Er kunnen me niet genoeg vertalingen van Shakespeares sonnetten verschijnen, dus ik verheug me ook op de vertaling (of bewerking) van Katinka Tiemersma. Zou ik desalniettemin een kanttekening bij haar artikel mogen maken?
Over een van mijn vertalingen schrijft ze: ‘Het maakt het sonnet psychologisch wat dieper en daarmee nog gecompliceerder dan het al is.’ Het lijkt me vrijwel onmogelijk om een sonnet van Shakespeare psychologisch wat dieper en gecompliceerder te maken. De diepte en complexiteit zijn toch echt aan Shakespeare te danken.
Het gaat om de vertaling van deze regels uit sonnet 135:
Let no unkind, no fair beseechers kill;
Think all but one, and me in that one Will.
Dit zijn cryptische regels die in veel vertalingen versimpeld opduiken, alsof de vertaler liever de duiding dan het raadsel vertaalt. Ze vormen het staartje van een sonnet dat met de naam Will (van William S.) speelt en de betekenis van wil als drang, drift en lust. De redenering in het gedicht is zo ongeveer: als de zee in alle overvloed nog wat regen kan opvangen, dan kun jij aan al je overvloed gerust nog één minnaar toevoegen. Zie het stuk van Tiemersma.
Maar wat staat er in die laatste twee regels? Afhankelijk van de nadruk die je legt ontstaan er allerlei betekenissen, bijvoorbeeld:
Laat geen onvriendelijk ‘nee’ mooie bestormers doden;
Zie allen als één, en mij in die ene wil.
Laat geen onvriendelijke, geen mooie bestormers doden;
Denk alles behalve één enkel ding, en mij in die enkele wil.
Laten we hopen dat de afwijzing alleen de onaardige minnaars doodt, en niet de eerlijke.
Zie allen als slechts eentje, en fantaseer mij in die ene. Will.
En Shakespeare houdt van woordgrapjes. Als je all beluistert als awl (priem, pik), but als kont, one als de fallische één (zoals hij in de hele serie graag doet) en and als uiteinde, dan zie je ook nog schuttingtaal.
Laten we hopen dat geen onvriendelijk gat [no unkind ‘no’] de bestormers van schoonheid een dodelijke geslachtsziekte geeft.
Denk pik, kont, fallus, uiteinde, mij daarin, fallus, lust.
Was getekend: Will. Dat moet wel echt de afsluiting van het gedicht zijn. Hij zet als het ware zijn naam eronder, zoals je met schuttingtaal doet. Will was hier.
En zo kun je nog even doorgaan. De vraag is hoe je in een vertaling zulke dingen allemaal laat meeklinken, en in welk evenwicht: verheven en vulgair, woordspelig en opgewonden, plat en diepzinnig. En hoe snel moet de lezer de grappen doorhebben? Over alle vertalingen kun je twisten, maar mijn versie versimpelt het niet en zorgt dat je eindeloos kunt denk: wat staat er nou eigenlijk? ‘Nee, laat geen wrevel, geen aanbidders villen; / Denk alles behalve, en mij in dat half Willen.’
Met ‘alles behalve’ als opening naar alles wat je dus tóch kunt denken. Tiemersma schrijft over mijn versie: "Het zijn cryptische regels die ik interpreteer als de geadresseerde vrouw die nee zegt, terwijl het door de spreker wordt opgevat als een ja." En dat vindt ze dus psychologisch dieper dan er staat.
Maar that one Will roept precies die vraag op: van wie is die wil dan? Of is het een gezamenlijke wil? En zo ja, in wiens of wier ogen? Wel of niet willen in het algemeen, de spreker wel of niet willen, misschien half willen, die verwarring is deel van het sonnet. Trouwens, je kunt de reeks van de sonnetten over de ‘donkere dame’ ook lezen als sonnetten over een man die zich kleedt als een vrouw; de spreker lijkt niet zeker te weten of hij een man of een vrouw aanspreekt.
Daar komt het poëtische contrast bij: ‘no, un- no’, ‘all one, one’. Liefst zou je het vertalen met ‘nee ont- nee’, ‘alles één één’ of zoiets. Bij mij werd het ‘nee geen geen’, ‘alles half half’.
Vertaal het naar je eigen Will, maar psychologisch gaat Shakespeare meestal iets dieper dan zijn lezers, en niet andersom.