin,
Zodat haar overvloed steeds weer, steeds voller raakt.
Ik ben zo rijk aan zin; voeg ik dan bij mijn zin
Die zin van jou? Die mijn zin dan nog groter maakt?
Laat alle vleiers maar sterven van ongeduld.
Allen voor één, geen enkele die mijn zin vervult.
Bibliografie
Arens, J.C. 1968. ‘Shakespeare’s Venus and Adonis (1–810): A Dutch translation printed in 1621’, Neophilologus, 52:4, p. 421–430.
Belleman, Bas. 2020. Shakespeares Sonnetten. Amsterdam: Athenaeum.
Grandgagnage, Jules. 2022. Sonnetten van Shakespeare: ingeleid, vertaald en becommentarieerd. Brave New Books.
Honders, Erik. 2020. https://fmlekens.home.xs4all.nl/Q1609/135.htm.
Krogt, Arie van der. 1997. Sonnetten. Rotterdam: Ad. Donker.
Roy van Zuydewijn, H.J. de. De sonnetten. Amsterdam: De Arbeiderspers.
Vendler, Helen. 1997. The Art of Shakespeare’s Sonnets. Cambridge, Massachusetts: Harvard University Press. p. 573–575.
Verwey, Albert. 1933. Shakespeare's Sonnetten, nagedicht door Albert Verwey. Santpoort: N.V. Uitgeverij voorheen C.A. Mees.
Williams, Caroline Randall. 2019. Lucy Negro, Redux: The Bard, A Book, and A Ballet. Nashville: Third Man Books.