Zoals menig ander onderzoek begon ook het mijne met verwondering. Verwondering over het feit dat ik van alles had gehoord en gelezen over filosoof, dramaturg en schrijver Albert Camus, dat ik wist van het absurde en begreep waarom juist Sisyphus daarvoor symbool stond, dat me was verteld over Camus’ vriendschap en ruzie met Sartre, zijn afkeer van het communisme en zijn liefde voor voetbal, maar dat ik me nooit had gerealiseerd waar een groot deel van zijn boeken zich afspeelt: in zijn geboorteland Algerije. Tijdens een lezing van Désirée Schyns over het vertalen van meertalige teksten in een postkoloniaal perspectief1 hoorde ik voor het eerst over de onderbelichte echo’s van de Algerijnse koloniale samenleving in het werk van Camus. Het verbaasde me dat ik die echo’s zelf nooit had opgemerkt, maar daarin blijkbaar ook niet de enige was. Blijkbaar wordt Camus’ werk in Nederland bijna nooit in een koloniale context geplaatst en dit gegeven leek me wel een dankbaar onderwerp om mijn Master Literair Vertalen mee af te sluiten.
In mijn scriptieonderzoek heb ik onder andere de twee bestaande vertalingen van de roman L’Étranger bestudeerd, het boek waarin hoofdpersoon Meursault, een pied noir met een eenvoudige kantoorbaan, zonder voorbedachten rade en zonder duidelijk motief een Arabe doodschiet. Vervolgens wordt hij niet zozeer vanwege de moord die hij heeft gepleegd ter dood veroordeeld, maar veeleer omdat hij niet heeft gehuild op de begrafenis van zijn moeder. Meestal wordt deze roman gelezen als een illustratie van de absurde toestand van de mens. Niet zelden wordt Meursault gezien als een held van het absurde, wars van geveinsde emoties, die het vertikt te pretenderen dat hij zich niet kan neerleggen bij de dood van zijn moeder of dat hij een betere reden had de man dood te schieten dan dat hij verblind werd door de zon.
Wereldwijd worden er echter steeds vaker vraagtekens geplaatst bij de heldenstatus van Meursault. Hoe kan hij een held zijn als hij iemand doodschiet? Een Arabe noemde ik die man net onvertaald, in de twee vertalingen wordt hij ‘een Arabier’ genoemd (Morriën 1949 en Verstegen 2013). Het woord ‘Arabe’ is nauw verbonden met de koloniale realiteit van Algerije. De term was een denigrerende aanduiding voor de autochtone bewoners van het land, ook al waren die lang niet allemaal van Arabische oorsprong (Toumi 2012: 74). Edward Said wijst er in Culture and Imperialism uit 1994 op dat deze vermoorde man bovendien geen naam krijgt en ook niet aan het woord komt (212). En de hoofdpersoon in Kamel Daouds vorig jaar verschenen roman Meursault, contre-enquête verbaast zich erover dat de hele wereld verontwaardigd is over de terdoodveroordeling van Meursault, maar die ‘tweede dode’ altijd lijkt te vergeten. Said ziet de naam- en stemloosheid van de Arabes als een uiting van een imperialistisch wereldbeeld en verwijt Camus een voortzetting van een kolonialistisch discours. In Daouds roman zijn geen verwijten aan het adres van Camus te vinden, maar ook hij zou graag zien dat er meer aandacht kwam voor de vaak onderbelichte geschiedenis van het Algerijnse slachtoffer in dit verhaal.
Ik beweer niet dat het onterecht is L’Étranger in verband te brengen met Camus’ filosofie van het absurde. Integendeel. Net als Christiane Chaulet-Achour denk ik dat die lezing mogelijk wordt gemaakt door de auteur, maar net als zij geloof ik dat wat een auteur bewust in zijn werk construeert niet altijd het enige verhaal is dat erin verteld wordt (1998: 36). Chaulet-Achour stelt dat je de gebeurtenissen in L’Étranger kunt zien als een reflectie van de onhoudbare toestand in het koloniale Algerije, zelfs al was dat waarschijnlijk niet het onderwerp waarover Camus wilde schrijven. Volgens Chaulet-Achour voelde hij het dreigende failliet van de toestand aan en bracht hij dit vermoedelijk onbewust tot uiting in een roman over een ongemotiveerde moord op de één die de ander moet bekopen met zijn eigen dood (89–90).
Of je L’Étranger van Camus nu leest als een uiting van een imperialistisch wereldbeeld of als onbewust tot stand gekomen schets van een dodelijke impasse, er zijn sporen van een koloniale realiteit in het boek aan te wijzen. De vraag rijst of die in vertaling zijn terug te zien. Ik heb beide vertalingen op dit punt met elkaar vergeleken en hieruit bleek dat de verhouding tussen Meursault en zijn vrienden enerzijds en de Arabieren anderzijds bij Morriën sterk doet denken aan de door Said gesignaleerde relatie tussen de Westerling en de Ander. De Arabieren zijn bij Morriën ondoorgrondelijk, mysterieus en daardoor bedreigend en dit maakt dat de eerste Nederlandse vertaling zich goed laat lezen als een verhaal dat zich afspeelt in een koloniale samenleving. In de recente vertaling van Verstegen daarentegen zijn de Arabieren nauwelijks mysterieus en is er weinig twijfel over de dreiging die van hen uitgaat. Bovendien, waar Morriëns pieds noirs vooral bang zijn, zijn die van Verstegen zelf ook strijdbaar. Hierdoor lijkt er in deze laatste vertaling eerder sprake te zijn van twee rivaliserende bendes die overál hadden kunnen wonen dan van twee groepen die in koloniale verhouding tot elkaar staan. Helaas kan ik hier niet ingaan op alle passages waarin dit effect te zien is, maar ik zal proberen mijn punt te illustreren aan de hand van drie voorbeelden.
Nog voordat Meursault en zijn vrienden op weg gaan naar het strand waar de fatale ontmoeting zal plaatsvinden, zien ze de Arabieren staan: ‘Ils nous regardaient en silence, mais à leur manière, ni plus ni moins que si nous étions des pierres ou des arbres morts’ (79). Morriën heeft het tweede deel van deze zin vertaald met: ‘maar te oordelen naar hun manier van doen leek het, alsof wij niet meer dan stenen of verdorde bomen voor hen waren’ (57). Bij Verstegen staat er: ‘maar op die speciale manier van ze, of we net zo goed van steen of dood hout hadden kunnen zijn’ (57). Op het eerste gezicht zou je misschien verwachten dat de vertaling van Verstegen door het generaliserende ‘die speciale manier van ze’ een onoverbrugbare afstand tussen de twee groepen creëert, maar als je beter kijkt, zie je dat dat juist niet zo is. Bij Morriëns vertaling lukt het de ik-verteller niet om in het hoofd van de Arabieren te kijken en hun gedrag te verklaren. Dit wordt veroorzaakt door ‘te oordelen naar’ en ‘leek het’. Bij Verstegen is de ik-verteller juist donders goed doordrongen van ‘die speciale manier van ze’ en kijkt hij dwars door hen heen, want hij wéét dat hij en zijn vrienden ‘net zo goed van steen of dood hout hadden kunnen zijn’. Bovendien zien we bij Verstegen een vijandigheid in de formulering ‘op die speciale manier van ze’. Bij Verstegen ontstaat zo interessant genoeg een wederzijdse vijandigheid die voor een bepaalde gelijkwaardigheid zorgt en die in de vertaling van Morriën ontbreekt.
Terwijl Morriëns pieds noirs zich vaak wat angstig en onzeker gedragen, getuigen ze bij Verstegen steevast van een onverschrokken houding. Zo zien we dat wat in Verstegens vertaling de gedachtegang kan zijn van een stoere vechtersbaas midden in een confrontatie bij Morriën een meer filosofische lading krijgt, ook door een toevoeging van zijn hand. In de brontekst staat: ‘J'ai pensé à ce moment qu'on pouvait tirer ou ne pas tirer’ (91). Bij Morriën wordt dit: ‘Op dat ogenblik dacht ik, dat men kon schieten of niet schieten, maar dat alles op hetzelfde neerkwam’ (67). In zijn vertaling wordt de situatie in breder perspectief geplaatst en naar een abstracter niveau getild, terwijl Verstegen schrijft: ‘Op dat moment dacht ik dat het schieten kon worden of niet’ (66). Klare taal van een man die niet onderdoet voor zijn tegenstander en op die manier nogmaals hun gelijkheid onderstreept.
Ook op een andere manier zien we in de vertaling van Verstegen meer gelijkwaardigheid tussen de autochtone bevolking van Algerije en de pieds noirs. Het personage Raymond, een pooierachtig type, heeft een niet expliciet omschreven, maar ongetwijfeld weinig gelijkwaardige verhouding met een Mauresque, door beide vertalers vertaald met ‘Moorse’. In de brontekst wordt vaak aan haar gerefereerd met ‘sa maîtresse’, wat door Morriën als ‘zijn liefje’ is vertaald en door Verstegen als ‘zijn vriendin’. Zelfs in de rechtbank is deze vrouw bij Verstegen de ‘vriendin’, terwijl ze bij Morriën door de officier van justitie ‘minnares’ wordt genoemd. De benaming ‘vriendin’ duidt voor de hedendaagse lezer op een vrij officiële relatie, terwijl noch Morriëns ‘liefje’ noch Camus’ ‘maîtresse’ dat doen en, belangrijker nog, een dergelijke officiële relatie tussen een pied noir en een Moorse in de Algerijnse koloniale samenleving vrijwel niet voorkwam (Lanly 1962: 42).
Deze drie voorbeelden illustreren in het kort wat er consequent gebeurt in de vertalingen: de pieds noirs en de Arabieren van Morriën worden gescheiden door een kloof van onbegrip en angst, zoals de Westerling van de Ander werd gescheiden. Een verhouding tussen een pied noir en een Moorse was mogelijk, maar had geen officiële status. Bij Verstegen is de kloof van onbegrip vervangen door wederzijdse rivaliteit. Dat de andere bende bestaat uit Arabieren lijkt haast toeval, geen oorzaak van de vijandschap. Zo komt de grotere gelijkwaardigheid gedeeltelijk uit onverwachte hoek: uit een grotere wederzijdse vijandigheid. Voor wie de roman wil lezen als een illustratie van de absurde toestand van de mens maakt dit wellicht niet uit, maar het is jammer dat het in deze nieuwe vertaling haast onmogelijk is geworden om de roman op die andere manier te lezen: als een weerspiegeling van de koloniale realiteit in Algerije.
Noot
1 Deze lezing is later bewerkt tot het artikel ‘Een verhouding van spanning en integratie: literaire meertaligheid in vertaling’, Filter,21:3 (2014), p. 50–62.
Bibliografie
Camus, Albert. 1957 (eerste druk 1942). L’Étranger. Paris: Gallimard.
Camus, Albert. 19617 (eerste druk 1949). De vreemdeling. Vertaald door Adriaan Morriën. Amsterdam: De Bezige Bij.
Camus, Albert. 201331. De vreemdeling. Vertaald door Peter Verstegen. Amsterdam: De Bezige Bij.
Chaulet-Achour, Christiane. 1998. Albert Camus, Alger. L’Étranger et autres récits. Biarritz: Atlantica.
Daoud, Kamel. 2014. Meursault, contre-enquête. Arles: Actes Sud.
Lanly, André. 1962. Le français d’afrique du nord; Étude linguistique. Paris: Presses universitaires de France.
Said, Edward. 1994. Culture & Imperialism. London: Vintage Books.
Toumi, Alek Baylee. 2012. ‘Camus: l’étranger, l’Africain. Pour une nouvelle traduction anglaise de L’Etranger’, in: idem (ed.), Albert Camus aujourd’hui: de L’Etranger Au Premier Homme. New York: Peter Lang, Publishing Inc., p. 71–83.
Eva Wissenburg (1990) studeerde Franse Taal en Cultuur en volgde daarna de Master Literair Vertalen aan de Universiteit Utrecht. Haar afstudeerscriptie uit 2015 over het ontbreken van een koloniale context voor Albert Camus in Nederland werd genomineerd voor de facultaire scriptieprijs geesteswetenschappen. Sinds 2014 is Eva werkzaam als literair vertaler.