Hoe graag ik ook het tegendeel zou beweren, als talenstudent van halverwege de twintig ben ik verre van uniek in mijn belangstelling voor bildungsromans. Als je dan ook nog, zoals ik, in de gelukkige positie verkeert dat je met regelmaat een ouder in Ierland kunt bezoeken – en op die manier de hectiek van je eigen bildung enigszins kunt ontvluchten – ligt een masterthesis over Joyce al helemaal voor de hand. Daar heb ik dan ook voor gekozen: ik heb onderzocht hoe de ontwikkeling van de jonge Stephen Dedalus in A Portrait of the Artist as a Young Man op stilistisch niveau tot uiting komt en hoe daar in de drie Nederlandse vertalingen mee wordt omgegaan. De vertalingen die ik heb bekeken zijn die van Max Schuchart uit 1962, die van Gerardine Franken en Leo Knuth uit 1972 en die van Erik Bindervoet en Robbert-Jan Henkes uit 2014. Een van de dingen die mij opviel, is dat met name het ritme van Joyce in de eerste vertaling afgevlakt lijkt te worden, dan wat wordt opgeblazen en uiteindelijk ‘op schaal’ wordt weergegeven.
Schucharts vertaling is niet alleen de eerste vertaling van Portrait; het is überhaupt de eerste Nederlandse Joycevertaling. Er wordt van deze vertaling wel gezegd dat die Joyce’ idiosyncratische stijl enigszins heeft gladgestreken, en misschien heeft dat dan ook een eenvoudige verklaring. Schuchart lijkt zich voornamelijk te hebben gericht op een verzorgde Nederlandse tekst, waarbij de toegankelijkheid en de introductie van de auteur voorop stonden. Franken en Knuth hadden tien jaar later te maken met een doelpubliek dat meer bekend was met Joyce – niet in de laatste plaats omdat inmiddels ook Rein Bloems vertaling van Dubliners was verschenen – maar belangrijker is dat zij dat zelf ook meer waren. Zo had Franken een paar jaar voordat Een portret van de kunstenaar als jongeman verscheen Giacomo Joyce vertaald en had Knuth al meermaals gepubliceerd in de James Joyce Quarterly. Het duo lijkt zich meer dan Schuchart op de eigenheid van Joyce’ stijl te richten en, om met de rake woorden van Cees Koster te spreken, hun vertaling vertoont veel meer ‘durf’ (2006). Dat wil zeggen, ze gaan de eigenaardigheden van Joyce niet uit de weg zoals Schuchart dat soms doet, maar zetten die zelfs met regelmaat wat aan en voegen ze soms toe waar er in de brontekst geen sprake van is.
James Joyce als jonge man in 1902
De vertaling van Bindervoet en Henkes, net als Franken en Knuth ook twee echte Joyce scholars, lijkt hier en daar weer wat minder ‘onstuimig’ dan haar directe voorganger en ik vind dat de cadans van Joyce’ tekst in deze meest recente vertaling juist daardoor vaak het best tot zijn recht komt. Daarmee bedoel ik uiteraard niet te zeggen dat Zelfportret van de kunstenaar als jonge man maar braafjes is, integendeel. Een simpel voorbeeld van hun durf is al te vinden op de eerste pagina:
His mother put on the oilsheet. That had the queer smell. (Joyce 3)
Zijn moeder legde er het gummizeiltje over. Daar kwam die vreemde lucht vandaan. (Schuchart)
Zijn moeder legde er een zeiltje op. Dat had zo’n gek luchtje. (Franken en Knuth)
Zijn moeder legde er het zeiltje op. Dat zo raar rook. (Bindervoet en Henkes)
De tweede zin is in de brontekst een hoofdzin, maar had ook een betrekkelijke bijzin bij ‘oilsheet’ kunnen zijn als de punt was weggelaten. Daardoor wordt de lezer een moment lang op het verkeerde been gezet en krijgt het geheel een fragmentarisch karakter. Zowel Schuchart als Franken en Knuth vertalen die tweede zin simpelweg als hoofdzin, maar Bindervoet en Henkes kiezen voor een losgeknipte betrekkelijke bijzin. Dat is gewaagd, maar het komt dicht in de buurt van het geintje dat Joyce uithaalt. Dat er halsoverkop nog iets aan de voorafgaande zin wordt geplakt sluit daarnaast aan bij het gebrek aan structuur dat kenmerkend is voor de focalisatie van de jonge Stephen.
Wat nu volgt is een drietal voorbeelden ter illustratie van de trend die ik heb waargenomen. In het eerste voorbeeld wil Stephen gaan biechten, maar raakt in paniek en overweegt de kapel uit te vluchten. Het draait hier vooral om de herhaling van het woordje ‘run’:
He could still leave the chapel. He could stand up, put one foot before the other and walk out softly and then run, run, run swiftly through the dark streets. (Joyce 124)
Hij kon de kapel nog verlaten. Hij kon opstaan, de ene voet voor de andere zetten, zachtjes naar buiten lopen en dan rennen, door de donkere straten rennen. (Schuchart)
Hij kon de kerk nog uit. Hij kon opstaan, de ene voet voor de andere zetten en zachtjes naar buiten gaan en dan wegrennen, weg, weg, door de donkere straten. (Franken en Knuth)
Hij kon nog steeds weggaan uit de kapel. Hij kon opstaan, de ene voet voor de andere zetten en zachtjes weglopen en dan rennen rennen rennen, weg door de donkere straten. (Bindervoet en Henkes)
In het origineel onderstreept de herhaling van ‘run’ de paniek die Stephen ervaart. Schuchart werkt die herhaling nagenoeg weg; hij herhaalt een keer minder en trekt wat er overblijft uit elkaar. Franken en Knuth herhalen wel driemaal, maar de herhaling is onderbroken omdat de eerste ‘weg’ vastzit aan ‘rennen’. Daarnaast vindt er met ‘weg’ een verschuiving in nadruk plaats: niet de beweging, maar het resultaat komt centraal te staan. Bindervoet en Henkes behouden als enigen de drieslag door rechttoe, rechtaan ‘rennen’ te herhalen. Zij laten dan weer wel de komma’s weg, maar in mijn optiek past dat wel bij de wanhoop van het vluchten, het rennen tot je erbij neervalt. Er is geen tijd voor een adempauze. Ook Joyce zelf laat de interpunctie soms gedeeltelijk of zelfs helemaal achterwege wanneer Stephen zenuwachtig of in paniek is, zoals in onderstaand fragment:
It was easy what he had to do. All he had to do was when the dinner was over and he came out in his turn to go on walking but not out to the corridor but up the staircase on the right that led to the castle. He had nothing to do but that; to turn to the right and walk fast up the staircase and in half a minute he would be in the low dark narrow corridor that led through the castle to the rector’s room. (Joyce 47)
De drie vergeleken vertalingen, v.l.n.r.: Schuchart, Franken & Knuth en Bindervoet en Henkes.
In het volgende voorbeeld loopt Stephen in extase over het strand vlak nadat hij het meisje in zee heeft zien staan in de iconische wading girl-passage. Lyrisch loopt hij verder:
On and on and on and on he strode, far out over the sands (...) On and on and on and on! (Joyce 150)
Verder en verder, al verder liep hij, ver weg over het zand (...) Verder en verder en verder! (Schuchart)
Verder en verder en verder schreed hij, ver weg over het verre zand (...) Verder en verder en verder en verder! (Franken en Knuth)
Voort en voort en voort en voort beende hij, ver weg over het zand (...) Voort en voort en voort en voort! (Bindervoet en Henkes)
Ook hier herhaalt Schuchart minder vaak: van twee keer vier verders naar twee keer drie, en weer brengt hij in wat overblijft meer structuur aan. Franken en Knuth handhaven de herhaling wel bijna helemaal, namelijk drie en vier keer, maar kiezen net als Schuchart voor ‘verder’. Dat zorgt er niet alleen voor dat de constructie in zijn geheel een stuk langer wordt dan die van Joyce, maar ook dat er met ‘ver weg’ nog een quasi-herhaling bovenop komt (en Franken en Knuth doen daar met het ‘verre zand’ nóg een schepje bovenop). Het gebruik van ‘voort’ van Bindervoet en Henkes voorkomt dat laatste en komt bovendien overeen met de cadans van Joyce. De kortere constructie sluit ook goed aan bij de gedecideerdheid van het ‘benen’ – een woordkeuze die op haar beurt weer goed past bij Stephens nieuwe levenslust.
Een laatste voorbeeld komt uit dezelfde passage over het badende meisje. Stephen ziet haar staan en raakt gehypnotiseerd door haar schoonheid. Ook hier draait het om herhaling, ditmaal van ‘hither and thither’:
Long, long she suffered his gaze (...) gently stirring the water with her foot hither and thither. The first faint noise of gently moving water broke the silence, low and faint and whispering, faint as the bells of sleep; hither and thither, hither and thither: and a faint flame trembled on her cheek. (Joyce 150)
Lang, heel lang onderging zij zijn blik (...) het water zachtjes met haar voet heen en weer bewegend. Het eerste zachte geluid van kalm kabbelend water verbrak de stilte, zacht, flauw en fluisterend, flauw als de klokken van de slaap, heen en weer, heen en weer: en een lichte blos trilde op haar wang. (Schuchart)
Lang, heel lang duldde zij zijn blik (...) terwijl zij zachtjes met haar voet het water bewoog, her en der. Het eerste flauwe geluid van zacht kabbelend water verbrak de stilte, zwak en flauw en fluisterend, flauw als de klokjes der sluimering; her en der, der en her: en een flauwe vlam flakkerde op haar wang. (Franken en Knuth)
Lang, lang duldde ze zijn blik (...) en ze klotste zachtjes met haar voet het water herwaarts en derwaarts. Het eerste flauwe geluid van zacht klotsend water verbrak de stilte, zwak en flauw en fluisterend, zwak als de klokjes van de slaap; herwaarts en derwaarts, herwaarts en derwaarts; en een zwakke vlam trilde op haar wang. (Bindervoet en Henkes)
Anders dan in de vorige voorbeelden behoudt Schuchart hier wel de herhaling, maar hij vervangt het archaïsche ‘hither and thither’ van Joyce voor een gangbare, moderne uitdrukking, met een minder wiegend effect tot gevolg. Franken en Knuth kiezen ook voor een kortere constructie, maar voegen een chiasme toe. Een verklaarbare keuze, want zoals Cees Koster opmerkt staat deze passage bol van de ‘herhalingen, parallelismen, inversies en chiasmes’ (2006). In dit geval gaat het stijlmiddel wel in zekere mate ten koste van de hypnotiserende beweging. De combinatie van de woordkeuze en de kruisstelling maakt dat de beweging in feite maar één keer van her naar der en terug gaat, in plaats van heen en weer en nog een keer. Bindervoet en Henkes keren met ‘herwaarts en derwaarts’ terug naar de structuur en het ritme van Joyce en zorgen er tegelijkertijd voor dat de beweging, het wiegende effect daarvan én het gedragen taalgebruik van Stephen alle worden behouden.
In mijn onderzoek heb ik niet alleen de ontwikkeling van Stephen onderzocht; ik heb ook een duidelijke ontwikkeling gezien tussen de drie vertalingen. Dat het wenselijk is om, zoals Bindervoet en Henkes in hun nawoord schrijven, te kijken wat je voorgangers ‘ervan gebakken hebben’ lijkt dan ook een voor de hand liggende conclusie (299). De ontwikkeling van de drie vertalingen beschrijft een soort slingerbeweging: stijlelementen die in de eerste vertaling wellicht tekort worden gedaan, worden in de tweede vertaling uitvergroot, soms met de nodige omhaal waardoor ze hun doel voorbij lijken te schieten, om dan uiteindelijk in de derde vertaling op hun plaats te vallen. Dat lijkt elkaar wel natuurlijk op te volgen. Zouden we eenzelfde patroon zien bij vertalingen en hervertalingen van andere auteurs met andere karakteristieke stijlfiguren? Een eerste vertaling als een voorzichtige eerste stap in het oeuvre van een buitenlandse auteur, een tweede die zo nu en dan onstuimig is als een adolescent en een derde die de zaken ten slotte volwassen in proportie plaatst en spijkers met koppen slaat? De Nederlandse vertaalgeschiedenis van Portrait leest als een ware bildungsroman.
Literatuur
Joyce, James. A Portrait of the Artist as a Young Man and Dubliners. Introduction and Notes by Kevin J. H. Dettmar. New York: Barnes and Noble Classics, 2004.
Joyce, James. Een portret van de kunstenaar als jongeman. Vertaling: Franken, G. & Knuth, L. Amsterdam: De Bezige Bij, 1972.
Joyce, James. Het portret van de jonge kunstenaar. Vertaling: Schuchart, M. Rotterdam: Ad. Donker, 1962.
Joyce, James. Zelfportret van de kunstenaar als jonge man. Vertaling: Bindervoet, E. & Henkes, R. Amsterdam: Athenaeum, 2014.
Koster, Cees. “Getroffen door de klokjes der sluimering.” Filter. Tijdschrift over vertalen. 2006.
Koen Boelens studeerde in augustus af aan de master Vertalen aan de Universiteit Utrecht en vormt sindsdien een vertaalduo met Helen Zwaan. Hun eerste gezamenlijke vertaling verscheen in december in het derde nummer van PLUK en inmiddels zijn ze druk op zoek naar een volgend project.