Het is lichtelijk bizar om voor een zaal vol vertalers te gaan praten over de laatste vertaler. Het is bovendien deprimerend om dat te doen voor vertalers in spe, mensen die enthousiast beginnen aan een cursus of er volop in zitten.
Het is helemaal absurd dat te doen als je zelf vertaler bent. En voor de duidelijkheid: de laatste vertaler, dat ben ik niet. Wat dan? Hoe komen we erbij – als Filter, waar we het debat en het denken over vertalen op de voet willen volgen, wat heet: willen aanmoedigen – hoe komen we erbij om het pontificaal te hebben over zoiets verschrikkelijks als: de laatste vertaler?
foto: Elbert Besaris
Maar het thema komt niet uit de lucht vallen. ‘De vertaler verdwijnt’ viel deze week maandag voorop de Volkskrant te lezen. En Trouw schreef de dag erop uitgebreid over hoe vertalers zich te weer kunnen stellen tegen het oprukken van machinevertalingen. Bij Filter maakten we ons al eerder zorgen over wat we toen ‘de jonge vertaler’ noemden (een categorie overigens bedacht door de jonge vertalers die in onze redactie zitten). Vijf jaar geleden vroegen Emilia Menkveld, Heleen Oomen en Eva Wissenburg zich af wie er nou in hemelsnaam bang is voor jonge vertalers. Dat was een vurig pleidooi om jonge vertalers kansen te geven op de markt. Een jaar later stelden de drie, aangevuld met Elies Smeyers, weer een vraag, namelijk of de jonge vertalers met uitsterven bedreigd werden. Ik citeer het radicale, licht marxistische begin van hun pleidooi:
Elke twintig minuten sterft er een soort uit, zo was gisteren weer eens te horen op de radio. Als we het tij willen keren, moeten we elk onze kleine ecologische bijdrage leveren. Aan goede bedoelingen ontbreekt het niet, maar de strijd lijkt hopeloos zolang het systeem – onze laat-kapitalistische economie – niet eerst fundamenteel verandert. Blijft zo’n verandering uit, dan zullen de bijen en hommels tot de eerste behoren die het loodje leggen, met alle rampzalige gevolgen van dien.
Daarna volgde een aantal levensverhalen onder de provocerende titel ‘jonge memoires’ – over hoe moeilijk het was je in je beroep waar te maken – ondanks goede opleiding, ondanks allerlei hulpprogramma’s (mentoraatsregelingen, startersbeurzen etc.) en ondanks – ondanks alles – welwillende uitgevers die best wel eens een jonge vertaler wilden verkiezen boven oudere, vergrijzende, vergrijsde etc. vertalers.
Goed, iedereen hier in de zaal die ons niet beter kent zal denken: wat een sombere bedoening daar in die redactie, wat een piskijkers, zeg, laat ze toch gauw afreizen naar de woestijn waar hun patroonheilige zonder veel brood, laat staan beleg, zijn dagen slijt. Nee, niets van dit al. Op de keper beschouwd zijn wij best een vrolijk tijdschrift, zeker op onze jaarvergadering, doorgaans in de zomer, in de open lucht met – ja, inderdaad – brood met beleg en wijn en salades etc. etc. op een lange smalle Italiaanse tafel. En dan vergaderen we chaotisch, zonder agenda, een beetje op goed geluk, en vooral: zorgeloos.
Tot de eerste rampen zich aftekenden… Ik noem het stugge maar o zo snelle voortschrijden van AI, het opheffen van taalopleidingen, toch de eerste kweekvijvers van vertalers, het krapper worden van de boekenmarkt, uitgeverijen die hun verdienmodellen bijstellen en experimenteren met machinale voorvertalingen, bovenop de nog altijd veel te geringe verdiensten van de beroepsgroep etc. etc. Tja, waarom zou je er in hemelsnaam nog aan beginnen? Is het een kwestie van aftellen tot de laatste vertaler daadwerkelijk ten tonele verschijnt en dan afgaat? Staan we dan – om de vier jonge vertalers van daarnet nog eens te citeren – ‘aan de vooravond van de massa-extinctie, ook op literair gebied?’
Los van Trump, de oorlogen en de stijgende prijzen voor boter, kaas en eieren dus alle reden om bezorgd te zijn, vonden we met z’n allen. We dachten wel dat we in de loop der tijd genoeg argumenten hadden aangevoerd en de onderwerpen behoorlijk hadden uitgeput. We gooiden het over een andere boeg en nodigden een aantal dichters en schrijvers uit met de luttele vraag – kun je iets schrijven over de laatste vertaler? Meer zeiden we niet, we hebben ze aan laten modderen, uitleg kan dodelijk zijn. En zelf wilden we het thema echt voelen, niet begrijpen, en dat gaat natuurlijk het best via de literatuur. Het leverde een verontwaardigd gedicht op van Anneke Brassinga, een prachtverhaal van Melani Reumers, een spannend essay van Barber van de Pol, een speciaal voor ons geschreven nieuw verhaal van Arnon Grunberg en twee echt mooie, indringende gedichten van Laurine Verweyen, die geen vertaler is en dus uitermate geschikt voor een ‘slotwoord’.
Ook ikzelf deed een duit in het zakje en gebruikte daarvoor onze traditionele inleiding bij het afgelopen jaar. Die kreeg de titel ‘Een angstig vertaaljaar?’, maar is hoop ik minder schuchter en schoorvoetend dan je zou denken. Ik geef een kleine proeve – al is het stuk niet geschreven voor toehoorders, eerder voor lezers. Maar jullie kunnen het nalezen straks – over een uurtje, als het nummer verschijnt: ‘Een angstig vertaaljaar? Zo niet, dan toch’.
Nieuwsgierigheid is de sleutel, en tekenaar Joost Swarte is mijn zegsman. Als je nieuwsgierig bent, val je niet in herhaling, oppert onze gerenommeerde landgenoot in zijn biografie. Hij bezoekt als fris studentje met z’n vriendinnetje een tentoonstelling in de Amsterdamse RAI, waar 803 maquettes voor het nieuwe stadhuis staan uitgestald. Eentje ervan zou de Stopera worden. Zo zijn er intussen ook welgeteld 803 vertalingen van Alice in Wonderland, tot Robbert-Jan Henkes vorig jaar op de proppen kwam met nummer 804. De definitieve? Die schaf je niet meer aan vanwege het verhaal van dat krimpende en weer wassende meisje met haar witte konijn, maar om te weten hoe hij het heeft aangepakt. En wat hij erover zegt in een van zijn notoire nawoorden. De toon, vindt hij, is nog nooit goed in het Nederlands overgezet – en dan ga je lezen en word je inderdaad meegesleept. Tekenaar Joost Swarte muntte de term ‘de klare lijn’ voor de manier waarop meester Hergé strips tekende. Je zou graag een stijl willen toedichten aan hoe Henkes vertaalt – niet krasserig of harig (à la Crumb) en ook niet ‘klaar’ zoals bij Kuifje. Henkes is de vertaler van de speelse lijn. Hij moge het mij vergeven. Maar ook Swarte – lees ik – oefent de hele dag speels, bijvoorbeeld als hij ’s ochtends boodschappenlijstjes droedelt. Er is hoop, ik droedelde in mijn leven ook wat af – en de belangrijkste winst van het toch verder vrij angstige jaar 2024 was voor mij dat droedelen. Droedelen (dat doe je op elk beschikbaar papiertje, notulen, ochtendkranten, maagdelijke kladblokken, kassabonnen) beschouwde ik als afwijking, maar sinds dit jaar kan ik het zien als functioneel: [citaat] ‘Vormpjes krabbelen of poppetjes tekenen tijdens een vergadering: het wekt misschien niet die indruk, maar droedelen kan juist helpen om je te concentreren,’ aldus Anna van den Breemer, zwart op wit in de krant. Als voordeel van kladderen ten opzichte van serieus notities maken wordt door haar gezien dat je niet automatisch van linksboven tot rechtsonder werkt. ‘Je begint in het midden en kunt alle kanten op. Dat brengt vrijheid in je denken en je ziet sneller nieuwe verbanden.’ Dat nu deed me denken aan vertalen, ook zo’n bezigheid waar je onsystematisch mee bezig kunt zijn – voor je eigen bestwil natuurlijk, want je moet ten allen tijde blijven spelen. À la Joost en Robbert-Jan. Zo niet, dan toch, zoals onze huisschilder afgelopen zomer om de haverklap zei.
Een van de andere opstekers van het voorbije jaar was voor mij de opkomst van het zogenaamde aandachtsactivisme. Niet dat ik wist dat het bestond, maar het moet tacit knowledge geweest zijn. Ik heb het al jaren aangehangen. De goeroe van het aandachtsactivisme heet D. Graham Burnett en hij verzet zich ’tegen de verwoestende impact van socialemedia-algoritmen’. Hij heeft er zelfs een school voor gestart, de Strother School of Radical Attention, en er een mysterieus genootschap van kunstenaars, wetenschappers en bibliofielen voor opgericht: de Order of the Third Bird (ik verzin dit niet). En dat is nu net weer het nadeel van alles (zeg ik, die tot een soortgelijke ‘elite’ behoort), dat dergelijke gedachten steeds meer thuishoren in en verdrongen worden tot een uithoek, tot het domein van de kunst. In de kunst wordt er druk onderzocht en gefilosofeerd. De bekritiseerde maatschappij wordt er ook meteen in een keurig museum-, manifestatie- of biënnalehokje geplaatst en bijgezet. Terwijl de aandachtsgedachten zo wezenlijk zijn en voor iedereen gelden. De afkeer van TikTok, Facebook en Instagram raakt de kern van deze beweging, die stilletjes ook terrein wint op scholen waar leerlingen tijdens de les hun mobiele telefoons dienen op te bergen. Burnett richt zich bijvoorbeeld op het vermogen van de moderne mens om een boek uit te lezen. Sic! Hij pleit voor het behoud van bibliotheken, die we niet meer nodig hebben om informatie in te winnen, maar die wel ‘een plek kunnen zijn waar je in alle rust een boek kunt lezen’. ‘Een aandachtsoase,’ noemt hij dat – en ik ben helemaal verkocht, uiteraard vanwege deze tweede parallel met vertaalarbeid. Ik gooi maar even de bewering in het hoenderhok dat vertalers vaak meer aandacht hebben voor een tekst dan de gemiddelde redacteur (hopelijk zit er geen in de zaal). Als iemand vertaalt is hij een aandachtsactivist bij het leven, en omdat vertalers altijd al bestaan hebben gaat het om aandachtsactivisten avant la lettre. En vertalers zijn ook droedelaars, of ze nu voortdurend tekeningetjes maken of niet. Zet het af tegen AI: AI droedelt niet en heeft voor aandacht geen tijd; twijfelen is voor AI uit den boze, alles wat menselijk is en zo wezenlijk is voor het vertalen is eigenlijk afwezig. Ik kan het helemaal begrijpen dat er intussen stickers op vertaalde boeken geplakt worden met de tekst ‘ambachtelijk vertaald’, ‘mensenwerk’, ‘human translation’, ‘menschliche Übersetzung’.
Ja, AI en aandacht. En kunst. Ik las deze week voorop de Volkskrant dat vertalers verdwijnen, en eerder zelfs dat ook de kunstenaar overbodig is geworden: ‘AI kan de kunstenaar prima vervangen.’ Een provocatief stuk weliswaar waar tal van mensen en groepen voor ‘romantische gekken’ werden uitgemaakt, nader aangeduid als ‘letterzetters, pigmentmakers en doekspanners’. Tja, dat is dezelfde hoek waar wij vertalers langzaamaan in worden weggezet, de hoek van de romantische gekken. Onvertaalde boeken in het Engels zijn blijkbaar toch al vanzelf ‘mooier’, blijken ‘jonge vrouwen’ te zeggen als je de krant moet geloven. Nederlands zou te ‘groftalig’ zijn en ‘minder soepel’. Is dat ook de reden dat Nederlandse uitgevers van vertalingen uit het Engels kopers willen verleiden door de Engelse titel te behouden? Het dieptepunt in dezen: Miranda July’s bestseller, die hardnekkig All Fours blijft heten.
Wat nu heeft dat met AI te maken? Wel, een van de raarste verschijnselen van afgelopen jaar (en vast al eerder) is dat er ook steeds meer boeken die niet meer door een mens maar door kunstmatige intelligentie tot stand zijn gekomen. Eva Hofman en Joris Verbeek pluisden het na bij bol.com. Ze doorzochten een enorme collectie met een programma dat AI-signalen kon detecteren. In De Groene publiceerden ze een staatje waaruit blijkt dat AI-gegenereerde Nederlandstalige boeken sinds de introductie van ChatGPT het meest voorkomen in de categorieën ‘geneeskunde en verpleging’ en ‘managementboeken’. Literatuur ontbreekt, maar ‘taal’ is een best hoog scorende categorie. Het is aannemelijk dat de percentages in Engelstalige boeken hoger zijn. Er wordt dus nogal wat uitgestort over de geesten van ‘jonge vrouwen’ en het zou me niet verbazen als in de sectoren fantasy, romantasy en dark romance al heel wat ChatGPT wordt ingezet. Hoe soepel wordt het? Onvertaalde titels doen het wantrouwen stijgen.
2024 was het jaar van de opkomst van AI-vertalingen. Het grootste uitgeefconcern van Nederland, VBK, kondigde aan te gaan experimenteren met door AI gemaakte Engelse vertalingen van Nederlandse boeken. De hele discussie die hierom oplaaide ga ik niet herhalen, al was het sympathiek dat ook vertalers werden aangehaald. David Colmer was er niet gerust op: ‘het signaal dat de vertaalstap kan worden overgeslagen is er toch mee afgegeven’. Jeske van der Velden stelde nuchter dat een vertaler meer is dan een tekstverwerker. De hoofdredactie van de NRC wijdde er een verstandig commentaar aan door te zeggen dat met vertalingen door AI ‘de horizon smaller gemaakt’ wordt. Maar voormalig uitgever Wouter van Oorschot vond het allemaal niet zo erg: het schept kansen voor schrijvers die nu onvertaald blijven, verklaarde hij. Gelukkig beschouwt hij de inspanningen van vertalers van Nederlands werk tot nu toe wel als ‘nobel werk’ en zet hij in op goede samenwerking tussen uitgevers, schrijvers en vertalers. Maar wat is dat? Dit is zijn voorbeeld: hij zou graag zijn eigen boek vertaald zien en zijn idee is dat hij dan kan opteren voor een AI-vertaling, waarna ‘onder voorbehoud van algoritmische verarming’ afgestuurd kan worden op een definitieve vertaling. Professionele vertalers kunnen die AI-vertalingen ‘tegen een fatsoenlijke vergoeding’ redigeren, aldus de handelsman, die vertalers hiermee een hart onder de riem wil steken. Ik vrees dat de werkelijkheid dat hart over het hoofd zal zien. Het is kortom een angstige tijd voor vertalers. ‘Veel vertalers zien hun tarieven en opdrachten de afgelopen tijd flink dalen. Dit komt naar voren in een rondgang van de NOS. De tariefdaling komt vooral door de snelle ontwikkelingen op het gebied van kunstmatige intelligentie (AI),’ aldus de officieelste nieuwsbron die we hebben (de NOS op 7 september 2024). En dan moet ik ook nu.nl van 19 oktober noemen, dat de veelzeggende kop ‘Ondertitelaars hekelen “race to the bottom” met AI-vertalingen bij videodiensten’ de wereld in stuurde. Zo niet, dan toch.
foto: Elbert Besaris
En dan zomaar wat opleidingen opdoeken. In een superieur stuk fileerde hoogleraar Keltisch Peter Schrijver de maatregelen van enkele universiteiten om kleine talenopleidingen op te heffen. Bedrijfsmatig levert dat niets op en het is prematuur, stelde hij: het gebeurt nog voor de grote bezuinigingen aangekondigd zijn. Het was een staaltje van ‘bestuurlijke stoerdoenerij’ in zijn ogen: ‘kijk eens hoe hard we durven in te grijpen om de problemen de baas te kunnen’. Zijn sleutelzin luidt: ‘De “kleine” opleidingen zijn er omdat en niet ondanks dat zij klein zijn. De maatschappij heeft geen behoefte aan tientallen of honderden afgestudeerde arabisten, afrikanisten, keltologen of japanologen. Maar wel aan een klein aantal van zulke specialisten, die, zo is bekend, hun weg op de arbeidsmarkt heel goed weten te vinden.’ En een klein deel van die specialisten is nodig en in staat om het uiterst academische beroep van vertaler uit te oefenen. De Oostenrijkse schrijver Robert Menasse, die een nauwe band met Nederland onderhoudt, dacht dat hij nepnieuws hoorde: [citaat] ‘Zelfs de regering van een moderne, verlichte, democratische staat kan niet zo gek zijn als degenen die verantwoordelijk zijn voor een faculteit, zelfs onderwijspolitici kunnen niet zo kortzichtig zijn. / Blijkbaar zijn ze dat wel.’ Menasse dreigt met een hongerstaking, hier verderop uit te voeren voor de poorten van de Utrechtse universiteit op het Domplein, ‘totdat deze waanzin wordt ingetrokken.’ Ik vrees het ergste voor hem, voor deze auteur van stilistisch best ingewikkelde boeken waartegen geen AI opgewassen is. En anderen? De columnist Frank Heijnen sprak van ‘unverfroren vernielzucht. Van het koud hebben en denken: ik kan anders ook gewoon het schuurtje van van de buren in de fik steken.’13 Waar moeten de topvertalers nog vandaan komen, vraag je je af. Zijn ze gebaat bij andere structuren, andere soorten opleiding? Ik schrok het meest van een uitspraak van de decaan van de Utrechtse letterenfaculteit die de maatregelen verdedigde omwille van ‘zuurstof en zicht op een betere toekomst’ – om aan te geven hoe dat er dan concreet moet uitzien citeer ik een idee dat zijn ‘transitieplan’ moet schragen: ‘De expertise van de huidige talen- en religieopleidingen moet binnen de nieuwe opzet gekoppeld worden aan bredere thema’s en aan andere disciplines, bijvoorbeeld in gezamenlijke cursussen of minoren. Zo zouden in een cursus over ‘polarisatie’ bijvoorbeeld culturele en taalaspecten besproken kunnen worden.’ Polarisatie, sic. Ja, laten we Trumps primitieve taalgebruik analyseren om te kijken wat ervan overblijft in een andere taal – heel leerzaam om te gaan vertalen, vooral van literatuur. Quod non. We beleven de periode van de laatste vertalers en die worden als vanzelf de kant van de kunst opgedreven – idealistisch sappelen wordt het, of om met Anneke Brassinga te spreken: ‘Wie ooit het ware woord nam, weet / vanuit geweten, waar totterdood de geest / zich trouw vertaalt: in ’s levens vlees!’ Laten we die tekst in gouden letteren beitelen in een van die zwarte stenen die Lawrence Steiner ooit op het Amsterdamse Spui neerlegde – zijn stenen met de tekst ‘vertaling van de ene taal naar de andere’ werden overigens gefinancierd door een universiteit die zo’n beetje op hetzelfde moment het Instituut voor Vertaalwetenschap aan het opheffen was.
Toch verschenen er heel wat prachtvertalingen het afgelopen vertaaljaar. Maar angstig was het toch wel een beetje. Op de laatste dag van het jaar las ik een bijdrage over een vrouw die een Zelfverwoestingsboek heeft geschreven en een essaybundel die zij De grote weigering noemde. Marian Donner heet ze en in het stuk wordt ze afgeschilderd (positief) als dwarsligger, anarchiste en als iemand die ‘het razende ritme van de neoliberale optimalisatiemaatschappij niet kan of wil bijhouden’. Of het nu komt omdat Donner naar verluidt een eigengereide student was of omdat zij zo de nadruk legt op de ‘ontmenselijking’ van ons bestaan, ik herkende er een type vertaler in dat nogal eens voorkomt. Of liever, ik zag de laatste vertalers voor me die tegen de bierkaai aan het vechten zijn omdat ze koste wat kost zorg willen dragen voor de mooiste boeken in het mooiste Nederlands. Het was vast een gedachtenkronkel van me, een denkdroedel, maar het is ook een mooi perspectief: dat de vertalingen die nog komen steeds mooier en exclusiever worden en zullen ontluiken in de verste uithoeken van het culturele veld. Daar werken ze, de laatste vertalers, als eenzame hiëronymussen in de hedendaagse woestijn, enkel gevoed door wat voorbijvliegende vogels die hun kruimels laten vallen.
Het is tijd voor actie.