‘Libri amici, libri magistri, Boeken waren mijn vrienden en leermeesters’. Dat stond terecht voorop de rouwbrief van Jeanine De Landtsheer, neolatiniste en vertaler, die onlangs volkomen onverwacht overleed, pas 67 jaar oud. Jeanine was een geleerde van internationaal formaat; haar levensproject was het uitgeven en annoteren van de (Latijnstalige) brieven van Justus Lipsius, beroemd zestiende-eeuws filoloog, historicus en politicoloog die onder andere hoogleraar in Leiden en in Leuven was. Tot nu toe liet ze zes kloeke delen verschijnen. Daarnaast schreef ze alleen en met anderen talloze publicaties op Neolatijns terrein. Het is wrang dat ze niet, zoals gepland, de plenaire openingslezing van het eerstkomende internationale neolatinistencongres in haar thuisbasis Leuven zal kunnen houden. Andere collega’s in ons vakgebied zullen haar de komende maanden elders gedenken, hopelijk ook in persoonlijke ontmoetingen; ik denk hier in Filter vooral aan Jeanine als vertaalster en vriendin.
Jeanine De Landtsheer (1954–2021)
Ongeveer 25 jaar geleden ontmoetten we elkaar in de Leidse universiteitsbibliotheek bij de Oude Drukken, waar Jeanine het voor een gewoon mens onleesbare handschrift van Lipsius ontcijferde; zijn brieven liggen daar. We kwamen in gesprek en ontdekten dat we op hetzelfde terrein werkten en bleken nog wel meer te delen, onder andere een liefde voor vertalen. Zo kwamen we met enkele anderen terecht bij het Erasmusproject van Athenaeum–Polak & Van Gennep, dat resulteerde in de zevendelige ‘oranje serie’, vertalingen van een representatieve keuze uit Erasmus’ werk, die helaas na een goed begin te weinig aandacht heeft gekregen van pers en uitgeverij. Jeanine nam het leeuwendeel voor haar rekening en haar grootste vertaalprestatie bestaat zonder meer uit de drie dikke delen die ze tussen 2001 en 2011 vervaardigde: een keuze uit de Colloquia – ‘Gesprekken’, een deel over ‘Opvoeding’, van kinderen, studenten en koningen, en een keuze uit de Adagia – ‘Spreekwoorden’, alles bij elkaar inclusief uitleidingen, aantekeningen, indices en dergelijke bijna achttienhonderd bladzijden.
‘Ik heb me de voorbije ijstijd vermaakt met het vertalen van Adagia. Leuk!!!’ schreef Jeanine me na een koudeperiode: dat enthousiasme spat van al haar vertalingen af. En zo koos ze ook haar teksten uit en schreef ze er toelichtingen bij: in zijn Gesprekken geeft Erasmus vaak een kritische visie op de maatschappij, het huwelijk, religieuze plichtplegingen en tekortschietende monniken. Weliswaar bleef Erasmus veilig verscholen achter de dubbelzinnige dialoogvorm, maar dat kon niet verhinderen dat dit boek tot 1900 op de Rooms-katholieke index van verboden boeken stond. Uit alle Colloquia koos Jeanine in elk geval de meest prikkelende dialogen uit, zoals die tussen de Abt en de Geletterde vrouw, waarin de laatste de vloer aanveegt met haar ongeletterde, bekrompen en amper gelovige gesprekspartner die vindt ‘Veel weten is niets voor een vrouw’. Ook Jeanine moest wel eens tegen vooroordelen vechten. Tot haar genoegen verscheen er nog een apart bundeltje met Vrouwengesprekken. Maar niet altijd was ze het met Erasmus eens, bijvoorbeeld wanneer hij suggereert dat voor gelovigen thuisblijven veel beter is dan telkens weer op pelgrimstochten te gaan: in dezelfde week dat ze tweemaal een halve dag vrijmaakte voor een Canadese en een Spaanse collega, overwoog ze ook om een paar dagen naar Venetië, Oslo en dan door naar een vriendin in Lund te gaan. Op andere momenten vloog ze van het ene congres in Warschau via het volgende in Tours naar New Orleans. Maar ook dan liet het vertalen haar niet los: toen de Adagia af waren, schreef ze met enige weemoed: ‘De adagia hebben me zoveel jaar ’s avonds en op congressen gezelschap gehouden’.
Voor de allerlangste Gesprekken en Spreekwoorden was geen plaats in de, toch al dikke, boeken. Geen nood: Jeanine vertaalde als los boekje nog het diepzinnige ‘Gesprek’ Convivium religiosum, ‘Een religieus festijn’. Graag zou ze ook Ichthuophagia gedaan hebben, ‘Vis op het menu’, een ‘Gesprek’ tussen de slager en de visboer. Het ging Erasmus hier vooral om zinloze godsdienstige regels maar Jeanine om de vis, die zij net als ik graag at – in tegenstelling tot Erasmus die zelfs dispensatie van de paus kreeg om ook tijdens de vasten vlees te mogen eten. Verlekkerd kon ze uitzien naar komen logeren op een donderdag, wanneer ons dorp door de viskraam wordt bezocht. En de enige keer dat ik me heb gewaagd aan het bereiden van een karper – op een bedje van groenten, best wel een succes – was voor Jeanine; die vis kwam nog van de rijk voorziene Leidse markt. Jeanine kwam vaak in Nederland voor bibliotheekwerk en allerlei universitaire samenscholingen en logeerde dan soms bij een van haar vele Nederlandse vrienden. Wanneer ik de gelukkige was, praatten we na het eten tot diep in de nacht door, zij meestal wat meer en vooral sneller dan ik, over Erasmus, Lipsius en Grotius, over taal en vertalen, meestal eindigend in langdurige academische achterklap, Nederlands en Vlaams. Als onze poes daarna bij haar op bed kwam liggen was ze helemaal tevreden.
In de Erasmusjaren, zeker in het begin, mailden we het meest over de vertalingen: wat voor voetnoten, waar en hoeveel, welke Bijbelvertaling moesten we gebruiken voor de citaten (het uiteindelijke antwoord was ‘geen vaste’), wat doen we met het Grieks dat Erasmus schrijft tussen zijn Latijn (dat werd cursief gezet in de vertaling), wat zetten we in het voor alle zeven delen gelijke overzicht van Erasmus’ leven. En natuurlijk lazen we (en wij niet alleen) ook delen van elkaars vertaling en leverden opbouwende kritiek. De kroon op Jeanines vertaalwerk en eigenlijk op de hele serie was haar vertaling van de Adagia – ‘Spreekwoorden’. Alleen al het maken van een beredeneerde keuze uit de ruim vierduizend Adagia vormde een enorme puzzel; uiteindelijk zijn er in de meer dan vuistdikke vertaling bijna vijfhonderd opgenomen. De meeste spreekwoorden en uitdrukkingen haalde Erasmus uit antieke Griekse bronnen en zijn behandeling varieert van een simpele vertaling in het Latijn met een korte toelichting tot een uitvoerig essay, zoals ‘Haast je langzaam’. Veel Adagia bestaan nog steeds: in hetzelfde schuitje zitten, bij de neus nemen, een gegeven paard in de bek kijken. Jeanine probeerde een representatieve keuze te maken die tegelijkertijd zoveel mogelijk huidige lezers zou aanspreken. De vertaling zit vol creatieve oplossingen van verscholen problemen: hoe moet je de talrijke doublures aanpakken wanneer Erasmus eerst de Griekse en dan de Latijnse versie van dezelfde uitdrukking geeft? Welke toespelingen op de antieke literatuur moet je wel uitleggen en welke negeren? Hoe wil je de titels van antieke boeken weergeven? Hoe maak je stilistisch verschil tussen een korte, zakelijke behandeling door Erasmus en een uitvoerig essay? Met de Adagia werd ze in 2012 genomineerd voor de Filter Vertaalprijs, die in dat jaar naar Marcel Otten ging. Kort daarop kreeg ze er wel de Homerusprijs van het Nederlands Klassiek Verbond voor.
Jeanine kende heel goed de twijfels die elke vertaler heeft, ‘doe ik het wel goed?’ Ze schreef me: ‘als ik met mijn neus op de tekst zit en de soms lange en niet altijd mooi geconstrueerde zinnen van Erasmus [...] doorworstel en in een vlotte vertaling probeer te gieten, denk je soms dat je er helemaal niets van terecht brengt’. En die twijfels werden nog wel eens versterkt door de rigide houding van veel Nederlanders tegenover het Vlaams, zoals blijkt wanneer ze schrijft: ‘je voelt ook terecht aan dat ik soms aarzel of soms de bal missla omdat ik tenslotte maar een “domme” Belg ben, al ben jij helemaal niet frikkerig in je opmerkingen ter zake (de nalezer in Amsterdam voelde zich geroepen om bij ieder woord dat in het Noorden niet of anders bekend stond, te schrijven “gewestelijk, dit is ZuidNederlands” of iets dergelijks)’. Zij wilde juist het volledige Nederlandse taalgebruik in al zijn rijkdom uitbuiten en daar had ze volkomen gelijk in. Jeanine heeft mijn kennis van het Nederlands werkelijk vergroot: ‘ik vind dat jullie niet altijd creatief omspringen met de taal en zeer huiverig staan tegenover nieuwigheden (woorden of betekenissen). Ik heb er toch twee keer “woonst” in plaats van “woning” ingesmokkeld, maar dan wel in een vers en in drie gevallen heb ik nog steeds spijt van de verbanning van “labeur”’. Wat ze bedoelde met mijn niet-frikkerige commentaar was bijvoorbeeld de raad om het woord ‘toemaatje’ niet te gebruiken: ‘Ik heb gelachen met je commentaar bij “met als toemaatje”, dat Nederlanders dat zeker als “tomaatje” zullen lezen (en dus weer niet snappen).’ En daar knoopte ze meteen een fraaie taalbespiegeling aan vast: ‘zou ik er eventueel niet “kers op de taart” van maken? Of is dat té metafoorachtig? Ik heb geprobeerd om mijn neiging tot bloemrijke taal aan banden te leggen en niet te veel uitdrukkingen te gebruiken in de vertaling van een verzameling spreekwoorden en uitdrukkingen (zou een fantastische persiflage kunnen worden, met volop mixed metaphors).’
Na de Adagia maakte Jeanine geen grote vertalingen meer, maar werkte vooral aan haar brievenuitgave, artikelen en lezingen; en daarnaast aan allerlei kleiner vertaalwerk voor colleges, artikelen, gelegenheden. En natuurlijk smeedde ze met de haar eigen tomeloze energie allerlei vertaalplannen. De rouwbrief spreekt van ‘een rijk leven tussen de boeken’, en zo was het. Maar het was ook een rijk leven vol vriendschappen: op congressen was Jeanine de spil van steeds wisselende gezelschappen, ze bakte koekjes voor collega’s, dronk in Leuven een pintje met haar vrienden en at in Leiden met ze bij de Griek, nam extra pure chocoladepasta mee als gastgeschenk – en natuurlijk een boekje – en kreeg graag een flink stuk Hollandse kaas van de markt. Ze leefde naar het Spreekwoord van Erasmus ‘Vrienden zijn meer nodig dan vuur en water’ (II 2,75). Op 18 januari bracht de post nog een pakje van Jeanine; ze moet toen al dood zijn geweest. Er zat een scheurkalender in met voor elke dag een originele schets van een kat. Haar bijgevoegde briefje eindigde met: ‘je kunt nu een heel jaar lang elke dag aan mij denken’. Dat doe ik ook, en nog wel langer dan dat.