In de loop van hun stuntelende carrière gingen Jansen en Janssen ook in taal steeds meer stuntelen. Hoe deden ze dat? En hoe gingen de vertalers van De avonturen van Kuifje daarmee om? En wie waren ze nu eigenlijk? Als uitvloeisel van de eerste aflevering van vertaalpodcast Van Hogwarts naar Zweinstein ging ik op zoek naar hervertalingen en lapsogenese. Lapsogenese?
De jongste Kuifje-lezers, de plaatjeskijkers, begrijpen wel door wie de strips zo aantrekkelijk zijn: de heldhaftige Kuifje, die de wereld over reist en telkens aan de dood ontsnapt, zijn schattige hondje Bobbie, de expressieve kapitein Haddock, en natuurlijk Jansen en Janssen, die vanaf het vierde deel opduiken en telkens de verkeerde arresteren. Hun verkleedacties en hun groteske ongelukken zijn hilarisch. Ze voegen al vroeg in de reeks de broodnodige slapstick toe aan de snelle en strakke avonturenromans.
Maar dan de iets oudere Kuifjelezers, de lezers. Worden die niet beetgenomen? Sinds 1943 kan Tintin in het Nederlands gelezen worden. Hergé, Brusselaar, lijkt de boeken zelf in het Nederlands te hebben geschreven. Maar er zijn gekke verschillen tussen het Frans en het Nederlands. In L’Affaire Tournesol, De zaak Zonnebloem (1956), belt kapitein Haddock bijvoorbeeld Kuifje via de interne telefoonlijn over de twee geheime dienstmannen die hen begeleiden. Immer op de hoogte van wetenschappelijke termen voor mens, dier en plant begint hij over ‘ces deux coléoptères’ waar ze vanaf moeten. Kuifje:
‘Vous faites allusion à ces deux papillons que vous avex capturés au bord du
lac, à Genève. Mais ce ne sont pas des coléoptères, ça, capitaine, ce sont
des lépidoptères.’
‘Bedoel je misschien die twee asperge-torren, die je aan het meer van
Genève hebt gevangen? Geef ze een sla-blaadje!’
Je in plaats van u? De kapitein op deze toon zo’n tip geven? Een sla-blaadje?! Had Hergé voortschrijdend inzicht in het Nederlands? Of namen de vertalers, die er toch echt waren, grotere vrijheid? Het is beschreven door Hans Noppen in het tijdschrift Duizend Bommen: Marc F. Belloy, redactiesecretaris van Het Laatste Nieuws, waarin de strip verscheen, maakte de eerste vertalingen. Hij zou de naam Kuifje – internationaal een unieke uitzondering op verder alleen maar varianten van Tintin – hebben gemunt.
Hergés Nederlands was slecht, hij kon de vrije Engelse vertalingen (van Leslie Lonsdale-Cooper en Michael Turner) beter lezen en waarderen. Nederlandse boekverkopers klaagden over de kwaliteit van de vertalingen die zij in hun winkels kregen: dit was geen goed Nederlands! Was dat de aanleiding om François van der Drift (ook wel François Rosa of Paul Davay) te vragen de klus over te nemen, zoals de Canadese wetenschapper Rainier Grutman betoogt? De klachten bleven Hergé en zijn uitgeverij, Casterman, bereiken.
Daarom begon mijn grootvader Franke van de Weijer (1919-1975), vanaf 1947 vertegenwoordiger bij opeenvolgende uitgeverijen van Kuifje, al kleine aanpassingen te doen. In 1961 werd hij de uitgever van Casterman Nederland, en het album Vol 714 pour Sydney / Vlucht 714 (1968) vertaalde hij in zijn geheel met zijn gymnasium-Frans (lees ook Timothy Sirjacobs’ interview met René en Stanneke Wagenaar), net als de nieuwe editie van L'île noire / De zwarte rotsen (1966, hertekend vanwege klachten van de Engelse uitgeverij over onnauwkeurigheden). René van de Weijer, zijn zoon en mijn oom, weet niet zeker of hij ook Les Bijoux de la Castafiore / De juwelen van Castafiore (1963) en het nieuwe deel van Tintin au pays de l'or noir / Kuifje en het Zwarte Goud (1950, 1954/1971, vanwege politieke gevoeligheden) geheel herzag.
In de jaren zeventig en vooral de jaren tachtig kwam er vervolgens een hertalingsslag, waarvoor René, met behulp van Stanneke, en Ernst Pommerel (voor twee albums) tekenden. René deed dat met respect voor zijn vaders werk en het Kuifje-idioom dat toen, inclusief ‘sapristi’ en ‘sakkerloot’, al geworteld was in de Nederlandse cultuur. Maar wie de nieuwe edities leest, ziet hoe ze het Frans meer recht doen:
‘U doelt op die twee vlinders die u aan de oever van het Meer van Genève gevangen hebt. Maar dat zijn geen
schildvleugeligen, kapitein, dat zijn schubvleugeligen.’
Bij het voorbereiden van de podcast Van Hogwarts naar Zweinstein, over vertaalde kinderliteratuur, met Filterjurycollega’s Anne van Buul en Eva Wissenburg, viel vooral de taligheid van andere personages dan Kuifje op. Haddock natuurlijk, met zijn fantasievolle pseudo-vloeken en de basistoon van ‘mille sabords’, ‘duizend bommen’ (al heeft mijn opa er ook weleens iets moderners van gemaakt, en vertaalt de Van Dale het helemaal anders). En Zonnebloem (Tournesol), wiens doofheid aanvankelijk zijn onverstoorbaarheid versterkte, maar later geweldige misverstanden opleverde, zoals een niet-bestaande zuster en roodvonk. Maar vooral Jansen en Janssen (Dupond en Dupont), die niet alleen telkens grotesk onderuitgingen maar ook elkaar continu inhoudsloos herhaalden, en elkaar op een gegeven moment gaan verhaspelen.
De Straatsburgse wetenschapper Jean-Paul Meyer telde hoe vaak zo’n ‘lapsus’ voorkomt, en stelt vast dat ze dat ver boven het gemiddelde deden: ‘Leur taux d’erreur anormalement élevé peut être considéré comme le symptôme d’une pathologie ou comme l’indice d’un message.’ Hij rekt het wetenschappelijke Frans op tot hilarische proporties: ‘Les Dupondt ne sont pas tellement lapsophiles, c’est leur discours qui est lapsogène.’
Meyer ziet de lapsogene taal al in de eerste versie van Les Cigares du pharaon (1934), als Dupont zegt: ‘Vite !... Il ne peut être loin...’ Dupond: ‘Oui, loin, il ne peut être vite!’ Hoe die grap in het Nederlands moet, weten we niet, omdat de verwisseling van ‘vite’ en ‘loin’ vervalt in de kleureneditie van 1955. Hier is de Nederlandse vertaling van ‘Je dirais même plus’ wel onverwacht grappig: ‘Ik zou nog verder willen gaan: ver kan hij niet zijn.’ De verhouding verhaspelingen op het totaalaantal woorden van de detectives is in dit album nog 1 op 297.
Maar bij onze voorbereiding stuitten we vooral in Les 7 boules de cristal, De zeven kristallen bollen (1948) op mooie voorbeelden. Leden van een wetenschappelijke expeditie worden daarin bedwelmd door een gas dat in kristallen bollen zat. Ook professor Laubepin (van l’aubepine, de meidoorn, de Nederlandse naam werd Stokroos, de Engelse Reedbuck) blijkt in diepe slaap te zijn geraakt, in bad. Het schokt Kuifje, maar ook Janssen, die – leuk voor de Kuifje-kijkers – niet de hoorn, maar zijn wandelstok op de telefoon legt.
In de oorspronkelijke krantenversie is er nog de vertrouwde herhaling. Dupont: ‘Le professeur Laubepin! C’est inouï!’ Dupond: ‘Le professeur Laubépi! C’est inouin!’ In de albumversie houdt Hergé de grap kernachtiger: ‘Le professeur Laubépi! C’est inouï.’ Het rijm in het Frans wordt een verwisseling van een lettergreep in het Nederlands (ook in de hervertaling): ‘Professor Stokloof! Ongerooslijk!’ En de Engelse vertaling is de ruil grootschaliger, maar het is geen onzin: ‘I can’t believe it! Professor Bathtub, found asleep in the reeds!’ Even later wordt het bij ‘Le voili, ce colas’ ‘Pier is dat hakje’, iets wat Lonsdale-Cooper en Turner afdeden met het slappe ‘Here’s the p-p-parcel’.
Wisselingen van eerste letters komen vaker voor, zo zoeken de Jans(s)ens later nog een held in een spooiberg, maar vanaf De zaak zonnebloem (1 verhaspeling op 29 woorden, maar de mannen zijn dan ook niet veel in beeld) wordt het percentage verhaspelingen extreem hoog, berekent Meyer. Een mooi voorbeeld biedt de uitdrukking ‘motus et bouche cousue’, ‘mondje dicht’ (al maakt mijn trouwe hulp Google Translate er ‘Mama is het woord’ van (!)). Al in Le Temple du Soleil / De zonnetempel (1949, hervertaling 1977) hadden de detectives ervan gemaakt: ‘Vous le savez, botus et mouche cousue, telle est notre devise’: ‘U kent ons devies: zworen en hijgen’.
Maar bijna tien jaar later verfijnt Hergé de grap in Coke en stock / Cokes in voorraad (1958, hervertaling 1986). Lapsus in vertaling en hervertaling:
‘Motus et bouche cousue, c’est notre devise.
Et je dirais même plus : botus et mouche cousue, c’est notre venise...’ (1949)
‘Wij zwijgen als het graf.
Ik durf zelfs te zeggen: zwijgen als ’t graf is ons keurslijf... nee... onze spreuklijf... nee... onze lijfspreuk’ (1949)
‘Mondje dicht en kiezen op elkaar, dat is ons devies.
Juist! Sterker nog: kiesjes dicht en mond op elkaar, dat is ons servies...’ (1986)
Venetië! Een keurslijf! Servies! Een dubbele verhaspeling, maar Van der Drift concentreerde zich op de tweede taalgrap. Daardoor moet Jansen zichzelf wel corrigeren (en dat doen ze in werkelijkheid weinig, becijfert Meyer), en er is een enorme tekstballon nodig. De hervertaling is compacter, en doet het Frans meer recht. (Overigens heet Janssen in de oude vertaling nog Janssens – René heeft de naamgeving gelijkgetrokken in de hervertalingen, zodat de namen net als in het Frans exact hetzelfde klinken.)
Een favoriet van Eva Wissenburg in De juwelen van Castafiore (Meyer: 1 lapsus per 65 woorden) is het moment dat de detectives, overtuigd van hun analyse dat ‘zigeuners’ de juwelen hebben gestolen, voor de zekerheid, ‘par acquit de conscience’, langskomen. Hier corrigeert Dupond/Jansen zich ook in het Frans, hij realiseert zich dat hij de uitdrukking verhaspelt met ‘abus de confiance’, ‘schending van vertrouwen’, een term voor fraude. Een nieuwe lapsus is het gevolg:
‘Nous ne sommes venus que par acquit de confiance... euh! par abus de conscience’ (1963)
‘Wij zijn alleen maar gekomen omdat wij gewetenloze... pardon! gewetensvolle detectives zijn’ (1963)
‘We zijn alleen gekomen omdat we gewetenloze... eh... gewetensvolle detectives zijn’ (1986)
Hoe moet je dat spel met uitdrukkingen vertalen? Die grote woorden passen het domme duo in ieder geval niet: zowel ‘confiance’ als ‘conscience’ suggereert een bepaalde plichtmatige precisie en professionaliteit. Die discrepantie komt wél over in de vertaling van vader en zoon (?) Van de Weijer. Hergé benut vervolgens de humoristisch potentie van het tweetal ten volle. Nog driemaal in vier pagina’s verhaspelen ze de taal – het loont de moeite de PDF van de Franse editie online op te zoeken en de vergelijking te maken.
Het verraderlijke blijft dat als je een oude Kuifje uit de stapel pakt, en ‘oud’ is alles van voor 1990, je niet zeker weet door wie en volgens welke principes hij vertaald is. Gewetensvol en getrouw zijn grote woorden, in lijn met de gewetensvraag die de Jans(s)ens zelf oproepen, maar: het maakt uit.
Een laatste voorbeeld, nu weer terug in de tijd naar Tintin au pays de l'or noir / Kuifje en het zwarte goud (1950/1971/1977), dat een bizarre geschiedenis kent. Begonnen vóór de Duitse inval, te gevoelig om tijdens de Bezetting te publiceren, moesten de in de tussenliggende albums geïntroduceerde personages Haddock en Zonnebloem er nog in verwerkt worden ná de oorlog. Twee decennia later bleek de setting (Palestina als Brits mandaatsgebied, met Britse soldaten en Joodse activisten) verouderd, en vooral: ongemakkelijk. Op verzoek van de Engelse uitgever werden veel platen opnieuw getekend: het werd een fictief land. Maar deze scène, waarin de Jans(s)ens geplaagd door fata morgana’s een meertje inrijden, bleef. In de vertaling werd de correctie van Jansen weggelaten.
1950: Moi, faire un virage pour un stupide rimage?... Euh... Un rivage pour un mirage... Non, un mirage pour un
virage... euh... Enfin, jamais de la vie...
1950: Een omweg maken... voor zo'n ingebeelde hindernis?... Neen, geen sprake van!
1977: Ik uit de lucht voor een wegspiegeling? ... Eh... Nou ja, nooit van z'n leven.
Ik zou zelfs nog meer willen zeggen: het maakt verschil! In 1950 werd de grap simpelweg genegeerd, in 1977 heeft de hervertaler hem wel gehonoreerd, met een iets eenvoudiger verwisseling. Maar of Franke al eerder heeft ingegrepen, of dat René of Ernst Pommerel nu de definitieve versie heeft geschreven, daar komen we met de beperkte geheugens niet achter. De strijd die op dit moment gestreden wordt voor vermelding op het omslag, moest toen nog voor het colofon uitgevochten worden. We weten alleen dat er in ieder geval twee versies zijn, en dat dit dus de laatste en beste is.
Hoe dan ook, welke editie je ook te pakken hebt, zelfs als de verhaspelingen van Jansen en Janssen niet getrouw vertaald zijn, dan zijn de fysieke blunders, zo vertrouwd sinds De sigaren van de farao, nog evident: in Het zwarte goud rijden ze alsnog het water in, in die vier pagina’s in De juwelen lopen ze tot tweemaal toe gelijktijdig tegen bomen op en raken ze de gevonden smaragd nog minstens één keer kwijt. Gelukkig is het lezen van strips een ervaring van tekst én beeld.