Vertaaldag  Archief

2025

2024

2023

2022

2021

2020

2019

2018

2017

2016

2015

2014

2013

Altijd weer mei, altijd weer lover.

Cees Koster

Het is die tijd van het jaar. Weer keert het voorjaar en verlicht het hart dat steeds gewender raakt aan licht en alle kleuren groen. De tijd dat de lente zich eerst voorzichtig aankondigt en dan onherroepelijk doorzet. De tijd van het jaar dat, kom, hoe zeg je dat toch ook weer, wat er in de bomen gebeurt, dat... nou ja zeg, het ligt op het puntje van m’n tong, wat zeg ik, het ligt me op de lippen, als jubel, dat... kom nou toch… ‘De eerste bomen schieten weer in blad’? Nee, zo snel gaat dat niet, al is de ene boom de andere niet. Of ‘de bomen lopen alweer uit’? Ja, kan, maar klinkt alsof we niet op hebben zitten letten, terwijl we ernaar snakken. Of ‘de bomen komen in het blad’? Hét blad? Nee, dat lijkt alsof het blad er al is en daarna pas de bomen komen, dat kan niet. Of ‘de bomen komen weer in blad’? Kan ook. In ieder geval de tijd van het jaar dat

     The trees are coming into leaf
     Like something almost being said;
     The recent buds relax and spread,
     Their greenness is a kind of grief.

     Is it that they are born again
     And we grow old? No, they die too,
     Their yearly trick of looking new
     Is written down in rings of grain.

     Yet still the unresting castles thresh
     In fullgrown thickness every May.
     Last year is dead, they seem to say,
     Begin afresh, afresh, afresh.

‘The Trees’ is vintage Philip Larkin: strak qua vorm, ogenschijnlijk eenvoudig en toegankelijk qua inhoud en barstend van het soort poëtische iconen dat door Wim Bronzwaer en Roman Jakobson onvertaalbaar zijn verklaard. Maar…

De vergelijking in de tweede regel lijkt heel concreet, is echter toch ook tamelijk abstract: gaat het om iets dat voor in de mond ligt, maar er niet uit wil komen, of om iets dat gezegd gaat worden, maar nog niet is? Vermoedelijk het laatste toch. Waarom is de groenheid (groente?) van de bladeren (of de bomen?) reden voor verdriet? Het zal gaan om verdriet om het leven, melancholie, Weltschmerz, of meer precies verdriet om de eindigheid van het leven. Waar Larkin ging, was de dood, ‘unresting death’, nooit ver – hij lijkt J.C. Bloem wel, denkend aan de dood kon hij niet slapen en niet slapend dacht Larkin aan de dood. Maar nee, weliswaar is de natuur cyclisch en komen de bomen ieder jaar opnieuw weer tot leven, is de lente het seizoen van de wederopstanding, maar net als wij gaan ook zij uiteindelijk dood, alleen weten de bomen dat te verbloemen. Wanneer de bomen hun volwassen staat hebben bereikt, wiegen hun woelende kronen al te majestueus en spoort de ruisende wind bij monde van het bladerdak ons aan opnieuw te beginnen, al dan niet met frisse zin, of te herleven, of zelfs te herrijzen.

De laatste regel van ‘The Trees’ mag als proeve van Larkins poëtische beheersing worden beschouwd, hij vormt een poëtisch icoon bij uitstek.1 Daar wordt dat effect (dat zich nog beter laat voelen wanneer je Larkin zelf het gedicht hoort voorlezen) bewerkstelligd door de herhaling van de eindeloos uitrekbare sj-klank in ‘afresh, afresh, afresh’ omdat door die klank het ruisen van de wind door het bladerdak wordt weergegeven. Met dat geluid, dat schijnbare spreken, sporen de bomen de lezer aan om toch vooral de associaties van de wederopstanding op zich te laten inwerken.

Er zijn, naar mijn beste weten, maar liefst vier vertalingen in het Nederlands van Larkins gedicht (zie voor de volledige teksten hieronder), allemaal ‘De bomen’ geheten – de titel is dus zo vertaalbaar als maar kan.

In 1983 bracht Jan Eijkelboom bij de Arbeiderspers een bundel met vertalingen van een selectie van Larkins gedichten uit, waar ook ‘The Trees/De bomen’ deel van uitmaakte. In 2014 was ‘The Trees’ een van de opgaven voor de wedstrijd Nederland Vertaalt. Van de ruim 175 inzendingen hebben er twee tot een publicatie geleid: de vertaling van winnares Ina Schermer-Vermeer werd in 2021 gepubliceerd op de Facebookpagina van Het mooiste gedicht en Onno Kosters publiceerde zijn inzending in 2019 in een artikel over poëzievertaling in de bundel Alles verandert altijd (Universitaire Pers Leuven/ELV). Jan Pieter van der Sterre, ten slotte, publiceerde zijn vertaling van ‘The Trees’ in 2022 bij uitgeverij IJzer in een bundel Larkinvertalingen onder de titel Het leven met een gat erin.

Hoewel middel en effect in een poëtisch icoon dus samenvallen, is het dienstig om bij het vinden van een vertaaloplossing toch te denken vanuit het effect en daarbij middelen te vinden die dat effect in de eigen taal ook kunnen bewerkstelligen. Dat hoeft hier niet eens zo ingewikkeld te zijn, omdat de klank die daarvoor in het Engels wordt gebruikt ook in het Nederlands voorkomt, zij het zelden aan het eind van een woord. De s- en de z-klank liggen daar wel weer dichtbij. Zaak lijkt het dan een woord in het gewenste semantische veld te vinden waarin die klank in eindpositie voorkomt. Dat nu is weer wel ingewikkeld, te meer omdat bij het vertalen van vormvaste poëzie alle elementen die de vertaler beperken, tot keuzes dwingen, organisch in elkaar moeten grijpen, elementen als het omarmende rijm, de jambische tetrameter waarin de regels zijn gesteld en het nauwe verband tussen het metrum en het natuurlijke ritme.

Laten we eens kijken waar de vertalers op uit zijn gekomen. Voor de volledigheid citeer ik de gehele laatste strofe van elke vertaling.

     Eijkelboom:
     Toch is ’t hun kroon die rustloos zwiept
     in volle dichtheid iedere mei.
     Voorbij is ’t jaar, zo zeggen zij,
     begin opnieuw, opnieuw, opnieuw.

Metrisch gezien is deze strofe nagenoeg volmaakt, al zijn daar wel een aantal elisies voor nodig. Die doen wel flink af aan de natuurlijkheid, maar de regels lopen soepel in elkaar over. In ‘zo zeggen zij’ is de modaliteit van het ‘seem to say’ weggevallen en is er dus sprake van een interpretatieve vertaling die een grotere mate van zekerheid uitdrukt. Het rijm is hier minder dwingend, alleen de laatste lettergrepen van regel twee en drie rijmen met elkaar, al zou je met enige welwillendheid ‘zwiept’ en ‘-nieuw’ als een halfrijm of een oogrijm kunnen zien. Voor ‘afresh’ heeft Eijkelboom ‘opnieuw’, wat min of meer de standaard woordenboekvertaling is, die ook nog eens heel goed binnen het metrum past – vertalersgeluk. Maar van een poëtisch icoon is hier geen sprake, de klank is nauwelijks oprekbaar, kan niet echt een ruisend geluid weergeven en de herhaling heeft door de onechte tweeklank in ‘ieuw’ eerder het effect van een echo.

     Schermer-Vermeer:
     Maar toch ontvouwt zich langs de dreef
     Het volle bladerdak in Mei.
     Dat zegt: de winter is voorbij,
     Begin opnieuw, herleef, herleef.

Ook deze vertaling is metrisch strak, al zou de overgang van de tweede naar de derde regel iets natuurlijker zijn geweest met gebruik van een komma, of zelfs zonder leesteken; nu krijgt het woord aan het begin van regel drie meer nadruk dan had gehoeven, al levert dat volgens de regels niet per se antimetrie op. In ‘Dat zegt’ ontbreekt ook weer de epistemische modaliteit. Het omarmende rijm past hier zeer soepel in het schema, al zou je de keus voor ‘dreef’ (‘brede landweg’) als rijmdwang kunnen beschouwen (er moest een rijmwoord bij het mooie ‘[her]leef’ worden gevonden), het gevolg is dat er nu sprake is van een (zij het onbepaalde) locatie, die bij Larkin ontbreekt. In de laatste regel wordt ‘afresh’ niet concordant vertaald, maar met twee verschillende frases. De keuze voor ‘Begin opnieuw’ is misschien ingegeven door metrische overwegingen (de jambe vereist een eerste onbeklemtoonde lettergreep, maar zie hierboven), het alternatief zou een viervoudige herhaling van ‘herleef’ hebben kunnen zijn, of dezelfde regel als bij Eijkelboom. Dat was allebei kennelijk niet de bedoeling en deze oplossing levert ook een sterke regel op. De lettergeep ‘leef’ is wel oprekbaar, maar de slotklank heeft nauwelijks iconische werking. De ‘f’ wordt weliswaar met een zacht blazend geluid uitgesproken en geeft daarmee het geluid van de wind weer, maar niet, of niet overtuigend, het ruisen van de bladeren – de iconiciteit is hier dus minder overtuigend.

     Kosters:
     Toch wast dat kroonwerk tot paleis
     dat vol en rijp zich roert in mei.
     Verleden jaar is lang voorbij,
     hoor ik, herrijs, herrijs, herrijs.

Net als in de vorige twee vertalingen is er sprake van ritmisch soepele jambische viervoeters en natuurlijk ingebed omarmend rijm. De losheid en natuurlijkheid is terug te vinden in de distributie van de woorden over de regels, ‘roert’ uit de tweede regel correspondeert met ‘thresh’ uit de eerste en ‘hoor ik’ in de vierde regel met ‘they seem to say’ uit de derde. De perspectiefomkering  van ‘they’ naar ‘ik’ is opmerkelijk, al komt er wel een ‘we’ voor in het origineel. Daarin is sprake van een ongeïdentificeerde lyrische stem, in de vertaling van een concreet, zij het ongespecificeerd subject. Het is wel een inventieve oplossing voor het probleem van de modaliteit. Het is niet zeker dat de ‘castles’ ‘begin afresh’ zeggen, maar zo kun je het geluid wel interpreteren. Het ‘hoor ik’ kun je zien als de interpretatie van een subject en dus hoeft de onzekerheid niet meer uitgedrukt te worden, die is inherent gemaakt. Met de keuze ‘herrijs’ voor ‘begin afresh’ is in elk geval voldaan aan de voorwaarde voor iconiciteit. De sj-klank is natuurlijk zachter dan de scherpere s-klank, maar de combinatie met ‘ij’ maakt de lettergreep wel oprekbaar, zodat enigszins wel het ruisen van de bomen kan worden weergegeven, ware het niet dat eerder ‘paleis’ dan ‘kroonwerk’ hier het antecedent is. In ‘herrijs’ komt het wederopstandingsmotief maximaal tot uitdrukking.

     Van der Sterre:
     Maar toch gaan die volwassen, dikke burchten
     rusteloos zwiepend de maand mei weer in.
     Alsof ze zeggen: wég met vorig jaar,
     begin met frisse zin, met frisse zin.

In deze vertaling is gekozen voor een jambische pentameter, een vijfvoeter in plaats van een viervoeter dus. De twee extra lettergrepen die de vertaler daarmee tot zijn beschikking krijgt doen echter behoorlijk af aan de strakheid, door de toename van onbeklemtoonde lettergrepen en antimetrie die daarvan geregeld het gevolg is, bovendien eindigen ook nog eens de helft van de regels met een onbeklemtoonde lettergreep wat het ritme nog logger maakt. Het gebrek aan strakheid uit zich eveneens in het rijm: alleen de even regels rijmen met elkaar, vaak op een al te onnadrukkelijke manier. Deze versie is wel de enige waarin de onzekerheid van ’seem to say’ tot volle uitdrukking komt in ‘Alsof ze zeggen’. In de laatste regels komen wel de s- en de z-klank twee keer voor, maar op de verkeerde plek, waardoor ze het geluid van de ruisende wind niet iconisch weergeven. De aansporing om ‘met frisse zin’ te beginnen is grammaticaal ongelukkig, omdat het maar een halve collocatie is – beginnen waaraan? Daarbij roept deze formulering bijna automatisch haar tegenhanger op, ‘met frisse tegenzin’.

Bronzwaer en Jakobson hadden ons al gewaarschuwd, maar de liefhebber van vertaalde poëzie leest altijd tegen beter weten in. En ieder jaar als de lente zich aandient, neemt zij Philip Larkin mee (en tegen diens wil ook J.C. Bloem).

Die tijd van het jaar dus.

Altijd weer mei, altijd weer lover.
Altijd dit warme hart, altijd.

 

Noten

1. Even ter herinnering: er is sprake van iconiciteit wanneer de taal in zijn materiële dimensie (op enig taalkundig niveau) bijdraagt aan de betekenisvorming van de tekst door een lezer. Iconiciteit, aldus Bronzwaer, produceert in een gedicht ‘geprivilegieerde momenten, momenten waarop de tekst in een woord, een regel, een beeld of een ritme gezegend lijkt met de onvergelijkbare perfectie van de uitdrukking’ (372), omdat teken en betekenis samenvallen.

 

Bibliografie

Bronzwaer, W. 2010 [1996]. ‘De onvertaalbaarheid van het poëtisch icoon. Geprivilegieerde momenten in Shakespeares 27e sonnet’. In: Naaijkens et al. Denken over vertalen. Tekstboek vertaalwetenschap. Nijmegen: Vantilt. 369-378.

 

Jakobson, Roman. 2010 [1959] ‘Enkele linguïstische aspecten van het vertalen’ (vertaald door Barbara de Lange). In: Naaijkens et al. Denken over vertalen. Tekstboek vertaalwetenschap. Nijmegen: Vantilt. 287-292.

 

De bomen
Jan Eijkelboom, 1983

De bomen komen in het blad
als iets dat bijna wordt gezegd.
De knop ontspant zich en dijt uit;
hun groen is toch een soort van smart.

Komt het omdat zij weer gaan leven
en wij vergaan? Nee, want zij sterven
ook; hun truc is altijd weer dezelfde,
wordt in een jaarring bijgeschreven.

Toch is ’t hun kroon die rustloos zwiept
in volle dichtheid iedere mei.
Voorbij is ’t jaar, zo zeggen zij,
begin opnieuw, opnieuw, opnieuw.

De bomen
Ina Schermer-Vermeer, 2014

De bomen komen weer in blad
Alsof ze iets vertellen willen;
Het prille lover lijkt te trillen,
Dat groen, waarom bedroeft mij dat?

Omdat zij jong zijn en wij oud?
Nee, ook de bomen moeten sterven.
‘t Verjongingstrucje grift zijn nerven
In ‘t jaarlijks ouder wordend hout.

Maar toch ontvouwt zich langs de dreef
Het volle bladerdak in Mei.
Dat zegt: de winter is voorbij,
Begin opnieuw, herleef, herleef.

De bomen
Onno Kosters, 2014

De bomen lopen alweer uit,
alsof hun iets te binnen schoot.
Traag woelen zich de knoppen bloot
of in het groen een doodsklok luidt.

Is dat omdat zij verdergaan
waar wij vergaan? Welnee, geknot
wordt ook hun duur: wat nu ontbot,
komt straks in jaarringen te staan.

Toch wast dat kroonwerk tot paleis
dat vol en rijp zich roert in mei.
Verleden jaar is lang voorbij,
hoor ik, herrijs, herrijs, herrijs.

De bomen
Jan Pieter van der Sterre, 2022

De eerste bomen schieten weer in blad
alsof er bijna iets wordt meegedeeld;
de jonge knoppen komen vrij, gaan open,
waarbij hun groene kleur verdriet verbeeldt.

Misschien omdat zij weer geboren worden
en wij oud? Nee, ook bomen gaan ooit sterven.
Hun jaarlijks trucje om weer nieuw te lijken
ligt neergeschreven in hun ronde nerven.

Maar toch gaan die volwassen, dikke burchten
rusteloos zwiepend de maand mei weer in.
Alsof ze zeggen: wég met vorig jaar,
begin met frisse zin, met frisse zin.