Vertaaldag  Archief

2025

2024

2023

2022

2021

2020

2019

2018

2017

2016

2015

2014

2013

Een droom, of eigenlijk slechts deels een droom

Licht op Byrons ‘Darkness’ in vertaling, deel 2

Onno Kosters


Courtney Blazon, Détails sur Le Fin Du Monde, 2016. Byron in de Villa Diodati aan het Meer van Genève, aan de thee met de dood. ((c)Courtney Blazon)

Deel II: Licht op Byrons ‘Darkness’ in vertaling

Na de publicatie van ‘Darkness’ in Engeland in het najaar van 1816 verschenen in Europa al snel vertalingen: in Frankrijk en Duitsland (1819 en 1820), in Rusland (vijf vertalingen tussen 1822 en 1828; in 1846 volgde er nog een van de hand van Toergenjev), in Denemarken in 1823 en vervolgens in 1832 – door Hans Christian Andersen.1 In het Nederlands bestaan van ‘Darkness’ tot nu toe – voor zover ik heb kunnen achterhalen – vijf vertalingen in versvorm.

Byron was in de eerste helft van de negentiende eeuw in kleine kring populair in Nederland, maar veel ‘brave Christenen’ waren niet gecharmeerd van zijn beruchte levenswandel en (vermeende) godslasterlijke gedachtengoed. In zijn proefschrift uit 1928, Byron en het Byronisme in de Nederlandsche letterkunde, schrijft Tjeerd Popma: ‘Toen in de jaren 1813 en ’14 Byron op het toppunt was van zijn roem en zijn populariteit, toen de romantiek in Engeland en in Europa reeds hoogtij vierde, was van dien machtigen stroom in ons land weinig te bemerken; en voor de denkbeelden van Byron schrok men terug als voor een besmettelijke ziekte’ (121). Dat was, zoals we zullen zien, tien jaar later nog niet veel anders.

Een, onlangs uit het Engelsch vertaald, Dichtstuk
De eerste, anoniem gepubliceerde vertaling van ‘Darkness’ is uit 1823. Ria Grimbergen, secretaris van het Nederlands Byron Genootschap, achterhaalde onlangs de identiteit van de auteur en ontdekte een literaire vete waarbij Byron z’n vingers had afgelikt. De vertaler was Jan de Kruijff (1785-1863), belastinginspecteur, inspecteur van de veenderijen, amateurdichter (‘Zegezang ter eere der Nederlandsche helden op Palembang,’ 1821) en, dus, vertaler. Zijn vertaling, voorgedragen in 1823 bij een vergadering van de Hollandsche Maatschappij van Fraaije Kunsten en Wetenschappen en verspreid in een handvol afschriften, was aanleiding voor Johannes van Eyk, penningmeester van het Haagsche Leesgezelschap voor kennis en waarheid, om er in een lezing tegen van leer te trekken. Uit de notulen van de ‘Algemeene vergadering’ van 27 januari 1824 blijkt dat hij op die dag een spreekbeurt gaf ‘over het onderwerp Liefde voor de waarheid of beoordeling van zeker dichtstuk van Bijron getiteld de Duisternis. Den waardigen spreeker met zijne vervulde taak bedankt zijnde, wordt daarvan in dit verbaal vereerende melding gemaakt.’ In juni 1824 publiceerde Van Eyk zijn lezing in de vorm van een pamflet.

Van Eyk spreekt schande van de abjecte morele en blasfemische teneur van het gedicht van deze ‘Rampzalig Dichter’ (31), waarin, als ernstigste zonde, het bestaan van het hiernamaals en de hoop op verlossing worden ontkend.2 De lezer zal ‘ontwaren’ dat Byron ‘niets anders bedoelt dan ons te leeren en doen gelooven, dat het eindelijk doel van onze bestemming op deze aarde, bij de slooping van die planeet, uitloopt op eene gehele vernietiging van ons aanzijn, hetwelk zich in eene eeuwige duisterheid zoude verliezen, en er dus na dit leven geen leven meer te verwachten is’ (13).

De Kruijff laat deze exegese niet over zijn kant gaan. Op 8 juli publiceert hij in het Algemeen Nieuws- en advertentieblad [nr. 63] een stuk waarin hij stelt dat Van Eijk ‘een mijner onuitgegeven Dichtstukken, buiten mijne voorkennis of toestemming […]’ in zijn pamflet heeft ingelast en voorzien van aanmerkingen. Mystieke onzin vindt hij de kritiek en een aanranding van de godsdienstige gevoelens van de onsterfelijke Byron. Hij wordt als vertaler met Byron ervan beschuldigd pestvuur te verspreiden in de maatschappij. Van Eijk heeft zich op slinkse wijze meester gemaakt van de vertaling. Het is letterdieverij. Als het zou hebben gekund, had hij hem graag voor de rechter gesleept.

Van Eyk reageert op 14 augustus met een paginagroot stuk in het Algemeen Nieuws- en advertentieblad [nr. 65]. Hij wil de ‘eerroof’ afweren. Hierop reageert De Kruijff op 28 augustus in een alweer meer dan paginagroot artikel [nr. 69]. Hij benadrukt nogmaals dat Van Eijk tegen zijn wil een afschrift heeft bemachtigd en met verzwijging van zijn naam heeft laten afdrukken ‘ontsierd door drukfouten en slechte interpunctie’. Hij valt Van Eijk aan op de merkwaardige formulering ‘Ingevolge den vertaler ontworpen door [...] Lord Byron’ en zinspeelt op diens ‘minder gesoigneerde opvoeding’, waardoor het hem ontbreekt aan humaniteit en beschaving. (Uit het hooghartig villein van de Kruijff blijkt een byroneske inborst.) Hij heeft geen zin in een verdere openbare pennenstrijd. De redacteur van het blad verklaart vervolgens dat hij niets meer over de zaak wil plaatsen en verklaart de discussie voor gesloten.

De ijsklomp dezer aard’
Ironisch genoeg nam Van Eyk de vertaling van De Kruijff integraal op in zijn pamflet. Hieronder volgen de eerste veertien regels. Een transcriptie van de vertaling (PDF) is te vinden op de website van het Byron Genootschap.

 

Het is een opmerkelijke vertaling: geheel in de geest van de Nederlandse conventie van de tijd, wordt Byrons vijfvoetig jambe in blank verse omgezet naar rijmende alexandrijnen. Die keuze heeft een uitbreiding met maar liefst veertien regels tot gevolg (van 82 naar 96). Toch heeft de vertaling, ondanks de extra lengte, rijmdwang en uitwaaierende regels, veel zeggingskracht. De vertaler houdt de meest sprekende beelden in stand; de apocalyptische teneur van het gedicht blijft moeiteloos overeind.

In 1829 verscheen in Euphonia: een weekblad voor den beschaafden stand een prozavertaling van ‘Darkness’, getekend ‘M.C.B.’ De bewerking is getiteld ‘Duisternis’ en gaat vergezeld van een noot van de redactie: ‘Wij moeten bekennen, dat deze schets, “duisternis” betiteld, hare duisterheden heeft: toch had dezelve ons te grootsche trekken, en was ons de hand, van welke wij haar ontvingen, te waardig, om haar ongeplaatst te laten. Het overige moge de naam Byron afdoen, bij diegenen, wier oordeel en gevoelen in deze van het onze mogen verschillen’ (349-50n*). Een korte proeve:

Ik had een’ droom; doch het was niet in alle opzigten een droom. De schitterende zon was uitgeblust, en de sterren zwierven, straal- en spoorloos, in de eeuwige duistere ruimte; terwijl de met eene ijsschots overdekte aarde zich, met stikdonkere nacht omgeven, in de maanloze lucht wentelde. De morgen kwam, en ging heen, – en kwam weder, en bragt geen’ dag aan. (349-50)

 


Byron in Diodato
Foto: Tosca Janssens

Wie de ‘waardige hand’ was van wie de redactie de vertaling ontving, is niet met zekerheid te zeggen. Het zou kunnen gaan om Mozes Cohen Belinfante, die ook een andere vertaling ondertekende met ‘M.C.B.’ Belinfante overleed echter in 1827; het zou in beide gevallen (in Euphonia en in Vaderlandsche letteroefeningen, jaargang 1831) om een postume publicatie kunnen gaan.

De Duisternis?
De vier hedendaagse vertalingen van ‘Darkness’ zijn van de hand van kunstenaar en schrijver Marcel Ozymantra (‘Duisternis’, 2015, ongepubliceerd), de Belgische vertaler Jean Grandgagnage (‘Het duister’, 2022), Gerlof Janzen (‘Duisternis’, onbekend is wanneer hij deze maakte)3 en mijzelf (‘Duisternis’, 2016/2018). Ik beperk me in mijn vergelijking tot een aantal passages uit die laatste twee, met uitzondering van een observatie over de vertaling van de titel: Ozymantra, Janzen en ik vertalen die als ‘Duisternis’, niet ‘De Duisternis’ – met hoofdletter, waarvan ik eerder stelde dat die op z’n plaats is. Grandgangage’s keuze voor ‘Het duister’ (zonder hoofdletter, maar mét lidwoord) vind ik niet gelukkig. Dat heeft wellicht te maken met mijn niet-Vlaamse oor; ‘duister’ als zelfstandig naamwoord verwijst in mijn beleving vooral naar een overdrachtelijke duisternis – ‘in het duister tasten.’ In ‘Darkness’ is gaandeweg de Duisternis steeds fysieker aanwezig. Er valt echter wel wat te zeggen voor ‘De Duisternis’: door het bepaald lidwoord en de hoofdletter lijken verzinnebeelding én fysieke, bijna tastbare verschijning saamhoriger hand in hand te gaan dan in ‘Duisternis.’ Daarnaast is het in het Nederlands sowieso idiomatischer om te spreken van de duisternis; in het Engels is ‘darkness’, zonder lidwoord, gebruikelijker. Misschien hebben dit soort overwegingen Janzen doen besluiten om in de laatste regel van zijn vertaling (maar dus niet in de titel) ‘Darkness’ niet-concordant te vertalen als ‘De Duisternis.’

(En) al werd zwart

De eerste eenentwintig regels klinken als volgt, in de brontekst en Janzens en mijn vertalingen:

Byron, 1-21
I had a dream, which was not all a dream.
The bright sun was extinguish'd, and the stars
Did wander darkling in the eternal space,
Rayless, and pathless, and the icy earth
Swung blind and blackening in the moonless air;
Morn came and went—and came, and brought no day,
And men forgot their passions in the dread
Of this their desolation; and all hearts
Were chill'd into a selfish prayer for light:
And they did live by watchfires—and the thrones,
The palaces of crowned kings—the huts,
The habitations of all things which dwell,
Were burnt for beacons; cities were consum'd,
And men were gather'd round their blazing homes
To look once more into each other's face;
Happy were those who dwelt within the eye
Of the volcanos, and their mountain-torch:
A fearful hope was all the world contain'd;
Forests were set on fire—but hour by hour
They fell and faded—and the crackling trunks
Extinguish'd with a crash—and all was black. 

Janzen
Ik droomde, maar het was niet slechts een droom.
De helle zon was uitgedoofd, en in
Het eeuwig ruim verdonkerden de sterren,
Zonder een straal of baan. Verduisterd, blind
Hing kil de aard' in manenloze lucht.
De morgen kwam en ging - en bracht geen dag,
De mens vergat zijn passies bij het leed
Dat hem getroffen had; elk hart bevroor
Tot een zelfzuchtig bidden om het licht.
Bij kampvuur leefde men. De tronen en
Paleizen van gekroonde koningen,
De hutten, woningen van àl wat leeft,
De steden, àlles ging in vlammen op.
De mens zat neer bij 't brandend eigen huis
Men keek elkaar nog éénmaal in 't gelaat;
Gelukkig zij die leefden in 't gezicht
Van de vulkanen en hun hoge toorts:
De wereld was gevat in hoop en vrees;
De wouden stak men aan - maar uur na uur
Verstierven zij – de stammen, knapperend,
Dovend met luid geraas – en al was zwart.

Kosters
Ik heb gedroomd, maar was het wel een droom:
de zon was uit, de sterren zwierven dof
en doods door het oneindige heelal,
geen richting kenden zij en zonder maan
bewoog de koude aarde blind en zwart;
al brak de ochtend aan, nooit werd het dag,
de medemenselijkheid ging teloor
in ieders angst om eigen lot; elk hart
bevroor in zelfgericht gebed om licht:
rond kampvuren vertoefde men – paleis
en troon van vorstenhuizen, hut
of schuilplaatsen van iedereen die woont
verstookte men als lichtbaak; elke stad
viel aan het vuur ten prooi, waarbij men stond,
elkaar nog eenmaal in de ogen keek;
gezegend hij die zelf nabij het oog
van een vulkaan, diens fakkeltop verbleef:
de wereld werd beheerst door bange hoop;
bossen werden afgebrand – met elk uur
dat verstreek, verkoolden zij tot niets – hout
ging knetterend in rook op – al werd zwart.

Het begin van het gedicht staat als een door Piranesi geïnspireerde gotische kerker. Met vaste hand schetst Byron in regel 1-21 de daverende destructie die de Duisternis veroorzaakt. Die regels vormen één zin. Dat is een belangrijk gegeven en kan gelden als een poëtisch icoon:4 een lavastroom gelijk overweldigen de droombeelden – maar zijn het wel droombeelden? – de lezer. Janzen hecht minder waarde aan dat gegeven dan ik en verdeelt de regels over zes losse zinnen. Dat maakt het geheel helderder, maar de vraag is of helderheid het belangrijkste doel van dit openingssalvo moet zijn. Het effect van de geschetste Apocalyps – het boek Openbaringen is een overduidelijke inspiratiebron geweest – moet overweldigend, zinsbegoochelend zijn. Door er, zoals Byron, één zin van te maken, komt dat beter uit de verf.

In het hoofdlettergebruik aan het begin van iedere regel volgt Janzen nadrukkelijk de brontekst. Ikzelf wijk daarvan af. Als op zichzelf staand, hedendaags Nederlands gedicht, met een actuele ’visie’, wilde ik de hedendaagse, Nederlandse conventie aanhouden.


Gerlof Janzen (foto: Ronald de Leeuw)

Janzen en ik hebben er, analoog aan de brontekst, beiden voor gekozen om zoveel mogelijk de jambische pentameter te hanteren en regels te laten eindigen op beklemtoonde lettergrepen. Van de pentameter wijk ikzelf in de regels hierboven alleen af in de regel ‘en troon van vorstenhuizen – hut’, die acht lettergrepen telt, geen tien. Janzen veroorlooft zich meer bewegingsruimte in het metrum dan ik: hij gebruikt vaker antimetrieën (‘Zonder een straal’; ‘Dovend met luid geraas’) en ook de regeleinden zijn minder vaak beklemtoond en eindigen daarbij soms op een tussenvoegsel of voorzetsel. Met dat al loopt zijn vertaling voorbeeldig; waar hij ruimte zoekt en poëzie schept door de regels wat losser in te steken, heb ik geprobeerd de jambische dreun, die in het Nederlands altijd op de loer ligt, te ‘verzachten’ door regelmatig enjambementen in te vlechten – iets wat Byron zelf ook vaak doet.

Ook heb ik vaak gekozen voor persoonlijk voornaamwoorden en zelfstandig naamwoorden in het enkelvoud in plaats van het meervoud, bijvoorbeeld in ‘paleis en troon van vorstenhuizen.’ Daarmee vermijd je de in het Nederlands verplichte meervoudsuitgang -en, die het vaak moeilijk maakt om beknopt te formuleren, of regels oplevert waarin het ritme wegloopt. Ook mijn ‘men’ vindt zijn aanleiding in een dergelijke overweging: daarmee voorkom je in de tegenwoordige tijd de verplichte meervoudsvorm van het werkwoord eindigend op -en. Nadeel is dat ‘men’ misschien wat formeel of archaïsch overkomt, al vind ik dat in de vertaling van dit zwaar aangezette 19e-eeuwse gedicht geen struikelblok. Ook zie je zowel bij mij als bij Janzen soms een keuze voor de in het Nederlands gebruikelijkere actieve werkwoordsvorm in plaats van de passieve. Janzen doet dat vaker dan ik trouwens: ‘Were burnt for beacons’ wordt bij hem ‘ging in vlammen op’, bij mij: ‘verstookte men als lichtbaak’. ‘Forests were set on fire’: ‘De wouden stak men aan’ (Janzen); ‘bossen werden afgebrand’ (Kosters).

Janzen is vaak zeer doeltreffend geweest in het weergeven van de levendigheid en zeggingskracht van het gedicht. Ik werd, teruglezend, in de openingssectie van mijn eigen vertaling vooral onaangenaam getroffen door ‘schuilplaatsen van iedereen die woont’, een tamelijk omslachtige formulering, vind ik nu. Janzens ‘van al wat leeft’ is sterker; bondiger, minder geforceerd.

 

Zij was (het) Al

Byron, 73-82
The rivers, lakes and ocean all stood still,
And nothing stirr’d within their silent depths;
Ships sailorless lay rotting on the sea,
And their masts fell down piecemeal: as they dropp’d
They slept on the abyss without a surge—
The waves were dead; the tides were in their grave,
The moon, their mistress, had expir’d before;
The winds were wither’d in the stagnant air,
And the clouds perish’d; Darkness had no need
Of aid from them—She was the Universe.

Janzen
Rivieren, zeeën stonden alle stil,
Niets roerde zich nog in hun stille diep;
De schepen rotten onbemand op zee,
De masten vielen stilaan in 't ravijn,
En kwamen deiningloos aldaar tot rust -
Het tij was dood, de golven in hun graf,
De maan, hun Meesteres, gestorven reeds;
De wind was in de brakke lucht vergaan.
De wolken weggekwijnd, niet langer meer
De Duisternis tot nut – Zij was het Al.

Kosters
De wateren der aarde vielen stil,
niets roerde zich in al hun diepten nog;
ontvolkte schepen dreven rottend rond,
vermolmd vielen hun masten overboord,
op golveloze zeeën sliepen zij –
de stromen en getijden waren dood
nadat de maan, hun hoedster, was vergaan;
er roerde zich geen wind meer in de lucht,
de wolken waren weggevaagd: hun hulp
had Duisternis niet nodig – zij was Al.

Net als in de openingssectie werkte Byron in de afsluitende regels met een syntaxis die de macht en kracht van de Duisternis benadrukt. In de brontekst vormen regel 73-82, ‘The rivers, lakes and ocean all stood still’ tot ‘She was the Universe,’ net als r. 1-21 weer één zin. Ook daar heeft Janzen gekozen voor een opdeling in, in dit geval, twee zinnen. Ik koos ervoor hier de genadeloze boodschap opnieuw te verpakken in het genadeloze effect van Byrons doorlopende, enkele zin. Verder is mooi te zien hoe Janzen en mijn behoorlijk parallel lopende interpretaties van de regels toch tot uiteenlopende keuzes kunnen leiden. De masten die, eenmaal verrot, van de schepen in de ‘deiningloze’ (Janzen) of ‘golveloze’ (Kosters) zee vallen (beide eerlijk gezegd een stuk vlakker dan ‘the abyss without a surge’, komen daar ‘tot rust’ (Janzen) of ‘slapen’ daar (mijn een-op-een overname van de personificatie uit de brontekst). Op enkele details na – ‘weggekwijnd’ versus ‘weggevaagd’; ‘hulp’ versus ‘nut’ – lopen de laatste twee regels van onze vertalingen redelijk met elkaar in de pas. Ik herinner me dat ik bewust voor de drie beklemtoonde, de doodskus betekenende woorden ‘zij was Al’ heb gekozen om het gedicht mee af te sluiten. Janzen kiest voor een trochee en een jambe: ‘Zij was | het Al.’

Een klont

Byron, 69-72
... The world was void,

The populous and the powerful was a lump,
Seasonless, herbless, treeless, manless, lifeless—
A lump of death—a chaos of hard clay.

Janzen

De wereld, ooit bevolkt en sterk, was leeg,
Een klont zonder seizoen, zonder gewas
En zonder bomen, mensloos, levenloos,
Een klont des doods – chaos van harde stof.

Kosters

… Leeg

was het waar men talrijk was, trots; een klont,
tijdloos, plantloos, boomloos, mensloos, levenloos –
één klont dood – een woestenij van harde klei.

 Janzen gebruikt, als gezegd, vaak betekenisvolle antimetrieën waar ik de jambe aanhoud, maar houdt zich op andere momenten in zijn vertaling aan de jambe van de brontekst, waar ik ervan afwijk. We zagen eerder iets vergelijkbaars in Janzens ‘Zij was het Al’ versus mijn ‘zij was Al’ (r. 82) en zijn ‘en al werd zwart’ versus mijn ‘– al werd zwart’ (r. 21). Hetzelfde zien we bijvoorbeeld in ‘a lump of death’, dat even vóór de afsluitende regels opduikt: Janzen vertaalt het als ‘een klont des doods’, ik zet het beeld (toepasselijk, leek me) zwaarder aan: ‘één klont dood.’ De drie beklemtoonde woorden benadrukken de ernst ervan en vertragen de lezing (een jambe houdt toch altijd wat huppelends).

In de eraan voorafgaande regels valt op dat Janzen de parallellie in de opsomming ‘Seasonless, herbless, treeless, manless, lifeless’ niet navolgt, maar kiest voor ‘Een klont zonder seizoen, zonder gewas / En zonder bomen, mensloos, levenloos.’ Dat is ritmischer vloeiend, maar gaat toch ten koste van de desastreuze kracht die verpakt zit in de opsomming met -less/-loos. Zelf zou ik overigens, mocht ik me ooit aan een volledige herziening van mijn vertaling wagen, in ‘Leeg / was het waar men talrijk was, trots’ een extra lettergreep binnensmokkelen: ‘Leeg / was het waar men talrijk was en trots’. Dat loopt beter en versterkt de samenhang.

Fakkeltop
Als ik mijzelf en Janzen iets kan verwijten is het dat we de vijfvoetige jambe beiden hier en daar nóg wat meer hadden moeten ‘verzachten.’ Nederlandse poëzie is gebaat bij een lossere toepassing ervan dan Engelse. Mijn keuze om het dramatische effect van de brontekst te versterken door af te wijken van de jambe en bijvoorbeeld meer beklemtoonde lettergrepen achter elkaar te gebruiken, lijkt vaak een effectieve ‘remedie.’ Janzens herhaaldelijke gebruik van elisies om de tien lettergepen of vijf voeten niet te overschrijden, werkt ook goed. Het maakt de vertaling wel wat plechtstatig; minder rauw. Daar staat tegenover dat mijn keuze om juist geen elisies te gebruiken, om op die manier een hedendaagser gedicht af te leveren, ervoor zorgt dat ik soms wat geforceerd naar oplossingen reik of omslachtig formuleer om binnen de gekozen versvorm – die van de brontekst – te blijven.

Al met al heeft Janzen – heeft Janzen net als ik, mag ik misschien wel met Byronesque hubris zeggen – een sterke vertaling afgeleverd. Ik heb deze met bewondering en plezier – en soms lichte jaloezie – gelezen en ik heb er veel van geleerd.

Een van de meest pijnlijk-ironische regels in ‘Darkness’ is de volgende:

Happy were those who dwelt within the eye
Of the volcanos, and their mountain-torch … (r. 16-17)

Zoals wij inmiddels weten: zo happy waren die mensen niet, althans niet rond de Tambora in april 1815. ‘Gelukkig zij die leefden in ’t gezicht / Van de vulkanen en hun hoge toorts,’ vertaalde Janzen. ‘[G]ezegend hij die zelf nabij het oog / van een vulkaan, diens fakkeltop verbleef,’ vertaalde ik (‘fakkeltop’ vind ik nog steeds een van mijn heerlijkste vertaalvonsten ooit). De ideale vertaling, zo die al bestaat of überhaupt kán bestaan, wordt wellicht gevormd uit een combinatie van die Janzen en van mij:

[G]gelukkig zij die leefden in het zicht
van de vulkanen en hun fakkeltop …

Literair vertalen kan altijd anders, beter, menselijker, en is daarom immuun voor het duisterniswekkende asdek dat AI heet. AI’s ‘feeble breath ... makes a flame / which is a mockery’ (r. 62-64); diens ‘zwakke asem blaast / Een vlam tot leven die bespotting is’ (Janzen); het ‘weinig leven’ van ‘die vlam / is meer een parodie’ (Kosters). Goed is nooit goed genoeg. Wie weet dat ik me ooit stort op een vertaling van ‘Darkness,’ waarin ik ons Janzens en mijn vertalingen (en wie weet ook die van De Kruijff, ‘M.C.B.’, Grandgagnage en Ozymantra) tot een verenigde eruptie laat komen.

Met veel dank aan Ria Grimbergen, voor de toestemming het door haar gevonden materiaal te mogen gebruiken.

 

Noten

1. Zie het Nawoord van Marinus Christ et al. bij de vertaling van Gerlof Janzen, en Richard Cardwell, ed., 2014, The Reception of Byron in Europe (Bloomsbury).
2. De eerder genoemde vertaling van Toergenjev was op vergelijkbare gronden door de tsaristische autoriteiten gecensureerd: de vertaling van de regels ‘for an unholy usage’ en ‘Unknowing who he was upon whose brow / Famine had written Fiend’ ontbreekt (zie Rudolf, blz. 11).
3. ‘In de imposante lijst van literaire vertalingen opgenomen in Oriëntaalse vertalingen ontbreekt het werk van Lord Byron. Terwijl Byron het leven van Gerlof Janzen sinds zijn studententijd beheerste – in die tijd richtte Gerlof het Nederlands Byron Genootschap op. De verklaring is volgens Ronald de Leeuw eenvoudig: “In de jaren 70 en 80 was Gerlof overigens nog niet met vertalen begonnen; daardoor zijn er van zijn hand geen Byron-uitgaven”’ (Waanders).
4. Zie Cees Koster, ‘Altijd weer mei, altijd weer lover.’ Filter, tijdschrift over vertalen, Vrijdag Vertaaldag week 18, 2025 (en natuurlijk Bronzwaer).

 

Bibliografie
Anon. [Mary Godwin and Percy Bysshe Shelley]. 1817. History of a Six Weeks’ Tour Through a Part of France, Switzerland, Germany, and Holland: with Letters descriptive of a Sail around the Lake of Geneva, and of the Glaciers of Chamoni. (Londen: Hookham [Project Gutenberg eBook])

Bate, Jonathan. 2002. The Song of the Earth. Harvard UP.

Blazon, Courtney. 2016. ‘Year without a Summer Project’ [Een reeks surrealistische schilderijen gebaseerd op ‘the year without a Summer.’ Zie ook Frederikson, 2018.]

Bronzwaer, W. 2010 [1996]. ‘De onvertaalbaarheid van het poëtisch icoon. Geprivilegieerde momenten in Shakespeares 27e sonnet’. In: Naaijkens et al. Denken over vertalen. Tekstboek vertaalwetenschap. Nijmegen: Vantilt. 369-378.

Byron, George Gorden, Lord. 1816. ‘Darkness,’ in The Prisoner of Chillon and Other Poems. London: John Murray.

-. 1824. ‘De Duisternis.’ Vert. anon. [J. De Kruijff]. In J. Van Eyk, 1824. Transcriptie.

-. 1829. ‘Duisternis.’ Vert. M.C.B. In Euphonia, een tijdschrift voor den beschaafden stand, juni 1829, blz. 349-353.

-. 2018. ‘Duisternis.’ 2018. Vert. Onno Kosters. In Waarvan akte. Amsterdam: Atlas Contact, blz. 23-24.

-. 2015. ‘Duisternis.’ Vert. Marcel Ozymantra. Ongepubliceerd.

-. 2022. ‘Het duister.’ Vert. Jean Grandgagnage.

-. 2025. ‘Zij was het Al: Lord Byrons Darkness vertaald door Gerlof Janzen.’ Woubrugge: Avalon Pers.

-. 2009. De omzwervingen van jonker Harold. Vert. Ike Cialona. Amsterdam: Athenaeum Polak & Van Gennep.

Clark, William S.1935. ‘Milton and the Villa Diodati.’ The Review of English Studies, vol. 11, no. 4, blz. 51-57.

Dröge, Philip. 2015. In de schaduw van Tambora. Amsterdam: Het Spectrum.

Eyk, J. van. 1824. Aanmerkingen op een, onlangs uit het Engelsch vertaald, dichtstuk getiteld: De Duisternis. Den Haag: C. van Greeven.

Frederikson, Erika. 2018. ‘A Year without Summer – Apocalyptic Paintings of the 1815 Mount Tambora Eruption.’ [Over Courtney Blazons project ‘Year without a Summer’.]

Janzen, Gerlof. Oriëntaalse vertalingen [Beckford, Arnold, Wilde]. 2023. Zwolle: Waanders.

Keats, John. 2007. Brieven. Vert. Gerlof Janzen. Amsterdam: Athenaeum Polak & Van Gennep.

Mathijsen, M. 2013. ‘The Taming of Byron in the Netherlands.’ The Byron Journal, 41(1), 35-48. 

O’Rourke, 1999. ‘The 1831 Introduction and Revisions to “Frankenstein”: Mary Shelley Dictates Her Legacy.’ Studies in Romanticism, Vol. 38, No. 3 (Fall, 1999), 365-385.

Popma, Tjeerd. 1928. Byron en het Byronisme in Nederland. Proefschrift GU Amsterdam (integraal op dbnl).

Rudolf, Anthony. 1984. ‘Byron’s Darkness: Lost Summer and Nuclear Winter.’ The Menard Press.

Schults, Ulfert. 1929. Het Byronianisme in Nederland. Proefschrift RU Utrecht (integraal op delpher).

Shelley, Mary. 1818. Frankenstein. Vert. Sophie Brinkman, voorwoord Hanna Bervoets. Atlas Contact/L.J. Veen Klassiek, 2015. [Zonder enige toelichting wordt in deze vertaling het opmerkelijke voorwoord (zie O’Rourke) overgenomen uit de sterk gereviseerde editie van 1831.]

Sterrenburg, Lee. 1978. ‘The Last Man: Anatomy of Failed Revolutions.’ Nineteenth-Century Fiction, vol. 33, no. 3 (December), 324-47.

Vail, Jeffrey. 1997. ‘“The bright sun was extinguish’d”: The Bologna Prophecy and Byron’s “Darkness.” The Wordsworth Circle, volume 28, issue 3: Romanticism and Ecology, Summer, 123-200.

Wood, Gillen D’Arcy, 2014. Tambora: The Eruption that Changed the World. Princeton UP.

Waanders, Liliane. 2023. ‘Recensie: Oriëntaalse vertalingen: Beckford, Arnold, Wilde – vertaald door Gerlof Janzen.’ Hanta.