De opgeroepen wereld in Adler und Engel (2001), het debuut van Juli Zeh, lijkt op de gewone, althans op een mij bekende (historische) Europese werkelijkheid, maar wijkt daar op onverwachte punten danig van af, vooral door de onder invloed van drugsgebruik vertekende waarneming van de centrale focalisator, Max Cooper. Hij en zijn moeilijk genaakbare geliefde Jessie blijken verstrikt te zijn geraakt in de duistere wereld van de internationale juristerij en criminaliteit; zij schiet zich uiteindelijk door het hoofd terwijl ze met hem telefoneert; hij zoekt voor dit en ander onheil en ongerief voortdurend heul in een solide ogende wolk van coke.
Dat weet ik nu, nu ik terugkijk. Maar toen ik vijftig ‘bladzijden’ gelezen had in het Duitse E-Book en steeds onzekerder werd of ik het verhaal van deze roman, politieke thriller en liefdesgeschiedenis in één, wel echt goed begreep, heb ik ook de Nederlandse vertaling aangeschaft (op papier, een digitale versie is niet voor handen). Ik lees wel vaker achteraf ook nog de vertaling van een goede roman, of – andersom – juist de brontekst als die in het Duits, Engels of Frans is. Dat ik onderweg al moest overstappen, was nieuw voor me (niet helemaal: ik wacht met smart op de vertaling van Régis Jauffrets Microfictions 2018).
Tot mijn verrassing werd ik, na nog eens vijftig bladzijden te hebben gelezen in de vertaling, Adelaars en engelen (2002), gedwongen het Duitse origineel toch weer te raadplegen. Dat zit zo. Op bladzijde 118 van de vertaling bootst Max met de schaduw van zijn hand een spin na, die ‘ietwat onzeker’ loopt, ‘met tastende voorpoten, hoog oprijzende knorpels en wankelend lijf.’ Ik wrijf mijn ogen uit, herlees de passage en kom tot de conclusie dat er echt ‘knorpels’ staat. Ik denk dat ik wel begrijp wat er beschreven wordt, wat hier wordt geschetst, en ik denk dat Max hier niet wéér synthetisch aan het hallucineren is.
© Fleur van Greuningen
Voor de zekerheid google ik ‘knorpel’, maar dat levert alleen de vertaling van het Duitse Knorpel op: kraakbeen. Dat lijkt me hier niet het juiste woord. Inderdaad. In de brontekst staat beschreven hoe die spin ‘leicht zittrig’ loopt, ‘mit tastenden Vorderbeinen, hochstehenden Gelenken und schwankendem Körper.’ Juist, best begrijpelijk, zeker bij een geleedpotige: hoog oprijzende gewrichten.
Toch ook Van Dale geraadpleegd (digitaal): geen treffer voor ‘knorpel’. Dan het Woordenboek der Nederlandsche Taal(eveneens digitaal): niets sub voce ‘knorpel’ – dat bestaat niet. Wel stuurt het WNT de ‘knorpel’-zoeker naar het lemma ‘knorspen’ waaronder iets meer resultaat is te behalen, maar nog steeds zo goed als niets:
Aanm. Knorpelhuid […] is een vert. van nhd. knorpelhaut; een vorm knorpel wordt in het Ndl. niet aangetroffen.
Knorpelhaut is kraakbeenvlies; daar hebben we in Adelaars en engelen niets aan. Blijft de vraag: hoe zijn die knorpels daar gekomen? Vier bladzijden verder: het wordt Max weer eens te veel allemaal, en hij trekt zich terug, met muziek onder meer, en denkt:
Ik zal mezelf in twee reusachtige oren veranderen die aan hun broze knorpels met elkaar zijn verbonden en als een roze vlinder op de donkerblauwe zitbank neerstrijken.
Daar staat in de brontekst tegenover:
Ich werde mich in zwei riesengroße Ohren verwandeln, die an ihren schmalen Innenknorpeln miteinander verbunden sind und sich wie ein rosa Schmetterling auf der dunkelblauen Couch niederlassen.
Helaas, Van Dale (D-N), noch Duden kennen de of het ‘Innenknorpel’, laat staan twee ervan. De zoekfunctie van m'n e-lezer mag gewantrouwd worden zodra het om meer dan vijfhonderd treffers in een tekst gaat, maar een jacht op het woord(deel) ‘knorpel’ levert naast deze ‘Innenknorpel’ dit op:
Sie schnieft, ich höre ein leises knorpeliges Knacken, was davon herrühren kann, dass sie sich heftig die Nase mit dem Handrücken reibt.
Ik ben dol op door proza gestrooide alliteraties, zeker als begrijpelijk zijn. ‘Knorpelig’ betekent volgens Van Dale (D-N): ‘kraakbenig’ – dat had hier heel goed gepast, in een omgeving die niet bepaald bevorderlijk is voor het welzijn van het neustussenschot. In de vertaling is met ‘knorpeliges’ ook de alliteratie verdwenen, maar die wordt gecompenseerd door enkele nieuwe assonanties:
Ze maakt een snuivend geluid, ik hoor iets zacht knakken, het komt doordat ze met haar handrug stevig over haar neus wrijft.
Blijft de vraag: waar zijn nu die knorpels gebleven? Inmiddels begin ik me een beetje zorgen te maken over (de redactie van) de vertaling. Een frase als ‘Zijn hoofd voelt zich tussen mijn handen aan als een grote vrucht’ (p. 235) kan een vergissing van de vertaalster zijn geweest. De brontekst luidt: ‘Sein Kopf fühlt sich zwischen meinen Händen an wie eine große Frucht’, en dat lijkt me correct Duits; maar ‘zich aanvoelen als’ is in deze Nederlandse zin ongrammaticaal. Een redacteur kan zo'n uitglijder gladstrijken. Maar of er grondig geredigeerd is, staat nog te bezien. Zie de openingszin van hoofdstuk 18 ‘Halfslaap’ (p. 185):
Het ding is nog verpakt in doorzichtig folie en ze houdt het in haar armen als een langs de rivier gevonden welp die haar moeder vast en zeker meteen weer op straat zal zetten.
Het lastige is wel dat hier opnieuw gefocaliseerd wordt door die volledig doorgesnoven volkerenrechtdeskundige Max en dat het hoofdstuk keihard in medias res begint, waardoor het even doorlezen vergt voor de situatie wat helderder wordt. Maar zoals het hier is opgeschreven, gaat er net iets meer fout dan nodig is om de verbeelding van de lezer te stimuleren. De brontekst zegt:
Das Ding ist noch in durchsichtige Folie gehüllt, und sie trägt es im Arm wie einen am Fluss gefundenen Welpen, den die Mutter mit Sicherheit im nächsten Moment aus dem Haus werfen wird.
Nog wat bonter is het eerder, op pagina 167:
Ik haal uit, gooi de dode muis in de zakdoek in de struiken achter de kastanje en wrijf mijn handen af aan mijn boxerschort terwijl ik met mijn andere hand het gat weer dichtmaakt.
Jawel, ik heb dit citaat driewerf gecontroleerd: er staat ‘boxerschort’ en ‘terwijl ik [...] dichtmaakt’ (op p. 279 staat wel ‘boxershorts’). Daarnaast lijkt het me onmogelijk om je handen af te wrijven terwijl je met je andere hand een gat dichtmaakt. Dan moet je namelijk drie handen hebben. En waarom zou je twee handen afvegen aan je onderbroek als je die dode muis maar met een hand hebt opgepakt en weggegooid? Zeh noteert dat zo, dat het anatomisch bezien meer voor de hand ligt:
Ich hole aus, schleudere die tote Maus im Taschentuch in das Gebüsch hinter der Kastanie und reibe mir die Hand an den Boxershorts ab, während ich mit der anderen das Loch wieder zuschaufele.
Eerder in deze scène staat beschreven dat Max de dode muis in zijn linkerhand houdt en met zijn rechterhand een grafje voor het diertje delft. Van zijn goede bedoeling, om het diertje ordentelijk te begraven in dit geval, komt weer eens weinig terecht.
Dergelijke ontsporingen droegen ertoe bij dat ik onzeker werd over mijn goede begrip van de Duitse tekst. Die brontekst is echter goed. De focalisatie van het wankelende personage Max was de werkelijke aanleiding tot mijn onzekerheid. De vertaling bracht twijfels van een geheel andere orde. Dat laat onverlet dat deze roman talloze fraaie en treffende formuleringen bevat, zoals op bladzijde 279: ‘haar gezicht […] is niet glad en onschuldig, maar versleten en slordig opgehangen tussen haar oren’. Oorspronkelijk heet het: ‘ihr Gesicht […] ist nicht glatt und unschuldig, sondern verbraucht und schlecht aufgehängt zwischen den Ohren.’ Net zo prachtig, en knorpelloos.
De Nederlandse vertaling, Adelaars en engelen, is van Gerda Meijerink (1939-2015) en werd in 2002 uitgegeven door Van Gennep.
Reageren? info@tijdschrift-filter.nl.