Nu weet ik wat Vlamingen steevast moeten doormaken als ze onze vertalingen lezen. Die vertalingen smaken altijd, hoe dan ook, Noord-Nederlands. Ook al beseffen wij hier dat niet. Omdát we dat niet beseffen.
Maar ze hebben een slag teruggeslagen. Ze zijn revanche aan het nemen. De Lauwenaar James Vandermeersch vertaalde ‘op vijf jaar tijd’ alle 73 Lucky Luke-albums. Daarbij dus ook de klassieke late Dupuis- en vroege Dargaud-albums met de onovertroffen scenario’s van René Goscinny, die ik met gemak reken tot de beste schrijvers van de twintigste eeuw.
Ik schafte een paar jaar geleden de nieuwe vertaling van drie van mijn talloos vele favoriete albums aan, een drietal dat het Amsterdamse Lambiek toevallig op voorraad had. Tenderfoot, De Spookstad en Tortilla’s voor de Daltons. Ik wilde ze bestuderen, maar ik durfde niet goed. De pagina’s waren ruimer, groter, de kleuren frisser en de belettering was perfect, helemaal zoals in het Frans en niet met de gruwelijke en liefdeloze koeiencursieven van de oude albums. Maar de tekst...
Ik huiverde. Ik dorst niet. Ik had schrik.
Ik verwachtte Asterix-toestanden. Toen daarvan een nieuwe vertaling kwam – wat trouwens tijd mocht worden – was de kritiek niet van de lucht. Ook van mij en Erik Bindervoet in onze kortlopende rubriek ‘Briefkaart uit Vertalië’ in NRC-Handelsblad. In de ons toegemeten schamele vijfhonderd woorden bespraken we alleen de in onze ogen minder geslaagde (want minder gewaagde) vertalingen van de namen Assurancetourix en Abraracourcix als Kakofonix en Heroïx.
Maar Asterix is een woordspelingenwaterval, terwijl de in Kortrijk geboortige Brusselaar Maurice de Bevere (alias Morris) zijn scenarist Goscinny uitdrukkelijk verbood om in Lucky Luke ook maar één woordspeling te maken. (Als pesterijtje deed hij het soms toch, waar Morris dan weer een streep door mocht halen.) Maar desalniettemintegenstaande. Alles kon misgaan!
Een vluchtige blik leerde mij dat er inderdaad vreemde dingen gebeurden in de nieuwe Lucky Luke. Veel onvoltooid verleden tijden bijvoorbeeld waar ik een voltooid tegenwoordige zou verwachten. ‘Hij is er niet! Lucky Luke waarschuwde hem!’ Hier en daar kwamen uitdrukkingen stijf over: ‘Zwijg, Averell!’, of houterig: ‘Volgens mij gaan die twee ons werk bezorgen, Jolly Jumper. Ik hou ze maar beter in het oog.’ En als er bevolen wordt: ‘Luider!’ wanneer iemand harder moet praten.
Maar wat blijkt? Het is gewoon Vlaams! En prima Vlaams op de koop toe. Vandermeersch komt uit Lauwe, op een boogscheut afstand van de geboorteplaats van Morris, Kortrijk. Dus we kunnen wel zeggen: Lucky Luke comes home. Eindelijk spreekt Lucky Luke z’n moerstaal.
Ik verdiepte me iets meer in Tortilla’s voor de Daltons en ik kan gerust stellen en zijn, en stellen: niet alleen het uiterlijk is opgeknapt met nieuwe belettering en heldere kleuren, maar ook de vertaling is puik. De grapjes en de drieslagen die eerder nogal eens onder water verdwenen, zijn – in de licht Vlaamse tongval – allemaal blijven drijven.
Als Lucky Luke de Daltons bijvoorbeeld ‘als overrijp fruit’ kan oprapen als ze van de rots vallen waaraan ze hangen, zegt hij, wanneer uiteindelijk Joe naar beneden wil: ‘Hij is rijp.’ – en niet, zoals eerst: ‘Hij is murw.’
De Mexicaanse herenboer Don Dorotea Prieto Y Zuloaga Y Padilla laat zijn spullen uit het buitenland komen. Lucky Luke krijgt in bad tabak aangeboden: ‘Een speciale mengeling. Don Doroteo koopt ze in Londen.’ Waarna Goscinny meteen de volgende grap presenteert, als Jolly Jumper ook speciaal hooi mag eten en zijn Mexicaanse buurpaard zegt: ‘Een speciale mengeling. Don Doroteo koopt ze in Texas. Laat ’t je smaken, amigo.’ Wat een dubbele grap is, want kun je een Texaanse toerist blij maken met geïmporteerd Texaans hooi? Maar Goscinny’s meesterschap komt pas goed tot uitdrukking in het daaropvolgende kader, waarin twee diensters Rataplan wassen in een tobbe: ‘Caramba! Wat een vreemd ras! Waar komt die mengeling vandaan?’ Grap op grap op grap op grap. Heel leuk.
De eerste twee ‘mengelingen’ overleefden het nauwelijks in de eerste vertaling, hoewel je het verband nog wel zag, met ‘laat speciaal uit Londen overkomen’ en ‘haalt hem uit Texas’. Maar het wassen van Rataplan stond helemaal los: ‘Caramba! Wat een eigenaardig ras is die hond! Waar kan dat toch vandaan komen...?’
Neem nota dat Noord-Nederlanders het in bovenstaande voorbeelden eerder over ‘vruchten’ dan ‘fruit’ zouden hebben en over een ‘mélange’ dan een ‘mengeling’. Wij van boven de grote riolen zouden tegenwoordig ook niet meer met het vrouwelijk voornaamwoord verwijzen naar ‘tabak’ en ‘mengeling’.
Opvallend is verder dat de nieuwe vertaling veel kariger is met modale woordjes – wat eerlijk gezegd veel prettiger leest. En bovendien mooier is voor het oog, want de tekstballonnen hoeven niet te worden volgepropt. Sowieso legt de vertaler niet uit in de ballonnen wat er in het kader al te zien is. Als Averrell de bewaker die hem brood door de tralies van de celwagen geeft in zijn hand bijt, heeft de oude vertaling: ‘Averell! Lelijke schrokop! Je hebt in de hand van de wachter gebeten!’ Vandermeersch vertaalt: ‘Averell! Niet zo gulzig! Je beet in zijn hand!’
Het is vooral de onvoltooid verleden tijd die de vertaling een onmiskenbare Vlaamse toets geeft. Maar ook op woordniveau zijn er verschillen. ‘Brandkast’ wordt ‘kluis’, ‘de kettingen en bollen’ worden ‘de bollen en kettingen’, ‘opsnijden’ wordt ‘pochen’. Het had in dat laatste geval nog Vlaamser gekund, als Vandermeersch niet ‘pochen’ had verkozen maar bijvoorbeeld ‘stoefen’. Ongetwijfeld had het rijker gekund – zeker als je het vergelijkt met het Antwerps van de eerste Suske en Wiskes. Wel krijgen we een authentiek Zuid-Nederlandse ‘valavond’ cadeau.
Natuurlijk mis ik in de nieuwe vertaling een aantal uitdrukkingen die me in de synapsen waren gaan zitten. ‘Koeakoeakomekiki’ werd ‘kwakomokiki’, ‘idiomerie’ werd ‘idiotisme’ en ‘Deze gitaar is op’ werd ‘Ik ben klaar met deze gitaar’. Maar als ik probeer deze vertaling als nieuw te lezen, gaat me dat verrassend moeiteloos af. Ook deze vertaling zal zich bij eerste lezers in het geheugen kunnen griffen.
Het grote voordeel van deze Vandermeerschvertaling is dat Noord-Nederlandse lezers op een ongedwongen manier kunnen kennismaken met een wat Zuid-Nederlandsere taalmuziek. Zodat ze die later ook niet ‘raar’ hoeven te vinden als ze op uitgeverijen en bij redacties werken en menen dat alles wat naar Vlaams riekt gelijkgeschakeld moet worden, dat wil zeggen met het rode potlood de Westerschelde uitgeroeid.
O, als Vandersteen eens geweigerd had zijn Suske en Wiskes te laten vernoordnederlandsen! Wat een verrijking zou dat geweest zijn voor ons calvinistische taaleigen!
De enige manier om het Vlaams en Hollands dichter bij elkaar te brengen is – paradoxaal genoeg – ze uit elkaar te laten groeien. Waardoor er boeken in het Vlaams vertaald moeten worden. Dan zullen de meesterwerken van het Zuiden vanzelf in het Noorden doordringen en daar als Trojaanse paarden hun woordenschat en manieren van zeggen uitstrooien. James Vandermeersch moet maar eens beginnen met het vervlaamsen van een hedendaagse Noord-Nederlandse roman. Tien tegen een dat hij er leesbaarder op wordt.
Verwijzingen
‘Wie heeft schrik van Zuid-Nederlands’ heet een aanbevelenswaardig stuk van Désirée Schijns uit 2002, in Filter. Erik Bindervoet en ik pleitten in 2008 in hetzelfde tijdschrift ook voor meer tolerantie ten aanzien van het Zuid-Nederlands, zie het stuk ‘Seefhoek vooruit, Vlaanderen Boppe!’. In hetzelfde nummer van Filter ook een stuk van Onno Kosters over de nieuwe Asterix-vertaling, ‘Asterix en de vertalers’, later ook als column op de Vrijdag Vertaaldag geplaatst, hier. Over het Vlaams in Vertalië schreef ook Elisabeth Van Haegenborgh voor de Vrijdag Vertaaldag het stuk ‘Arm Vlaams vertalertje’ in week 8, 2020. De rubriek Briefkaart uit Vertalië liep in het NRC-Handelsblad (Cultureel Supplement) het eerste halfjaar van 2007. De eerste aflevering, ‘Ariebombarix’, ging over de nieuwe vertaling van Asterix, en staat – bij wijze van uitzonderlijke lezersservice – hieronder integraal in facsimile afgebeeld.