Van de week kwam het nieuws dat Duitsland het thema van de Boekenweek 2016 zal zijn, met als motto ‘Was ich noch zu sagen hätte’, een regel die ontleend is aan een oubollig liedje uit het begin van de jaren zeventig dat, zo lijkt het soms, in hevige mate verantwoordelijk is voor de verbroedering van Duitsers en Nederlanders: ‘Gute Nacht, Freunde’ van Reinhard Mey.
In de jaren zeventig had ik, ik geef het probleemloos toe, platen van Reinhard Mey, ook die met dat liedje. Ik heb die platen niet meer, en dat geldt ook voor de boeken die ik ooit bezat van Heinz Erhardt (1909-1979). Van hem viel onlangs een net verschenen publicatie door mijn brievenbus:
Poesiealbum was een reeks die van 1967 tot 1990 in de DDR verscheen, elke maand een boekje, 32 pagina’s dun, maar helemaal vol met gedichten van Duitse of vertaalde buitenlandse dichters. Op den duur leverde de reeks in de boekenkast van de Oost-Duitse lezer maar ook van die van enkele Utrechtse studenten een mooie bloemlezing jonge Oost-Duitse dichters en Duitse en buitenlandse klassiekers op in eenvoudige maar smaakvol uitgegeven boekjes. De boekjes gaven ook een inzicht in de Oost-Duitse vertaalcultuur, waar bekende dichters vaak uitgenodigd werden poëtische versies te maken van interlineaire vertalingen van mensen die de taal wel beheersten maar blijkbaar niet in staat werden geacht een ‘echte’ vertaling te maken. We kochten de Poesiealbums tijdens reisjes naar Oost-Berlijn, maar ook bij de communistische boekhandel en boekenimporteur Pegasus in de Leidsestraat in Amsterdam, waar het maandelijkse bezoek telkens weer ontzettend goedkope uitgaven van Duitse klassiekers opleverde en de nieuwste producten van de uiterst interessante jonge dichtersgeneratie in de DDR. Na het einde van de DDR en 275 afleveringen werd de reeks stopgezet, maar later, in 2007 weer gereanimeerd. Ze verschijnen nu minder vaak, maar hebben nog dezelfde opzet, vormgeving en uitstraling.
Nu kwam dus deze aflevering binnen, en dat was wel een verrassing, want Heinz Erhardt reken ik niet per se tot de hogere literatuur. Het is – was dus – voor mij meer iets wat ze tegenwoordig overal een guilty pleasure noemen. Dat komt zo. Ik ben geboren en in de jaren vijftig en zestig opgegroeid in de Oostelijke Mijnstreek, op enkele steenworpen afstand van de Duitse grens. Dat betekent dat mijn eerste taal een Duits dialect was, want dat is het Kerkraads taalkundig gezien. Maar het betekende ook opgroeien in een gedeeltelijk Duits geörienteerde culturele omgeving – bijvoorbeeld via de Duitse televisie. Mijn oma, die in 1957 bij ons in het nieuwe huis kwam inwonen, kocht een televisietoestel, en dat toestel stond, omdat de Nederlandse televisie nog niet zoveel zendtijd had, als het aanstond vooral op de Duitse zender ARD (de commerciële ZDF zou pas in de jaren zestig worden opgericht). En op die ARD kwamen films langs met acteurs als Heinz Rühmann, Walter Giller, Peter Alexander, Gert Fröbe, Gunter Philipp, Georg Thomalla, Grethe Weiser, Liselotte Pulver en de Kessler-tweeling, die allemaal nu nog vaak probleemloos herken wanneer ze weer eens langskomen op de vele Duitse zenders. En ik blijf graag aan die films hangen, vooral aan die vrolijke sitcoms die de naoorlogse Duitse economische en culturele bloei wilden propageren. Verhalen over familieverwikkelingen, persoonsverwisselingen en andere misverstanden, vakantie-, liefdes- en andere avonturen, gespeeld door goed geklede acteurs in modern ingerichte huizen of in glanzend auto’s van weer gedijende Duitse merken. Een van mijn favoriete Duitse acteurs in dit soort films was Heinz Erhardt, een wat gezette en kalende man met een bril die stuntelig en woorden verhaspelend toch op het eind weer de positieve held was.
Heinz Erhardt, dat merkte ik toen ik in de jaren zeventig Duitse boeken ging kopen voor mijn studie, publiceerde ook boeken met humoristische gedichten en cabaretteksten, en die kocht ik ook, maar ik vermoed dat ik ze voor mijn medestudenten verborg achter de bundels moeilijke Oost-Duitse poëzie. Die bundels bleven in mijn bibliotheek, Erhardt verdween bij de een of andere noodzakelijke uitdunactie. Maar is hij dus weer terug in mijn kast, met een heel dun boekje, dat maar een klein gedeelte bevat van zijn enorme productie. Ik had er, hoewel ik wel het een en ander over Erhardt wist, tot ik een paar dagen geleden het internet raadpleegde, geen idee van dat hij ook een productieve componist was, die zelfs klassieke stukken schreef. Tientallen films, tientallen grammofoonplaten, honderden liedjes, duizenden gedichten. Hij verdiende er een Duitse postzegel mee:
Ik realiseerde me – en daarom haalt Erhardt deze rubriek – toen ik het boekje met de zeventig gedichten uit die enorme productie las, dat ik nog nooit had overwogen iets van deze gedichten te vertalen. Niet alleen omdat het een guilty pleasure was, maar ook omdat het nog nooit in me is opgekomen dat iemand in het Nederlandse taalgebied zo’n vertaling interessant zou kunnen vinden. In mijn hoofd zijn ze, als ik ze lees, exclusief Duits. Zal ik eens wat voorbeelden geven?
Der Schwur
‘Ich hol vom Himmel dir die Sterne’,
so schwören wir den Frauen gerne.
Doch nur am Anfang! Später holen
wir nicht mal aus dem Keller kohlen.
en
Ein Nasshorn und ein Trockenhorn
Ein Nasshorn und ein Trockenhorn
spazierten durch die Wüste,
da stolperte das Trockenhorn,
und’s Nasshorn sagte: ‘Siehste!’
Vanwege de ruimte nu maar twee korte, maar er zijn ook langere, en ook een paar tweeregelige, maar allemaal zijn ze van dit kaliber: woordspelerig grappig in de traditie van Erhardts grote voorbeeld Christian Morgenstern, flauw zijn ze meestal, maar dan leuk flauw, en technisch knap. Het is een genre waar je van moet houden, nonsenspoëzie, en misschien geldt dat voor ons Nederlanders wel nog veel meer als het om Duitse nonsensgedichten gaat, want ‘wij’ vinden over het algemeen dat Duitsers geen humor hebben. Maar dat hebben ze natuurlijk wel: het is Duitse humor.
Zou het niet leuk en leerzaam zijn om in het kader van de komende ‘Duitse’ Boekenweek eens met dit soort teksten vertalend aan de gang te gaan en het Nederlandstalige publiek duidelijk te maken dat het wel meevalt met die Duitse humor? Misschien kan er met die vertaalde teksten een leuk radioprogramma gemaakt worden, op het eind waarvan dan ‘Gute Nacht, Freunde’ van Reinhard Mey gedraaid wordt. Of misschien toch een op muziek gezette vertaalde versie van dit gedicht van Heinz Erhardt, dat een persiflage lijkt op de Met het oog op morgen-dagsluiting van zo veel Nederlanders:
Abendlied
Die Nacht bedeckt die Dächer,
und in dem Aschenbecher
verlöscht die Zigarette.
Es ruhn fast alle Räder.
Der Tag verging wie jeder,
als Glied in einer Kette.
Ich höre Eulen singen
und sehne mich nach Dingen,
die ich so gerne hätte.
Und von dem vielen Sehnen
bekomme ich das Gähnen –
Gut Nacht, ich geh zu bette.