Filter, die van papier en de digitale, publiceert af en toe levensschetsen van literair vertalers. Dat zijn gelauwerde en bekende vertalers, of ook productieve maar ten onrechte vergeten collega’s uit het verleden. En er zijn nog meer categorieën te bedenken voor vertalers die een biografische schets verdienen. Maar er zijn heel veel vertalers, en dat betekent dat er ook veel collega’s zijn die buiten de boot vallen. Over een zo’n drenkeling wil ik het vandaag hebben. De aanleiding is niet zozeer dat ik tot de conclusie ben gekomen dat zijn vertaalwerk van grote waarde is, maar omdat ik hem in een ver verleden wel eens ontmoet heb en omdat een toevallige gebeurtenis me weer aan hem liet denken.
Dat toeval was een gestencild en geniet boekje, formaat A5, dat – letterlijk – uit andermans boekenkast viel. Constructies is de titel, en het is een bundel gedichten. Het eerste gedicht, ‘De liefdesgodin’, verdient het om in zijn geheel te worden geciteerd, maar ik laat het bij de eerste twee strofen:
Water en wieren
Hieven z’ in ’t licht,
Bleven z’ omzwieren
Één met ’t ontvieren
Prillens van ’t licht.
’t Zaad dat haar dreven
Winden op ’t lijf
Bleef om haar kleven:
Zíj was het leven,
Zíj was het wijf.
Zegt u er eens iets van. U bent zo ongeveer de eerste die dit leest, want er is geen enkele bibliotheek die dit boekje heeft, de oplage zal minimaal zijn geweest. In het boekje zelf staat hoe je het kunt bestellen: het is te bevragen bij de auteur, en je kunt ook geld overmaken. Maar dat lees je pas als je het boekje al hebt – ik vermoed dan ook dat de auteur het vooral uitdeelde. Hoe dan ook: er staan ook verderop in dit zeven strofen tellende gedicht nog een paar sterke zinnen, en er gebeurt een hoop: ‘’n Ogenblik beiden / Zijn saam één schoon’, en vervolgens: ‘Zíj kreeg een zoon!’ Want ‘Wie haar ontwaarde, / Wou dat z’ hem paarde, / Maar zij wou meer.’
Dit vers en de andere negentien in het boekje kunnen nauwelijks anders dan met hevig gefronste wenkbrauwen worden gelezen, ook als je over enige informatie beschikt over de auteur ervan: Willem Verloren van Themaat (1931–1996). Hij was een aantal jaren de collega van mijn echtgenote, en zo leerde ik hem, zij het op afstand, kennen. Later ontmoette ik hem ook persoonlijk, maar dan in een andere context. Verloren van Themaat was een gepromoveerd mathematicus, zijn proefschrift Räumliche Vorstellung und mathematisches Erkenntnisvermögen, 1963, Universiteit van Amsterdam), werd in het Duits geschreven en – neem ik aan – verdedigd, gepubliceerd werd het met een samenvatting in het Nederlands, Engels en het Esperanto. Dat laatste was omdat Verloren zijn leven lang een propagandist van deze kunsttaal was, als productief vertaler, maar ook als schrijver van strenge ingezonden brieven over – wat hem betrof – misverstanden over het Esperanto. Maar hij schreef ook artikelen, bijvoorbeeld in De Gids, over de gelijke rechten van vrouwen en mannen en de vraag wanneer het menselijk leven nu precies begon: als embryo of pas na de geboorte. Dat soort dingen kon hij allemaal heel begrijpelijk opschrijven, maar zodra hij van andere vormen van communicatie dan de schriftelijke afhankelijk was, begonnen de problemen. En daarom had hij ook een WSW-baan op het wetenschappelijke instituut waar mijn vrouw werkte.
Daar werd hij, begreep ik van mijn echtgenote, wel serieus genomen, maar hij maakte het zijn collega’s niet altijd gemakkelijk. Een amusante maar natuurlijk ook ongemakkelijk makende anekdote over hem was dat hij, door zijn collega’s eindelijk overgehaald om eens taartjes te trakteren op zijn verjaardag, die taartjes ook daadwerkelijk ging kopen, maar de doos met zijn snelbinders op de bagagedrager bevestigde. Een ander veelzeggend verhaal vertelde Hans Ree in zijn schaakrubriek in NRC Handelsblad van 20 november 2010. Het stuk, ‘Schrille kreten’, gaat over enkele gevallen van verstoring van schaakwedstrijden door geschreeuw: ‘De meest hartverscheurende schreeuw hoorde ik lang geleden op een clubavond in Amsterdam. Hij kwam uit de mond van Willem Verloren van Themaat. “Verloren van Themaat” zeiden we soms als er gevraagd werd hoe we gespeeld hadden, ook als we van iemand anders hadden verloren.’ Verloren was, aldus Ree, ‘[b]ehalve geleerd […] ook een beetje onhandig.’ Het verhaal van de schreeuw ging zo: ‘Die avond was zijn tegenstander niet op tijd aan het bord verschenen. In zo’n geval drukte je de klok van die tegenstander in en als hij er na een uur nog niet was, had hij verloren. […] De hartverscheurende schreeuw van Verloren van Themaat kwam na een uur, toen hij ontdekte dat hij per ongeluk niet de klok van zijn tegenstander in werking had gezet, maar zijn eigen klok, zodat hijzelf de tijd had overschreden en de partij had verloren.’
Zelf maakte ik Willem Verloren van Themaat in 1981 mee, tijdens het poëziefestival Poetry International in Rotterdam. De Oost-Duitse dichter Erich Arendt (1903–1984) was dat jaar het onderwerp van het jaarlijkse vertaalproject, en Ton Naaijkens en ik – we waren met Arendt bevriend en hadden eerder teksten van hem vertaald – maakten Nederlandse interlineaire vertalingen als ondersteuning voor de vertalende Nederlandstalige dichters. Leo Vroman was een van hen, net als Willem Verloren van Themaat, maar die zat er als Esperantovertaler. Zijn grote staat van dienst op dat gebied zal niemand van de aanwezigen hebben beseft, en misschien was hun skepsis over kunsttalen ook wel even groot als de mijne (die ik elders wel eens heb geformuleerd). Tijdens de vertaalsessies in Rotterdam in 1981 nam Verloren van Themaat regelmatig het woord. De voertaal was Engels en hij begon in mijn herinnering elke zin met het woord ‘ik’ in die taal terwijl hij – dat deed hij ook in zijn werkomgeving – met zijn gekromde rechterwijsvinger op de knokkels van zijn linkervuist sloeg, en dat soms een groot aantal keren voordat de zin op gang kwam. Dat was pijnlijk om te zien en te horen voor wie de verhalen over Verloren kende, maar waarschijnlijk ook voor de rest van het gezelschap dichters en vertalers. Hoe moeilijk de sociale omgang voor Verloren was bleek op de Poetry-avond waar het vertaalproject werd gepresenteerd. Mijn echtgenote was daar ook bij, maar omdat zij bij een ander segment van zijn leven hoorde, duurde het heel lang voordat Willem iets met haar aanwezigheid kon beginnen. De verwarring ging gepaard met een lichte variant van de kreet die Hans Ree beschrijft.
Willem Verloren van Themaat was daar op Poetry International omdat hij een belangrijke rol speelde in de Esperantobeweging: kijk maar eens rond op het internet. Hij schreef een science-fictionroman in het Esperanto (La Akvariinfanoj – De aquariumkinderen, 1976) en vertaalde veel in en uit die taal, waarbij het in het Nederlands vertalen van een blijkbaar beroemd, oorspronkelijk in het Esperanto geschreven episch gedicht van de Schot William Auld een van zijn grootste wapenfeiten was – al kun je je natuurlijk afvragen of dat niet een beetje vreemd is: een kunsttaal gebruiken om overal ter wereld te worden begrepen, en dan vertaald moeten worden om in het Nederlandse taalgebied vermoedelijk alleen door Esperantisten te worden gelezen.
Maar Willem Verloren van Themaat vertaalde ook voor het algemene publiek. Bij uitgeverij Boom verscheen in 1979 Aristoteles beschouwd als tijdgenoot, een vertaling uit het Engels van een boek van Henry B. Veatch, in hetzelfde jaar verscheen Wetenschap en hypothese, uit het Frans van Henri Poincaré. Filosofische werken dus, per definitie moeilijk werk, maar geheel in lijn met de onderwerpen die hij in zijn essays en artikelen behandelde. Zoals ‘De culturele waarde van wetenschap en kunst en de sociale positie van geleerde en kunstenaar’ in 1982 in De Gids, dat toch een geleerde en kunstzinnige redactie – Godfried van Benthem van den Berg, Henk Hofland, Harry Mulisch en Bram de Swaan – moest passeren. Typisch en vervelend was dan wel weer, dat Verlorens personalia achterin de aflevering werden vergeten; ze werden in het volgende nummer als erratum nagereikt.
Als dit een echte biografische schets was, zou ik ook wat meer biografische gegevens moeten aandragen, maar daar heb ik slechts oppervlakkig naar gekeken. Een paar esperantowebsites geven wat informatie, en we kunnen achterhalen dat Willem Anthony Verloren van Themaat een zoon was van Reep verLoren van Themaat (1882–1982), een civiel ingenieur van aanzien, die met zijn tweede vrouw Lilly Fentener van Vlissingen (1887–1980) drie kinderen kreeg. In een Wikipedialemma over de vader kunnen we constateren dat zoonlief zijn naam anders spelde, maar ook dat Verloren jr. de stevige kaaklijn van zijn vader erfde. Er is vast meer te achterhalen, maar waarom zou ik? Ik wilde alleen maar herinneringen ophalen aan iemand die ik, al was het slechts oppervlakkig, kende, en die, en dat gaf de doorslag, ook een vertaler was. Dat hij ook een zonderling was, bewijst alleen maar dat vertalers net mensen zijn.
Een van de gedichten uit het bundeltje dat de aanleiding was voor dit stuk is een ‘Hymne aan het leven’, en die formuleert allerlei wensdromen: ‘ik wil ’n positron zijn’ is er een, of ook deze: ‘Ik wil rijdend langs Gelderse Kade, de baan van mijn benen / Maken één met de baan, één met het water daarnaast.’ De filosofie komt ook aan bod: ‘’k Wil in de Hegeliaanse dialektiek van de ramen / Duizenden keren mezelf zien in de wereld weerkaatst.’ Maar het gedicht begint met deze twee regels: ‘Ik ga ’n ganslijke pagina Bhagavad-Gita vertalen / Nu in de taal dezer tijd: radio’s, auto’s en trams.’ Ook dat is misschien wel een vreemde zin, maar ze laat wel zien waar het hart van Willem Verloren van Themaat lag.
Reageren? info@tijdschrift-filter.nl.