Wie wil nou in hemelsnaam zijn geest doden?
Is het nou goed of slecht als iets geestdodend is?
Soms ook goed denk ik, zeker in deze jachtige, opgefokte tijden.
Nederlands is een mooie taal. Je kunt er woorden van verzamelen. Vreemd genoeg zijn er heel veel mooie woorden en uitdrukkingen te vinden rond afleiding: ‘vervoering’, ‘niet meer bij de les zijn’, ‘afstompen’. Ik kan gewoon doorgaan: ‘je zinnen verzetten’, ‘zinsbegoochelingen’, ‘afvlakken’, dat soort dingen. En daar hoort ook het woord bij waarvoor ik een onverklaarbare maar wel levenslange fascinatie voor koester: ja, dat woord ‘geestdodend’. Wie bedacht dat ooit? Laat ik het nazoeken, zei ik deze week tegen mezelf, al zal de bron vast wel weer een bijbelvertaling zijn. Nee. Het werd voor het eerst aangetroffen in 1866, maar heeft – als woord – een wankele basis. De oorsprong van ‘geest’ is al duister, begrijp ik uit het WNT, het naslagwerk waar dodend nog met dubbele o wordt geschreven.
Ik vind geen oorsprong, wel een mysterieuze definitie: ‘verstompen’. En:
Van een werk, dat zoogoed als werktuiglijk door den geest verricht kan worden. Den geest of het denkvermogen verstompende; zóóveel tijd en zóó weinig inspanning kostende, dat daarbij niets tot oefening of scherping van den geest of zijne vermogens wordt toegebracht.
Ik maak een spontane sprong naar een nieuw woord, het woord ‘kalmeringsindustrie’ en vraag wederom wanneer dat woord voor het eerst werd aangetroffen. Dat blijkt 2025 te zijn, in een dichtbundel van een Roemeense schrijfster, vertaald door een Nederlandse, woonachtig in Warschau. Het is een woord dat meteen zo op zijn plaats is dat je niet snapt waarom het tot dan toe ontbrak. Later meer over die industrie en dat kalmeren.
Even terug naar ‘geestdodend’
Geestdodend, niet als saai maar als het sussen, bedaren, bedwelmen, drogeren van het innerlijk – geestdodend is een maatschappij die louter op consumptie gericht is, waarin alles kermis is en achtbaan, taart en chips en soesjes, waarin alles op het doden van verveling uit is, geen moment rust, permanent op je phone tikken en swipen, permanent snakken naar bevrediging.
Een zijsprong – Het komende nummer van Filter, voorjaar volgend jaar, zal gewijd zijn aan aandacht en aandachtsoases – die momenten waarop je tot jezelf komt en juist niet bent afgeleid door digitaliteit, algoritmen en beeldschermen. Vertaalde poëzie is een aandachtsoase op zich, zeker dit deel in de Poëziereeks van m10boeken, in 2024 gestart. Spaar de delen. Er komen nog prachtige aan. (Ja, ik spreek even als Filter-redacteur en namens Stichting Filter, die de reeks mee draagt).
Aandacht, ja, als een groot goed. Maar is aandacht niet iets dat door de kalmeringsindustrie wordt verjaagd? Wie verdienen daar geld aan? Waar word je door gekalmeerd?
Door seks, drugs en poëzie zou ik willen zeggen. Met alle gevaren van verslaving van dien. Is het gek dat uitgeverij m10boeken een pracht van een reeks vertaalde poëzie is gestart waarvoor het literaire addicts zoekt? Deel drie nu. Wat zegt Anastasia Gavrilovici over haar industria liniștirii adultilor? Bedoelt ze het Westen, het kapitalisme, de moderne maatschappij die van iedereen een consument wil maken? Ik begeef me op haar pad – in Boekarest – en kom eerst ‘de geur van natte verf’ tegen. De ik leeft op en krijgt ‘trek in kersen’. Ik bevind me in de poëzie van Anastasia Gavrilovici. Wat in het oog valt is een sterk associatief vermogen en de schoorvoetende neiging om opvallende sociale verschijnselen te accentueren, Roemeens en niet-Roemeens. Een dat allemaal tegen een achtergrond van stress denk ik, van alle burn-outs die ons – en dan vooral werkende jonge moeders – steeds meer in hun greep krijgen. Ik citeer:
Chaotisch afgegeven menselijke warmte, onbeheerst uitgespuwde geestestoestanden, ochtendziektes, slaapgebrek en verveling worden over onze dierbaren uitgestort als door een vliegtuig dat zijn afvalwater boven een cruiseschip loost. [citaat einde]
En even verderop
Ieder van ons is 80% ‘ik zit ook met van alles’, verder water en calcium.
Het geeft te denken dat het leven door Anastasia geschetst wordt als een ‘strijd om endorfine’, maar ik kan me er iets bij voorstellen. En ook dat ‘verdovingsmiddelen’ ons een ‘rustgevende slaap’ bezorgen. Charlotte vertaalt niet ‘verdovende middelen’ zodat je ook chocola, binge-watching, patience spelen of marathonlopen eronder kunt scharen. De gedichten suggereren dat omdat ze weliswaar een essayachtig karakter kunnen hebben maar tegelijk ook kaderloos en ongrijpbaar zijn – het zijn de zielenroerselen van een individu dat dichter is en los wil gaan op haar eigen reflecties en emoties.
Ik word gegrepen door de lichamelijkheid van de gedichten, door de doorgemaakte processen, de hormonen die overal heen schieten, de zeer aparte beelden die opduiken, zoals ‘dat opgestoken parapluutje in je brein waaronder een granaat al ligt te sissen’. De gedichten zijn explosief, eigenzinnig temperamentvol. Of ontroerend, bijvoorbeeld het gedicht met de regel ‘Het is geen depressie, het is maar verdriet’.
Ik blader verder en stuit op het gedicht dat ‘Obsessive Confessive Disorder’ heet. De hersenstichting noemt de onderliggende OCD – de compulsieve – een vorm van een dwangstoornis. ‘Door deze stoornis heb je steeds last van nare gedachten die je angstig of onrustig maken. Om jezelf gerust te stellen moet je bepaalde handelingen van jezelf doen.’ De dichter knipoogt naar de stoornis waar ze poëzie van maakt. Er wordt een ziekenhuissituatie geschilderd, de confessieve ik ziet voor zich hoe de kalmeringsindustrie voor kinderen ook de volwassenen hulp biedt. Een greep:
Zitjes met getijdetrillingen, teddyberen waarin
een hartje klopt, kussens met moeders geur en cd’s met 24 uur witte ruis.
Dit gaat echt niet alleen over Roemenië, dit gaat over ons, de wereld, de wereld van nu. We zijn allemaal dusdanig consument en kinds geworden dat we alleen op de been blijven met M&Ms, LSD, Durex of Tramadol. Anastasia suggereert dat ze allemaal uit de pen en het brein komen van een ‘wijsgeer van het kapitalisme’. Ze heeft helemaal gelijk.
Charlotte van Rooden noemt de middelen van de kalmeringsindustrie in haar fraaie nawoord ‘palliatief’. Dat betekent letterlijk verzachtend, waardoor we weer bij sussen zijn en in de buurt van een roes, maar het is wel dreigender omdat je er ook een ongeneeslijke ziekte mee kunt verbinden. Misschien zit ’m daar ook de kneep, misschien vindt Anastasia, hoezeer ze zich ook met zichzelf bezighoudt, de wereld wel ongeneeslijk ziek. Geen gekke gedachte, niet voor een wijsgeer van het kapitalisme en evenmin voor een obscure Franse filosoof. Je zou er een Baudrillard tegenaan kunnen gooien of – voor mij dichter bij huis omdat ik in mijn studententijd met hen dweepte – Guy Debord en Raoul Vaneigem, hun spektakelmaatschappij, hun handboek voor de jonge generatie. Het waren situationisten en voor mij anarchisten. Omdat ik amper over filosofische gaven beschik duid ik mijn fascinatie destijds vooral als de romantiek van een opgroeiende adolescent. Ik werd er wel creatief van, geloof ik, ze zetten me aan het denken, de situationisten. Op een bepaalde manier denk ik dat ik niet toevallig op hen uitkom, via Anastasia Gavrilovici die ik dus alleen ken van deze bundel. Ik prijs ons gelukkig dat Charlotte van Rooden haar werk op een schitterende manier voor ons ontsluit en ons dichtregels schenkt als deze:
We hebben behoefte aan zon, aan zonnebrandcrème, aan de flauwe grappen in
Times New Roman. Aan seks. Aan xanax. We zijn flarden
antwoorden voor elkaar, een zandbak waar iedereen
zijn schepje uit heeft gevist en van is weggelopen.
Uitgesproken bij de presentatie van De kalmeringsindustrie voor volwassenen van Anastasia Gavrilovici in de vertaling van Charlotte van Rooden – Index Poetry Leiden, 30 november 2025.